ECLI:NL:RBOBR:2021:6144

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
21/2215
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bezwaar tegen omgevingsvergunning voor appartementencomplex

Op 19 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een bezwaarprocedure tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex met 15 appartementen. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning op verschillende gronden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de omgevingsvergunning moet worden geschorst omdat het welstandsadvies onvoldoende gemotiveerd is en niet duidelijk is waarom het bouwplan voldoet aan de criteria van de Welstandsnota Meierijstad 2018. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat er een omgevingsvergunning vereist is voor de afwijking van het paraplu bestemmingsplan parkeren, aangezien er 24 parkeerplaatsen nodig zijn, maar slechts 22 op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd. De voorzieningenrechter heeft de omgevingsvergunning geschorst tot twee weken na de beslissing op bezwaar en verweerder opgedragen het betaalde griffierecht en de proceskosten aan verzoekers te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goed gemotiveerd welstandsadvies en de vereisten voor parkeergelegenheid in overeenstemming met de geldende bestemmingsplannen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2215
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 november 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoekster] , te [woonplaats] verzoekers

(gemachtigde: mr. A.A.P.M. Theunen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, verweerder
(gemachtigde: mr. H.J.M. Marcus).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam], te [vestigingsplaats] , gemachtigde: mr. J.M.H. van den Mosselaar.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 15 appartementen en het aanleggen van een uitweg op het perceel [adres] (hierna: de projectlocatie).
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld op de zitting van 19 november 2021 samen met de zaken SHE 21/2553 en SHE 21/2256. Verzoeker [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de derde-partij zijn [naam] en de gemachtigde verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.496,00, te betalen aan verzoekers.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
  • De derde-partij heeft op 24 december 2020 een aanvraag ingediend voor de bouw van 15 appartementen en het maken van een uitweg naar de [adres] . Het plan voorziet in een begane grond en drie verdiepingen. Bij het bouwplan zijn 22 verharde parkeerplaatsen ingetekend op de projectlocatie.
  • Verzoekers wonen tegenover de projectlocatie.
  • Op de projectlocatie zijn meerdere bestemmingsplannen van toepassing waaronder het bestemmingsplan “Koolenkampen- Iepenlaan ” dat is vastgesteld in 2009. In dit bestemmingsplan heeft de projectlocatie de bestemming ‘wonen’ en de dubbelbestemming ‘archeologie’ en de aanduiding ‘gestapelde woningbouw’ en een maatvoering. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt de projectlocatie genoemd en wordt aangegeven dat het de bedoeling is om hier 10 appartementen in 3 woonlagen te gaan bouwen. Daarnaast geldt het bestemmingsplan “paraplubestemmingsplan parkeren”. Het recent vastgestelde bestemmingsplan “ [adres] ” is (gelet op de verbeelding op ruimtelijkeplannen.nl) niet van toepassing op de projectlocatie.
2. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder en de derde-partij die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt.
3. Volgens de voorzieningenrechter voldoet het bouwplan aan de bouwregels voor hoofdgebouwen in artikel 14.4 van de planregels. Hierin worden géén regels gesteld aan het aantal bouwlagen en het aantal appartementen. De voorzieningenrechter kan zich goed voorstellen dat verzoekers bij het lezen van de toelichting van het bestemmingsplan dachten dat er minder appartementen zouden komen in minder bouwlagen maar verweerder hoeft niet te toetsen aan de toelichting op het bestemmingsplan. Deze toelichting speelt alleen een rol als de planregels onduidelijk zijn en dat is niet het geval. In het vertrouwen dat verzoekers aan de toelichting zouden kunnen ontlenen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het bestemmingsplan buiten toepassing te laten. Ook de ouderdom van het bestemmingsplan is geen aanleiding om het buiten toepassing te laten.
4.1
Verzoekers voeren ook aan dat niet duidelijk is waarom de welstandscommissie Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (welstandscommissie) vindt dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. In het bestemmingplan werd al gewezen op de ligging van de naastgelegen ouderwetse langgevelboerderij van verzoekers. Volgens verzoekers doet het voorziene gebouw afbreuk aan de historische monumentale boerderij en past het ook niet bij de jaren 30 stijl van de woningen in de straat.
4.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de welstandsadviezen karig zijn gemotiveerd. Er staat alleen in dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand en er worden opmerkingen gemaakt over een vluchttrap. Zolang er geen inzichtelijk welstandsadvies is, kan verzoekers niet worden tegengeworpen dat zij geen deskundig tegenadvies hebben overgelegd. Gelet op de bezwaren van verzoekers zal verweerder de welstandscommissie moeten vragen om beter uit te leggen waarom het bouwplan voldoet aan de criteria in de Welstandsnota Meierijstad 2018 voor vervangende nieuwbouw. Hierin is onder meer bepaald dat de ritmiek, de schaal en de hoogte van de bebouwing is afgestemd op die van de omgeving en dat bij (vervangende) nieuwbouw het bouwwerk zich conformeert aan de bebouwing in de omgeving wat betreft massa en hoofdvorm. Overigens zal de welstandscommissie de planologische bouwmogelijkheden moeten respecteren in de motivering van het advies.
5.1
Partijen zijn het er over eens dat er 24 parkeerplaatsen nodig zijn bij het bouwplan. Er komen slechts 22 parkeerplaatsen op eigen terrein. Verweerder en de derde-partij denken dat de twee overige parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd op het aansluitende perceel [adres] . Er is wel een omgevingsvergunning gevraagd voor de bouw van 16 wooneenheden op dit perceel en er is een bestemmingsplan vastgesteld waarin dit past, maar dit bestemmingsplan is nog niet onherroepelijk en de gevraagde omgevingsvergunning is nog niet verleend. Verweerder heeft zich niet gerealiseerd dat het bestreden besluit is verleend in strijd met artikel 2 van het paraplubestemmingsplan parkeren. Op basis van dit artikel moet er voldoende parkeergelegenheid zijn op eigen terrein of op openbaar gebied. De derde-partij stelt weliswaar dat er ook 10 parkeerplaatsen zijn op openbaar gebied, maar bij het bestreden besluit is er juist van uitgegaan dat de resterende twee parkeerplaatsen beschikbaar zijn op een ander perceel en dat is geen openbaar gebied. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat verweerder van mening is dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op andere wijze. In dat geval had verweerder echter op basis van artikel 4 van de planregels van het paraplubestemmingsplan parkeren moeten afwijken van het bestemmingsplan en in het bestreden besluit ook toestemming moeten geven voor deze afwijking (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)) in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a onder 1, van de Wabo. Dat heeft verweerder ten onrechte niet gedaan. Overigens kan verweerder dit in bezwaar herstellen al zal verweerder dan ook moeten uitleggen dat deze toestemming in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dat geval zal verweerder aandacht moeten besteden aan het bezwaar van verzoekers dat er voortuintjes komen voor de appartementen op de begane grond en dat zij hierdoor vrezen voor hun privacy en leefomgeving. Verweerder zal moeten uitleggen waarom niet is gekozen voor parkeerplaatsen in plaats van voortuintjes.
5.2
De 22 parkeerplaatsen op eigen terrein worden verhard. Verweerder heeft echter niet onderkend dat voor deze verharding een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo is vereist op basis van artikel 17.4 van de planregels en verweerder heeft deze toestemming dus ook niet verleend in het bestreden besluit. De aanleg van nieuwe parkeerplaatsen is geen normaal beheer of onderhoud. Verweerder zal in de beslissing op bezwaar moeten bezien of hij toestemming verleent met inachtneming van artikel 17.8 van de planregels.
6. Aan het bestreden besluit is een voorschrift verbonden dat de derde-partij verplicht een nader archeologisch onderzoek uit te voeren. Daar klagen verzoekers terecht over. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet heeft onderkend dat in artikel 17.2 van de planregels is voorzien in een bouwverbod als een gebouw met een grotere of andere oppervlakte heeft. Verweerder kan toestemming (als bedoeld artikel 2.1, eerste lid onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid onder a onder 1, van de Wabo) geven voor het afwijken van dit bouwverbod als er een archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Dat heeft verweerder echter niet gedaan in het bestreden besluit. Verweerder zal in de beslissing op bezwaar moeten bezien of hij toestemming verleent met inachtneming van artikel 17.3 van de planregels.
