ECLI:NL:RBOBR:2021:6634

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
21/2793. 21/2791 en 21/2792
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing handhavingsbesluit hondenfokkerij in agrarisch gebied

Op 22 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een handhavingsbesluit tegen een hondenfokkerij in een agrarisch gebied. De verzoekster, Fokkerij Centrum Nederland BV, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best, dat handhavend optreden tegen de hondenfokkerij had afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college in zijn besluitvorming geen rekening had gehouden met de medebestemming die geldt voor het perceel, waardoor het handhavingsbesluit geschorst werd tot de einduitspraak op het beroep.

Daarnaast werd in een ander bestreden besluit een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een luchtinlaat bij de stallen van de hondenfokkerij. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onlosmakelijke samenhang met de handhaving, waardoor ook een omgevingsvergunning milieu nodig zou kunnen zijn. Dit besluit werd eveneens geschorst in afwachting van het besluit op bezwaar.

De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor de rechtbank in een eventueel bodemgeding. De verzoekster werd in het gelijk gesteld, en het college werd opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden en de proceskosten van de verzoekster te vergoeden. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 21/2793, SHE 21/2791 en SHE 21/2792

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2021 in de zaak tussen

Fokkerij Centrum Nederland BV, te Best, verzoekster

(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H.G. Knops).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam] , te [woonplaats]

(gemachtigde mr. S. Oord).

ProcesverloopBij besluit van 14 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van de derde-partij om handhaving vanwege het in strijd met het bestemmingsplan houden en fokken van honden op de locatie [adres] afgewezen.

In het besluit van 8 november 2021, verzonden 15 november 2021, gericht aan [bedrijf] / [naam] (bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van 14 april 2021 herzien in die zin dat het verzoek om handhaving als wordt toegewezen.
Verweerder legt [bedrijf] / [naam] een last onder bestuursdwang op.
[bedrijf] / [naam] dient de volgende overtredingen binnen de daarvoor verleende termijn te beëindigen en beëindigd te houden:
Houden en fokken van honden in strijd met artikel 1, vierde lid en artikel 8, eerste lid van het bestemmingsplan Buitengebied Best 2002 alsmede het daardoor afwijken van artikel 2.1.1 van de omgevingsvergunning van 3 november 2004 en aldus handelen in strijd met artikel 2.3 van de Wabo. Bijvoorbeeld door het beëindigen door het bedrijfsmatig houden en fokken van honden te staken en gestaakt te houden.
Het veranderen van een inrichting zonder omgevingsvergunning in strijd met artikel
2.1, eerste lid en onder e van de Wabo. Bijvoorbeeld voor het beëindigen door het bedrijfsmatig houden en fokken van honden te staken en gestaakt te houden.
3. Het aanleggen van verharding en uitloopruimte ten behoeve van de activiteit houden en fokken van honden zonder omgevingsvergunning in strijd met artikel 2.1, eerste lid onder a en c van de Wabo. Bijvoorbeeld door het beëindigen door het verwijderen en verwijderd houden van de verharding, de uitloopruimte en de voorzieningen die daaraan ten dienste staan.
De hoogte van de dwangsom is
  • € 2.750, - per week dat sprake is van overtreding van artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo, met een maximum van € 16.500, -. Dit betreft de overtredingen onder 1. en 2.
  • € 500,- per week dat sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo, met een maximum van € 3.000,- Dit betreft de overtreding onder 3
Verzoekster heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 21/2794. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de inhoud van het bestreden besluit medegedeeld aan de gemachtigde van verzoekster in een besluit van 11 november 2021. Verzoekster heeft ook tegen dat besluit beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend (geregistreerd onder zaaknummers SHE 21/2791 en SHE 21/2792).
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 17 december 2021 op zitting behandeld. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen in persoon, bijgestaan daar zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft verweerder het besluit van 11 november 2021 ingetrokken en toegezegd dat hij de door verzoekster betaalde griffierechten zal vergoeden. Verzoekster heeft vervolgens het hiertegen gerichte beroep en het verzoek om voorlopige voorziening (SHE 21/2791 en SHE 21/2792) ingetrokken

