ECLI:NL:RBOBR:2021:6146

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
21/2256
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen sloopmelding

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar tegen een sloopmelding. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.A.P.M. Theunen, had bezwaar aangetekend tegen de sloopmelding van een woning en bijbehorende opstallen, die op 9 september 2020 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad was geaccepteerd. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser op 3 augustus 2021 niet-ontvankelijk, omdat de acceptatie van de sloopmelding geen appellabel besluit zou zijn en de eiser geen procesbelang meer had, aangezien de opstallen inmiddels gesloopt waren.

Tijdens de zitting op 19 november 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat de eiser geen schade had geleden door de sloop en dat hij in de bezwaarfase geen verzoek om vergoeding van proceskosten had ingediend. De rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang was, omdat de sloop al had plaatsgevonden en er geen mogelijkheid was om verdere voorwaarden aan de sloop te verbinden. De rechtbank merkte op dat de verwijzing naar archeologische bescherming in het bestemmingsplan niet leidde tot de noodzaak voor een sloopvergunning en dat er geen onlosmakelijke samenhang was tussen de acceptatie van de sloopmelding en een omgevingsvergunning.

De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat er geen procesbelang was en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar door rechter M.J.H.M. Verhoeven, in aanwezigheid van griffier R.G. van der Korput. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2256
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2021 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.A.P.M. Theunen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, verweerder
(gemachtigden: mr. J.J.E Hendriksen en mr. H.J.M. Marcus).

Procesverloop

Bij brief van 9 september 2020 heeft verweerder een sloopmelding voor het slopen van een woning met bijbehorende opstallen aan het adres [adres] geaccepteerd.
Bij besluit van 3 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen deze sloopmelding niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 19 november 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Stichting [naam] heeft op 7 september 2020 een sloopmelding ingediend voor de sloop van de in het procesverloop genoemde opstallen. Deze melding is op 9 september 2020 geaccepteerd onder de voorwaarde dat met de start van de sloop kan worden gestart zodra er sprake is van een goedgekeurd veiligheidsplan. Voorts dient de aanvang van de sloop minimaal twee werkdagen van tevoren bij de gemeente te worden gemeld.
  • Op de locatie [adres] rust op grond van het bestemmingsplan “Koolenkampen - Iepenlaan” uit 2009 de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat de acceptatie van de sloopmelding op zichzelf geen appellabel besluit is en dat eiser de aanvullende voorwaarde niet heeft aangevochten.
3. Eiser merkt in zijn beroepschrift onder meer op dat hij in de gelegenheid had moeten worden gesteld om het bezwaarschrift aan te vullen en dat verweerder in het bezwaarschrift een verzoek had kunnen lezen dat nadere voorwaarden aan de sloop hadden moeten worden verbonden. Eiser heeft ook aangevoerd dat voor de sloop mogelijk een omgevingsvergunning vereist is.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroepschrift tijdig is ingediend nu het op de laatste dag van de beroepstermijn ter post is bezorgd.
5. Voordat de rechtbank kan toekomen aan de inhoudelijke beoordeling van het beroep, zal zij eerst moeten beoordelen of eiser nog wel belang heeft bij een oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het bestreden besluit (procesbelang) nu de sloop al heeft plaatsgevonden. Volgens de rechtbank is dit niet het geval. Desgevraagd heeft eiser ter zitting aangegeven dat hij geen schade heeft geleden door de sloop. Eiser heeft in de bezwaarfase geen vergoeding verzocht van de kosten van juridische bijstand.
6. Dan resteert de vraag wat eiser zou kunnen bereiken in deze procedure bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De sloop is namelijk al uitgevoerd. De rechtbank leest in het bezwaarschrift geen verzoek tot het stellen van verdere voorwaarden aan de sloop (dus daar valt ook niets te bereiken), noch een bezwaar tegen de voorwaarden aan de acceptatie van de sloopmelding. Verder heeft verweerder in dit verband terecht opgemerkt dat eisers verwijzing naar de archeologische bescherming in het bestemmingsplan niet leidt tot de noodzaak voor een sloopvergunning. Voor zover eiser van mening is dat ook een aanlegvergunning is vereist voor de sloopwerkzaamheden, kan hij om handhaving verzoeken maar er is geen onlosmakelijke samenhang als bedoeld in artikel 2.7 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) tussen de acceptatie van een sloopmelding en een omgevingsvergunning op basis van artikel 2.1, onder b, van de Wabo. Ook op dat vlak valt in deze procedure niets te bereiken.
7. Overigens vindt de rechtbank het opmerkelijk dat een bezwaarschrift na zeven maanden zonder hoorzitting (dus kennelijk) niet ontvankelijk wordt verklaard. Eiser merkt terecht op dat het voor verweerder niet zo kennelijk was, anders had verweerder er geen zeven maanden over hoeven doen.
8. Het beroep is niet-ontvankelijk omdat er geen procesbelang is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling van een der partijen.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier op 19 november 2021.
griffier de rechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.