Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2021 in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray, verweerder
[naam], te [woonplaats] )
Procesverloop
Overwegingen
- Derde-partij heeft op 6 februari 2020 een aanvraag ingediend om de aan het adres [adres] (de projectlocatie) gelegen opstallen voor groepsaccommodatie te gebruiken voor het huisvesten van 73 arbeidsmigranten.
- Op de projectlocatie zijn de bestemmingsplannen “Buitengebied Venray 2010” en “Buitengebied Venray 2010, herziening regels” van toepassing. De projectlocatie heeft de bestemming ‘recreatie ’met de aanduiding ‘groepsaccommodatie’. In artikel 13.5 van de planregels is het gebruik van huisvesting voor tijdelijke werknemers verboden.
- Eisers zijn veehouders in de directe omgeving van de groepsaccommodatie.
- Zij hebben tegen het ontwerpbesluit zienswijzen ingediend.
Indien, met uitzondering van de geurbelasting, de beoordeling van de overige milieu- en planologische aspecten wel positief uitvalt, kan overwogen worden om gemotiveerd van de normen af te wijken. Daarbij zal niet voorbij worden gegaan aan de belangen van de veehouderij(en) die in de nabijheid van de ruimtelijke plannen gelegen is/zijn. Een nadere motivering en besluitvorming is nodig om van de waarden uit de tabel af te wijken”. Ofschoon in de hardheidsclausule niet direct staat dat de gemeenteraad instemming moet verlenen, is het verlenen (of weigeren) van instemming hierin ook niet verboden. De rechtbank houdt het ervoor dat, nu verweerder toepassing heeft willen geven aan de hardheidsclausule, hij in het kader van de daarin genoemde ‘nadere besluitvorming’ het oordeel van de gemeenteraad heeft gevraagd.
Ingevolge artikel 1 van de Wgv wordt onder een geurgevoelig object verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. De Afdeling ziet een recreatiewoning als een geurgevoelig object (zie de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015 [2] ). Geldt hetzelfde voor een groepsaccommodatie? De bestemming ‘recreatie’ laat verblijfsrecreatie toe in de vorm van een groepsaccommodatie. In artikel 1 van de planregels is een groepsaccommodatie als volgt gedefinieerd: “
een accommodatie waarbij door een groep of groepen van personen gezamenlijk van voorzieningen gebruik wordt gemaakt en waar logiesgelegenheden aanwezig zijn voor groepen personen.” De termen ‘recreatie’ of verblijfsrecreatie’ zijn niet gedefinieerd. Wel is het begrip ‘recreatiewoning’ als volgt gedefinieerd:”
een gebouw, geen woonkeet en geen (sta)caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar voor recreatief verblijf te worden gebruikt.” Er zijn ook locaties in het plangebied aangeduid met ‘recreatiewoning’ en daar is dus ‘verblijfsrecreatie in de vorm van een ‘recreatiewoning’ toegelaten. De planwetgever heeft met de term ‘recreatiewoning’ iets anders bedoeld dan met de term ‘groepsaccommodatie’. Dit volgt uit de verschillende definities. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in de definitie van groepsaccommodatie niet wordt gerept over verblijf. Nu ‘recreatiewoningen’ en ‘groepsaccommodaties’ apart zijn aangeduid en genoemd in de planregel, zijn deze ook niet aan te merken als kleinschalige verblijfsrecreatie. Gelet op de tekst en de context van het begrip ‘groepsaccommodatie’ in de planregels, is de rechtbank van oordeel dat het geldende bestemmingsplan geen mogelijkheid biedt voor een langdurig verblijf in de groepsaccommodatie. De definitie van groepsaccommodatie geeft daarvoor geen enkele aanleiding en duidt eerder op een kortstondig verblijf. Dat in de planregels geen beperkingen zijn gesteld aan de verblijfsduur als zodanig, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de term en de definitie van ‘groepsaccommodatie’ kan niet worden afgeleid dat de planwetgever heeft beoogd daadwerkelijk het langdurig verblijven toe te laten. Dat betekent dat de groepsaccommodatie niet als een geurgevoelig object kan worden aangemerkt. De rechtbank vindt mede steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2012 [3] .
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder hierbij geen toepassing hoeft te geven aan afdeling 3.4 van de Awb;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 4.236,55.
R.G. van der Korput, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 7 december 2021.