7. Verzoekers wijzen op de verkeersbewegingen van de 24 auto’s en maken ook bezwaar tegen de toestemming voor de uitrit van de projectlocatie op de [adres] . Zij vrezen voor de verkeersveiligheid. Verweerder heeft toestemming verleend voor de uitrit met inachtneming van de Verordening fysieke leefomgeving Meierijstad en de Beleidsregel voor de aanleg en uitbreiding van inritten. In het bestreden besluit is niet goed aangegeven waarom wordt voldaan aan de Verordening en de Beleidsregel. Dat kan verweerder alsnog doen in de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter ziet echter niet waarom de gevraagde inrit in strijd is met de Verordening en de Beleidsregel. De uitrit komt aan de [adres] , een 30 km/h weg en op meer dan vijf meter van de aansluiting op de [adres] .
8. Verzoekers vragen zich af waarom geen besluit tot het vaststellen van hogere grenswaarden is genomen voor de projectlocatie (dat is namelijk wel gedaan voor het naastgelegen project aan de [adres] ). De derde-partij heeft aangegeven dat er wel een akoestisch onderzoek is uitgevoerd en dat er op het appartementengebouw op de projectlocatie geen onaanvaardbare overlast van verkeerslawaai op de [adres] zal optreden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding hier aan te twijfelen.
9. Verzoekers vragen zich ook af of de bouw van het appartementencomplex wel voldoet aan artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb). De voorzieningenrechter heeft er op gewezen dat de gevolgen van stikstofdepositie als gevolg van de bouw van het complex op grond van artikel 2.9a van de Wnb buiten beschouwing kunnen worden gelaten en ziet ook overigens niet in dat hierdoor significante gevolgen op Natura 2000-gebieden zullen gaan optreden.
10. Anders dan verzoekers is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om het bouwplan te toetsen aan de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening omdat in dit geval geen sprake is van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo.
11. Tot slot vinden verzoekers dat verweerder ten onrechte de besluitvorming heeft losgeknipt. Volgens verzoekers is er een onlosmakelijke samenhang met de noodzakelijke vergunning voor de kap van twee bomen op de projectlocatie. Verder had het volgens verzoekers voor de hand gelegen als de besluitvorming was afgestemd en gecoördineerd met de besluitvorming rond het andere bouwplan aan de [adres] . De derde-partij heeft uitgelegd dat het van meet af aan twee aparte bouwplannen zijn geweest en dat hij de ontwikkeling van het bouwplan in het bestreden besluit op een gegeven moment heeft overgenomen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de kap van de twee bomen op de projectlocatie (die overigens onderwerp is van de procedure SHE 21/2253 waarin ook vandaag uitspraak is gedaan) niet onlosmakelijk samenhangt met de bouw van het bouwplan. Het zijn twee losse activiteiten die na elkaar worden uitgevoerd, ook al vinden ze beide plaats op de projectlocatie. Verweerder heeft ook geen aanleiding hoeven zien om het bestreden besluit te coördineren met de besluitvorming rond het project [adres] . Beide projecten kunnen in beginsel los van elkaar worden gerealiseerd. De omstandigheid dat twee parkeerplaatsen voor dit bouwplan worden gerealiseerd op het terrein van [adres] , doet daar niet aan af.
12. Gelet op het bovenstaande kleven er wel wat gebreken aan het bestreden besluit. Verweerder kan die gebreken herstellen in het besluit op bezwaar. Hierbij is verweerder wel afhankelijk van het advies van de welstandscommissie en zal verweerder nog moeten bedenken (als hij afwijkt van het bestemmingsplan) of dit zich verdraagt met een goede ruimtelijke ordening. Er is dus aanleiding het bestreden besluit te schorsen. Hierbij houdt de voorzieningenrechter rekening met de belangen van de derde-partij. Deze heeft op zitting aangegeven dat niet op zeer korte termijn wordt begonnen met de bouw en dat hij kan wachten tot twee weken na de beslissing op bezwaar. In de bezwaarfase wordt op 6 december 2021 een hoorzitting gehouden, dus de voorzieningenrechter neemt aan dat de beslissing niet al te lang op zich hoeft te laten wachten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
13. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 19 november 2021.
griffier de voorzieningenrechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.