In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar tegen een sloopmelding. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.A.P.M. Theunen, had bezwaar aangetekend tegen de sloopmelding van een woning en bijbehorende opstallen, die op 9 september 2020 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad was geaccepteerd. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser op 3 augustus 2021 niet-ontvankelijk, omdat de acceptatie van de sloopmelding geen appellabel besluit zou zijn en de eiser geen procesbelang meer had, aangezien de opstallen inmiddels gesloopt waren.
Tijdens de zitting op 19 november 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat de eiser geen schade had geleden door de sloop en dat hij in de bezwaarfase geen verzoek om vergoeding van proceskosten had ingediend. De rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang was, omdat de sloop al had plaatsgevonden en er geen mogelijkheid was om verdere voorwaarden aan de sloop te verbinden. De rechtbank merkte op dat de verwijzing naar archeologische bescherming in het bestemmingsplan niet leidde tot de noodzaak voor een sloopvergunning en dat er geen onlosmakelijke samenhang was tussen de acceptatie van de sloopmelding en een omgevingsvergunning.
De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat er geen procesbelang was en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar door rechter M.J.H.M. Verhoeven, in aanwezigheid van griffier R.G. van der Korput. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak.