In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, zijn partijen, aangeduid als de man en de vrouw, in geschil over de uitleg van een beschikking die heeft geleid tot beslaglegging door de vrouw ten laste van de man. De man heeft de vrouw in kort geding gedagvaard met als doel de opheffing van de beslagen en een proceskostenveroordeling. Na de mondelinge behandeling hebben partijen in onderling overleg de beslagen opgeheven, maar de man heeft zijn vordering tot proceskostenveroordeling gehandhaafd.
De voorzieningenrechter heeft de beschikking van de vrouw uitgelegd en geconcludeerd dat de vrouw niet onterecht beslag heeft gelegd. De rechter heeft daarbij de relevante juridische bepalingen in het familierecht in overweging genomen, met name de artikelen 289, 237 en 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De voorzieningenrechter heeft ook verwezen naar een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin wordt benadrukt dat in familierechtelijke geschillen in beginsel proceskosten worden gecompenseerd, tenzij er sprake is van buitengewone omstandigheden.
In deze zaak is vastgesteld dat de man de alimentatiebetalingen niet conform de eerdere beschikkingen heeft voldaan, wat heeft geleid tot de beslaglegging door de vrouw. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de man niet heeft aangetoond dat er sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatige daad, en heeft daarom besloten tot compensatie van de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 17 december 2021 door mr. E. Loesberg.