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster exploiteert op het perceel [adres] te [woonplaats] een veehouderij. Naast varkens (beren) houdt verzoekster honden om mee te fokken voor de verkoop. Derde-partij heeft verzocht om tegen het houden en fokken van honden handhavend optreden. Dat verzoek is door verweerder in het primaire besluit afgewezen. Naar aanleiding van het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit besloten alsnog handhavend op te treden.
3. Verweerder legt - kort gezegd - aan het bestreden besluit ten grondslag dat het houden en fokken van honden niet valt onder het begrip “agrarisch bedrijf”'. Verweerder overweegt in dit verband dat de begripsbepaling “houden van dieren” in het begrip “agrarisch bedrijf” niet nader wordt gedefinieerd in het bestemmingsplan. Dit zou naar de letter betekenen dat ter plaatse elk bedrijf dat gericht is op het houden van welk dier dan ook zou zijn toegestaan. Dit kan volgens verweerder niet de bedoeling zijn geweest van de planwetgever en zo dient het bestemmingsplan naar de mening van verweerder daarom ook niet te worden gelezen. Het fokken van honden in een omvang die als bedrijfsmatig moet worden beoordeeld, is daarom op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan. Hierbij doet de omvang waarin de bedrijfsmatige activiteit wordt verricht niet ter zake.
4. Verzoekster stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan. De planregels zijn volgens verzoekster duidelijk en hoeven niet te worden uitgelegd.
5. Het perceel valt onder de regels van het bestemmingplan “Buitengebied Best 2002”'. Het perceel heeft daarin de bestemming “agrarisch gebied”. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de planregels zijn de gronden die de bestemming “agrarisch gebied” hebben bestemd voor een duurzame agrarische bedrijfsvoering.
Artikel 34 van de planregels bepaalt dat onder “'duurzame agrarische bedrijfsvoering”' moet worden verstaan "het in standhouden en ontwikkelen van de agrarische productiefunctie waarbij als uitgangspunt geldt, dat aan volwaardige agrarische bedrijven voldoende mogelijkheden moeten worden geboden om ook op lange termijn de nodige volwaardigheid en levensvaatbaarheid te behouden"
Op grond van de begripsbepalingen van het bestemmingsplan (artikel 1, vierde lid, van de planregels) wordt onder agrarisch bedrijf verstaan "een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren"
6. Verweerder verwijst in het bestreden besluit uitsluitend naar artikel 8 van de planregels voor de geldende bestemming. Zoals ter zitting is gebleken heeft verweerder in zijn besluitvorming geen rekening gehouden met de omstandigheid dat voor deze locatie de medebestemming “agrarische doeleinden” van artikel 16 geldt. Op grond van deze planregel is een agrarisch bedrijf rechtstreeks toegelaten. Reeds op grond hiervan moet worden vastgesteld dat het bestreden besluit niet met vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en een voldoende draagkrachtige motivering ontbeert. Verweerder dient zich eerst uit te laten over de gevolgen van deze medebestemming voor zijn besluit voordat de bestuursrechter zich hierover uitlaat.
7. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot en met de bekendmaking van de (eind)uitspraak van de rechtbank op het beroep.
8. Uit proceseconomische overwegingen komt het de voorzieningenrechter geraden voor dat de besluitvorming in alle lopende zaken met betrekking tot de houden en fokken van honden op het perceel zo veel als mogelijk door verweerder worden gebundeld, waarna eventuele beroepen door de rechtbank zo veel mogelijk gevoegd kunnen worden behandeld. De voorzieningenrechter geeft partijen in overweging om, indien dat nodig is, ook zoveel mogelijk om rechtstreeks beroep (als bedoeld in artikel 7:1a van de Awb) in te stellen. Daarom doet de voorzieningenrechter nu geen uitspraak in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat verzoekster in afwachting van de behandeling van de beroepen door de rechtbank het huidige aantal van tien moederdieren niet zal uitbreiden.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot en met de bekendmaking van de (eind) uitspraak op het beroep;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.