5.2De 22 parkeerplaatsen op eigen terrein worden verhard. Verweerder heeft echter niet onderkend dat voor deze verharding een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo is vereist op basis van artikel 17.4 van de planregels en verweerder heeft deze toestemming dus ook niet verleend in het bestreden besluit. De aanleg van nieuwe parkeerplaatsen is geen normaal beheer of onderhoud. Verweerder zal in de beslissing op bezwaar moeten bezien of hij toestemming verleent met inachtneming van artikel 17.8 van de planregels.
6. Aan het bestreden besluit is een voorschrift verbonden dat de derde-partij verplicht een nader archeologisch onderzoek uit te voeren. Daar klagen verzoekers terecht over. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet heeft onderkend dat in artikel 17.2 van de planregels is voorzien in een bouwverbod als een gebouw met een grotere of andere oppervlakte heeft. Verweerder kan toestemming (als bedoeld artikel 2.1, eerste lid onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid onder a onder 1, van de Wabo) geven voor het afwijken van dit bouwverbod als er een archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Dat heeft verweerder echter niet gedaan in het bestreden besluit. Verweerder zal in de beslissing op bezwaar moeten bezien of hij toestemming verleent met inachtneming van artikel 17.3 van de planregels.
7. Verzoekers wijzen op de verkeersbewegingen van de 24 auto’s en maken ook bezwaar tegen de toestemming voor de uitrit van de projectlocatie op de [adres] . Zij vrezen voor de verkeersveiligheid. Verweerder heeft toestemming verleend voor de uitrit met inachtneming van de Verordening fysieke leefomgeving Meierijstad en de Beleidsregel voor de aanleg en uitbreiding van inritten. In het bestreden besluit is niet goed aangegeven waarom wordt voldaan aan de Verordening en de Beleidsregel. Dat kan verweerder alsnog doen in de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter ziet echter niet waarom de gevraagde inrit in strijd is met de Verordening en de Beleidsregel. De uitrit komt aan de [adres] , een 30 km/h weg en op meer dan vijf meter van de aansluiting op de [adres] .
8. Verzoekers vragen zich af waarom geen besluit tot het vaststellen van hogere grenswaarden is genomen voor de projectlocatie (dat is namelijk wel gedaan voor het naastgelegen project aan de [adres] ). De derde-partij heeft aangegeven dat er wel een akoestisch onderzoek is uitgevoerd en dat er op het appartementengebouw op de projectlocatie geen onaanvaardbare overlast van verkeerslawaai op de [adres] zal optreden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding hier aan te twijfelen.
9. Verzoekers vragen zich ook af of de bouw van het appartementencomplex wel voldoet aan artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb). De voorzieningenrechter heeft er op gewezen dat de gevolgen van stikstofdepositie als gevolg van de bouw van het complex op grond van artikel 2.9a van de Wnb buiten beschouwing kunnen worden gelaten en ziet ook overigens niet in dat hierdoor significante gevolgen op Natura 2000-gebieden zullen gaan optreden.
10. Anders dan verzoekers is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om het bouwplan te toetsen aan de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening omdat in dit geval geen sprake is van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo.
11. Tot slot vinden verzoekers dat verweerder ten onrechte de besluitvorming heeft losgeknipt. Volgens verzoekers is er een onlosmakelijke samenhang met de noodzakelijke vergunning voor de kap van twee bomen op de projectlocatie. Verder had het volgens verzoekers voor de hand gelegen als de besluitvorming was afgestemd en gecoördineerd met de besluitvorming rond het andere bouwplan aan de [adres] . De derde-partij heeft uitgelegd dat het van meet af aan twee aparte bouwplannen zijn geweest en dat hij de ontwikkeling van het bouwplan in het bestreden besluit op een gegeven moment heeft overgenomen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de kap van de twee bomen op de projectlocatie (die overigens onderwerp is van de procedure SHE 21/2253 waarin ook vandaag uitspraak is gedaan) niet onlosmakelijk samenhangt met de bouw van het bouwplan. Het zijn twee losse activiteiten die na elkaar worden uitgevoerd, ook al vinden ze beide plaats op de projectlocatie. Verweerder heeft ook geen aanleiding hoeven zien om het bestreden besluit te coördineren met de besluitvorming rond het project [adres] . Beide projecten kunnen in beginsel los van elkaar worden gerealiseerd. De omstandigheid dat twee parkeerplaatsen voor dit bouwplan worden gerealiseerd op het terrein van [adres] , doet daar niet aan af.
12. Gelet op het bovenstaande kleven er wel wat gebreken aan het bestreden besluit. Verweerder kan die gebreken herstellen in het besluit op bezwaar. Hierbij is verweerder wel afhankelijk van het advies van de welstandscommissie en zal verweerder nog moeten bedenken (als hij afwijkt van het bestemmingsplan) of dit zich verdraagt met een goede ruimtelijke ordening. Er is dus aanleiding het bestreden besluit te schorsen. Hierbij houdt de voorzieningenrechter rekening met de belangen van de derde-partij. Deze heeft op zitting aangegeven dat niet op zeer korte termijn wordt begonnen met de bouw en dat hij kan wachten tot twee weken na de beslissing op bezwaar. In de bezwaarfase wordt op 6 december 2021 een hoorzitting gehouden, dus de voorzieningenrechter neemt aan dat de beslissing niet al te lang op zich hoeft te laten wachten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
13. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 19 november 2021.
griffier de voorzieningenrechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: