ECLI:NL:RBOBR:2021:6654

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
01/997520-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van grote geldbedragen door verdachte en medeverdachten, valsheid in geschrift en onjuiste belastingaangiften

Op 23 december 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 65-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen, tot over de miljoenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, al dan niet samen met anderen, betrokken was bij een complex van financiële transacties die de schijn van legaliteit moesten geven aan crimineel verkregen geld. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 60 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank verwierp diverse verweren van de verdediging, waaronder claims van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en schending van de onschuldpresumptie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en medeverdachten opzettelijk valselijke leningsovereenkomsten hebben opgesteld en dat er sprake was van een schijnconstructie om belasting te ontduiken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare feiten en dat de gepleegde feiten ernstige gevolgen hebben voor de samenleving, waaronder belastingontduiking en verstoring van de marktorde. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een forse straf rechtvaardigt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/997520-16
Datum uitspraak: 23 december 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren [geboortejaar 1] 1956,
postadres [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 januari 2018, 10 november 2020, 1 december 2020, 14 mei 2021, 1 juni 2021, 9, 10, 11, 15, 16, 18, 22, 23 november 2021 en 9 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

1.De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 december 2017.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van
10 november 2020 gewijzigd. De tekst van de tenlastelegging is aan dit vonnis gehecht (bijlage I).
Ten gevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan in feit 5, staat in regelnummer 2 van dat feit vermeld ‘
tot en met 29 oktober 2016’ in plaats van ‘
tot en met 29 november 2016’. De rechtbank herstelt deze schrijffout en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voor zover verder in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

2.Inleiding.

In een RIEC-verband, een samenwerking tussen verschillende opsporings-, vervolgings-, en overheidsinstanties, luidden in 2014 de alarmbellen toen bij een aankoop van een jachthaven in Loosdrecht een financiering werd gebruikt van een rechtspersoon uit Hong Kong, te weten [medeverdachte 1] . Na enig doorspitten werd duidelijk dat sprake was van meerdere financieringen door deze rechtspersoon in Nederland, Frankrijk en Spanje van in totaal meer dan € 35.000.000, -. Dit gegeven heeft uiteindelijk geleid tot het onderzoek genaamd [naam onderzoek] .
In het onderzoek [naam onderzoek] zijn behalve [verdachte] (hierna: [verdachte] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) de volgende rechtspersonen als verdachten aangemerkt:
- [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] );
- [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] );
- [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] );
- [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] );
- [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ).
[verdachte] wordt naar aanleiding van het onderzoek – kort gezegd – beschuldigd van:
- feitelijk leidinggeven aan witwassen gepleegd door [medeverdachte 3] / [medeverdachte 1] , dan wel medeplegen van witwassen (feiten 1 en 2);
- feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrifte gepleegd door [medeverdachte 1] , dan wel medeplegen van valsheid in geschrifte (feit 3);
- feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrifte gepleegd door [medeverdachte 6] , dan wel medeplegen van valsheid in geschrifte (feit 4);
- feitelijk leidinggeven aan het doen van onjuiste belastingaangiften gepleegd door [medeverdachte 6] , dan wel medeplegen van het doen van valse belastingaangiften (feit 5).

3.De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en het Openbaar Ministerie kan in de vervolging worden ontvangen, waarover hierna meer. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

4.Bespreking van de ontvankelijkheidsverweren.

Door de verdediging zijn diverse verweren gevoerd die de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie raken of zouden moeten leiden tot bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering. Deze verweren worden hier besproken.
4.1
Rechtsmacht ten aanzien van feit 3.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van de vervolging van de ten laste gelegde valsheid in geschrifte onder 3. Daartoe voert de verdediging aan dat de Nederlandse strafwet niet van toepassing kan zijn, nu [medeverdachte 1] geen Nederlandse rechtspersoon is (als bedoeld in art. 7 Sr) en het opstellen en ondertekenen van de leningsovereenkomsten niet in Nederland heeft plaatsgevonden (als bedoeld in art. 2 Sr), maar in Hong Kong respectievelijk Hong Kong en Taiwan. De stelling dat de locus delicti ook in Nederland ligt, doordat [verdachte] en [medeverdachte 2] vanuit Nederland feitelijk leidinggeven aan [medeverdachte 1] is onjuist. Ten eerste omdat in Nederland geen zaken worden gedaan voor [medeverdachte 1] en ten tweede omdat het feitelijk leidinggeven aan een rechtspersoon in het strafrecht geen grondslag voor rechtsmacht geeft. Hong Kong is de enige locus delicti nu de leningsovereenkomst door [medeverdachte 1] in Hong Kong is opgesteld.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat het territorialiteitsbeginsel (art. 2 Sr) ten aanzien van [medeverdachte 1] van toepassing is nu de aan [medeverdachte 1] verweten valsheid in geschrifte mede heeft plaatsgevonden in Nederland en de feitelijke vestigingsplaats van [medeverdachte 1] Nederland is.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie kunnen gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden op grond van artikel 2 Sr ook in Nederland worden vervolgd, mits deze gedragingen deel uitmaken van een strafbaar feit dat zowel in Nederland als in het buitenland is gepleegd. Om rechtsmacht te kunnen aannemen moet het daarbij gaan om hetzelfde feitencomplex. In dat geval geldt de rechtsmacht voor het gehele feitencomplex. De rechtbank komt op grond van de volgende rechtsoverwegingen tot het oordeel dat daarvan sprake is.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] met [verdachte] en [medeverdachte 2] Nederlandse aandeelhouders heeft, die ook na de overdracht van de aandelen aan [neef verdachte] door middel van Declarations of Trust de begunstigden zijn gebleven. Daarnaast liggen de leningsovereenkomsten tussen [neef verdachte] en [medeverdachte 1] ten grondslag aan leningen van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] . Ook [medeverdachte 3] betreft een Nederlands bedrijf met [medeverdachte 2] als middellijk aandeelhouder en afwisselend [medeverdachte 2] of [verdachte] als directeur. [medeverdachte 3] leent de gelden vervolgens uit aan de partijen die in de ten laste gelegde leningsovereenkomsten staan vermeld. Onder die partijen bevindt zich onder andere de Nederlandse B.V. ‘ [bedrijf 3] ’ en de bestemming betreft onder meer de financiering van hotelprojecten in Nederland. Bovendien schuilt de verdenking van valsheid in geschrifte juist hierin, dat niet de buitenlandse [neef verdachte] , maar de Nederlandse [verdachte] en/of [medeverdachte 2] degenen zijn die verantwoordelijk zijn voor de in de leningsovereenkomsten genoemde geldstromen naar [medeverdachte 1] .
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat de ten laste gelegde leningsovereenkomsten (mede) feitelijke uitwerking hadden in Nederland. Het gaat immers om geldstromen die via Nederland gaan en deels ook hun bestemming hadden in Nederland. Hierdoor wordt Nederland als pleegplaats van dit feit aangemerkt en komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
Het verweer van de verdediging strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie op grond van het ontbreken van rechtsmacht – een verweer dat overigens tevens een verweer impliceert tegen de bevoegdheid van de rechtbank – wordt verworpen.
4.2
Start onderzoek en de heimelijke doorzoeking.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt dat de start van het onderzoek onrechtmatig is geweest en dat de heimelijke doorzoeking onrechtmatig heeft plaatsgevonden. De verdediging voert daartoe aan dat PV 26 onvoldoende grond biedt om [verdachte] , [medeverdachte 2] en de firma’s aan te merken als verdachten in de zin van art. 27 Sv. De inhoud van het PV 26 is uitsluitend gebaseerd op niet onderbouwde aannames. Zonder redelijke verdenking is het Openbaar Ministerie onderzoek gaan doen en heeft zij op oneigenlijke gronden een heimelijke doorzoeking gedaan. Nu er geen sprake is geweest van een redelijk vermoeden van betrokkenheid bij een strafbaar feit of feiten (redelijk vermoeden van schuld) zijn de in het kader van de opsporing toegepaste opsporingsmiddelen onrechtmatig toegepast. Nu het gaat om een veelvoud aan onrechtmatige opsporingsbevoegdheden is naar het oordeel van de verdediging ook het recht op een eerlijk proces in ernstige mate geschonden, hetgeen primair moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dan wel subsidiair tot bewijsuitsluiting en meer subsidiair tot strafvermindering.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de inhoud van PV 26 de verdenking kan dragen en dat daarmee voldoende gronden aanwezig waren voor de start van het onderzoek. Op grond van deze verdenking heeft ook de heimelijke doorzoeking plaatsgevonden. Bij de inzet van de heimelijke doorzoeking zijn de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht genomen. Er is geen sprake van een vormverzuim of anderszins onrechtmatig optreden.
Het oordeel van de rechtbank.
De aan de start van het onderzoek gelegen verdenking is vastgelegd in PV 26 van 17 december 2015. De rechtbank heeft bij herhaling vastgesteld dat de inhoud van PV 26 voldoende verdenking oplevert richting [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ter zake witwassen. Zo heeft de rechtbank in de processen-verbaal van de zitting van 22 januari 2018 in de zaken van [verdachte] en [medeverdachte 2] reeds opgemerkt dat op grond van de feiten en omstandigheden die zijn genoemd in PV 26 (samengevat op pagina 17 en 18 van dat pv) er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld. De gehanteerde indicatoren voor witwassen zijn voldoende objectief en bovendien internationaal erkend, zodat op grond daarvan een onderzoek kon worden gestart. De rechtbank ziet in het nu door de verdediging herhaalde verweer geen nieuwe gronden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
De rechtbank stelt verder vast dat al in PV 26 melding wordt gemaakt van een groot aantal binnenlandse en buitenlandse bedrijven waarbij de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] betrokken zijn, waaronder de latere verdachten [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] .
Op een later moment wordt de verdenking van witwassen uitgebreid met een verdenking van overtreding van de Wet op het financieel toezicht, zie PV 406 van 6 juli 2016 met betrekking tot de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] . Later ontstaat deze verdenking ook richting [medeverdachte 2] , zie PV 1136 van 22 september 2017.
De verdenkingen omschreven in PV 26 en PV 406 vormen de basis voor de start van het onderzoek en het inzetten van (bijzondere) opsporingsmiddelen, waaronder de heimelijke doorzoeking die plaats heeft gehad op 19 maart 2017. Uit dat onderzoek is gebleken dat de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] meerdere dagen per week in het bedrijfspand van [medeverdachte 6] te Gennep verbleven en dat in het bedrijfspand administratie van verdachten ( [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ) werd bewaard. Om nader inzicht te kunnen krijgen over de herkomst van het uitgeleende geld, de facturen- en goederenstromen, de afnemers van [medeverdachte 1] en [bedrijf 11] (de eenmanszaak van [medeverdachte 2] ) en de bankrekeningen van verdachten, was het kennelijk nodig die administratie in te zien. Bij de heimelijke doorzoeking zijn kopieën van digitale en fysieke stukken gemaakt. Gelet op het redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van de verdachten was de heimelijke doorzoeking rechtmatig.
Dat op het adres [adres 1] te Gennep eveneens administratie is gekopieerd van de op dat moment nog niet verdachte rechtspersoon [medeverdachte 6] , doet aan de rechtmatigheid van de heimelijke doorzoeking niet af. De inzet van deze opsporingsbevoegdheid was immers niet specifiek op haar gericht. Het is inherent aan een strafrechtelijk onderzoek dat in de loop van een onderzoek nieuwe inzichten ontstaan en dat verdenkingen zich kunnen uitbreiden dan wel komen te vervallen. In het onderzoek [naam onderzoek] heeft nader onderzoek geleid tot een overzichtelijker beeld van de concernstructuur van de bedrijven waarbij [verdachte] en [medeverdachte 2] betrokken zijn. In PV 1023 van 16 mei 2017 worden nieuwe onderzoeksresultaten uiteengezet die leiden tot een redelijk vermoeden van schuld aan witwassen richting [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] .
Tot slot wordt in PV 1033 van 13 juni 2017 uiteengezet op basis waarvan [medeverdachte 6] wordt verdacht van fiscale fraude en valsheid in geschrifte. De administratie van [medeverdachte 6] is gekopieerd in het kader van het onderzoek naar witwassen door [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . De tegen [medeverdachte 6] ontstane verdenking van fiscale fraude en valsheid in geschrifte is aan te merken als bijvangst van een tegen een andere verdachte ingezet opsporingsmiddel.
Uiteindelijk vindt op 10 oktober 2017 de formele actiedag plaats waarbij doorzoekingen plaatsvinden op verschillende locaties, waaronder de [adres 1] in Gennep. Op deze datum wordt het eerder bij de heimelijk doorzoeking vastgelegde materiaal formeel in beslag genomen.
De rechtbank concludeert dat niet is gebleken van een onrechtmatige start van het onderzoek dan wel van een onrechtmatige heimelijke doorzoeking of anderszins onrechtmatig toegepaste opsporingsbevoegdheden. De verweren strekkende tot niet- ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie worden verworpen. Gezien de conclusie dat er geen vormen zijn verzuimd, zijn bewijsuitsluiting of strafvermindering op grond van hetzelfde verweer ook niet aan de orde.
4.3
Start strafrechtelijk financieel onderzoek.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie eveneens zonder gerechtvaardigde basis een strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) heeft aangevraagd.
Het oordeel van de rechtbank.
Op vordering van de officier van justitie zijn op 21 juni 2017 door de rechter-commissaris machtigingen SFO verleend ten aanzien van de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] . De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat op 21 juni 2017 sprake was van een redelijk vermoeden van schuld op basis van de inhoud van PV 26, PV 1023 en PV 1033. Daarnaast was sprake van verdenkingen die gelet op hun aard vroegen om een SFO.
De rechtbank concludeert dat niet is gebleken van een onrechtmatige start van het SFO. Het verweer wordt verworpen.
4.4.
Schending onschuldpresumptie en koerswijzigingen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt dat voor het Openbaar Ministerie vaststond dat verdachten schuldig waren en dat het Openbaar Ministerie steeds op zoek is gegaan naar nieuwe strafbare feiten op het moment dat eerdere verdenkingen onjuist bleken te zijn. Het Openbaar Ministerie is in het requisitoir opnieuw van koers gewijzigd door daarin te stellen dat het gehele vermogen van [verdachte] en [medeverdachte 2] afkomstig is uit een onbekend gronddelict. Door deze koerswijzigingen wist de verdediging nauwelijks waartegen zij zich moest verdedigen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de aard van de verdenking voor de verdediging duidelijk was. Het 6-stappenplan is reeds uitgewerkt in het overzichtsproces-verbaal I en tijdens de verhoren van verdachten is ingegaan op het 6-stappenplan. Ook wordt in het rapport van [persoon 14] , dat door de verdediging is ingebracht, het 6-stappenplan benoemd.
Het oordeel van de rechtbank.
Opnieuw overweegt de rechtbank dat het inherent is aan een strafrechtelijk onderzoek dat het onderzoeksteam gedurende het onderzoek tot nieuwe inzichten komt en dat de verdenkingen zich kunnen uitbreiden of concretiseren. Duidelijk is dat het onderzoek zich vanaf de start heeft gericht op witwassen. In dat kader is onderzoek gedaan naar de mogelijke herkomst van het geld dat door [medeverdachte 1] is uitgeleend. Dit onderzoek heeft volgens het Openbaar Ministerie niet geleid tot een legale bron voor de herkomst van het geld of tot concrete strafbare feiten die dat geld hebben opgeleverd. Op dat moment komt het 6-stappenplan in beeld. Op basis van de inhoud van het dossier stelt de rechtbank vast dat de aard van de verdenking volstrekt helder was en dat van een koerswijziging of schending van de onschuldpresumptie geen sprake is geweest. Op grond van het voorgaande is de rechtbank tevens van oordeel dat het voor de verdediging van meet af aan en gedurende het gehele onderzoek voorafgaande aan het onderzoek ter terechtzitting en tijdens het onderzoek ter terechtzitting duidelijk is geweest op welke feiten de vervolging zag. De verdediging is naar het oordeel van de rechtbank niet geconfronteerd met zodanige koerswijzigingen dat het voor de verdediging niet meer helder was waartegen zij zich moest verdedigen.
De rechtbank concludeert dat geen sprake is van schending van de onschuldpresumptie en van onrechtmatige koerswijzigingen. De verweren worden verworpen.
4.5
Toepassing dwangmiddelen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt dat de verdachte onder onmenselijke druk is gezet door de alomvattende beslagleggingen en de zeer vrijheidsbeperkende schorsingsvoorwaarden. Het recht op een eerlijk proces is hiermee in ernstige mate geschonden, hetgeen moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie stelt dat de schorsingsovereenkomst op vrijwillige basis tot stand is gekomen. De verdediging is bij het opstellen van de schorsingsovereenkomst bijgestaan door een advocaat. De schorsingsovereenkomst die tussen partijen is overeengekomen, is vervolgens overgenomen door de rechtbank. Van onmenselijke druk is geen sprake.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat de inzet van dwangmiddelen rechtmatig is geweest. Het zijn van verdachte in een strafrechtelijk onderzoek brengt naar het oordeel van de rechtbank altijd een bepaalde druk met zich mee. De aard van de verdenkingen en het door het Openbaar Ministerie berekende geldelijke nadeel rechtvaardigen de omvangrijke beslagleggingen en de vrijheidsbeperkende schorsingsvoorwaarden, waar de verdachten overigens contractueel mee hebben ingestemd. De inbeslagneming, de voortduring daarvan en de schorsingsvoorwaarden, zijn via de gerechtelijke procedures die daarvoor openstaan, getoetst en rechtmatig bevonden. Van onaanvaardbare druk is in onderhavig onderzoek niet gebleken. Het verweer wordt verworpen.
4.6
Fair trial as a whole.
Uit het voorgaande volgt dat de verschillende verweren – elk op zich genomen – zijn verworpen. Van vormverzuimen is geen sprake. Ook anderszins is niet gebleken van onrechtmatigheden of een handelen in strijd met een van de bepalingen uit artikel 6 EVRM. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een – as a whole – fair trial in de zin van artikel 6 EVRM.

5.Bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

5.1
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage II bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De rechtbank baseert haar oordeel op de in deze bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen. Omwille van de leesbaarheid en controleerbaarheid, heeft de rechtbank ook voetnoten opgenomen in haar overwegingen. De voetnoten verwijzen naar de bewijsmiddelen die in bijlage II staan en naar niet in de bewijsmiddelen vermelde feiten en omstandigheden, die de rechtbank redengevend heeft gevonden.
5.2
Feiten 1 en 2.
Hieronder zullen de feiten 1 en 2 gelet op de samenhang gecombineerd besproken worden. In voetnoten zal worden aangegeven waar de betreffende informatie in brondocumenten staat.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat [medeverdachte 3] , al dan niet met anderen, $ 13.500.000,- en € 6.150.000,- heeft geleend van [medeverdachte 1] , vervolgens heeft uitgeleend aan derden en – nadat zij het uitgeleende geld had terugontvangen – € 17.699.994,56 heeft overgemaakt naar [medeverdachte 1] , terwijl zij wist dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, uit enig misdrijf afkomstig waren. [verdachte] en [medeverdachte 2] worden ervan verdacht hiertoe opdracht te hebben gegeven of hieraan feitelijk leiding te hebben gegeven. Het gaat om de periode van 1 juli 2007 tot en met 29 september 2011.
Voorts stelt het Openbaar Ministerie zich op het standpunt dat [medeverdachte 1] , al dan niet met anderen, $ 13.500.000,- en € 6.150.000,- heeft uitgeleend aan [medeverdachte 3] en € 17.699.994,56 heeft terugontvangen, alsmede € 4.500.000,- heeft uitgeleend aan [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). Voor alle geldstromen geldt volgens Openbaar Ministerie dat [medeverdachte 1] wist dat de geldbedragen geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, uit enig misdrijf afkomstig waren. [verdachte] en [medeverdachte 2] worden ervan verdacht opdracht te hebben gegeven of feitelijk leiding te hebben gegeven. Het gaat om de periode van 1 juli 2007 tot en met 26 mei 2017.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging betwist niet dat de leningen zijn verstrekt, dat de geldbedragen zijn uitbetaald en – al dan niet gedeeltelijk – weer zijn terugontvangen. De verdediging stelt zich echter op het standpunt dat dat deze gang van zaken geen witwassen oplevert, omdat het geld volgens de verdediging niet afkomstig is uit enig misdrijf. Daarvoor is volgens de verdediging in elk geval geen bewijs. Er zijn volgens de verdediging uitsluitend rechtmatige, zakelijke transacties geweest.
Het oordeel van de rechtbank.
Over de rechtspersonen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 1]
is opgericht in Hong Kong in 1997. [medeverdachte 1] is officieel gevestigd op het adres van [bedrijf 2] in Hong Kong. [bedrijf 2] , oftewel [bedrijf 2] , vertegenwoordigt [medeverdachte 1] in Hong Kong, bewaart officiële documenten, houdt statutaire wijzingen bij en is contactpersoon voor de overheid van Hong Kong. Voor bedrijven die zich in Hong Kong vestigen, is het een vereiste om een [bedrijf 2] te hebben. De rechtbank put regelmatig uit documenten die bij [bedrijf 2] zijn bewaard (de uitvoeringsstukken uit Hong Kong).
De activiteit van [medeverdachte 1] is het verstrekken van financieringen. [medeverdachte 1] wordt gerund door de Nederlandse [verdachte] en [medeverdachte 2] en richt zich nagenoeg volledig op de Nederlandse markt. De rechtbank komt daar hierna op terug.
[medeverdachte 3]
is opgericht in Nederland in 1989 en is gevestigd in Gennep.
De activiteiten van [medeverdachte 3] zijn volgens het uittreksel uit de kamer van Koophandel: “Het verkrijgen, vervreemden, exploiteren en beheren van roerende en onroerende zaken alsmede vermogenswaarden van welke aard ook, het deelnemen in en financieren van en het beheren en administreren van andere vennootschappen en ondernemingen alsmede het directie voeren daarover.”
Beoordelingskader.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" uit de delictsomschrijving van witwassen, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp – bijvoorbeeld een geldbedrag – afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van witwassen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een concreet misdrijf, bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het voorwerp. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar de gestelde herkomst van het voorwerp waar de verdenking betrekking op heeft. Als uit de resultaten van een dergelijk onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden, kan tot een bewezenverklaring van witwassen worden gekomen.
De rechtbank gaat eerst in op de verschillende geldstromen die in de tenlastelegging staan. De rechtbank benoemt daarbij de leningsovereenkomsten, de voorwaarden waaronder die zijn gesloten en de bijzonderheden omtrent de verplaatsing van de geldbedragen. Tevens staat de rechtbank stil bij de vraag wie de directeuren en aandeelhouders van de rechtspersonen waren op het moment dat de concrete gedragingen werden verricht. Tot slot gaat de rechtbank in op de vraag of enig misdrijf ten grondslag heeft gelegen aan (een deel van) het vermogen dat voor een en ander is aangewend.
De geldstroom [medeverdachte 1] – [medeverdachte 3] – [bedrijf 3]
De geldstroom [medeverdachte 1] – [medeverdachte 3] – [bedrijf 4]
De geldstroom [persoon 2] – [medeverdachte 3] – [medeverdachte 1]
De rechtbank zal [bedrijf 3] hierna aanduiden als [bedrijf 3] en [bedrijf 4] als [bedrijf 4] .
Van 1 juli 2007 t/m 6 november 2007
[medeverdachte 1] heeft aan [medeverdachte 3] een bedrag van $ 13.500.000,- geleend. Hiervoor is een leningsovereenkomst opgemaakt, die op 6 november 2007 in Hong Kong is ondertekend door [persoon 1] namens [medeverdachte 1] en door [verdachte] namens [medeverdachte 3] . In deze overeenkomst staat:
  • dat de leningsovereenkomst is opgemaakt op 1 juli 2007;
  • dat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] maximaal $ 13.500.000,- beschikbaar stelt ter financiering van “ [bedrijf 3] , [bedrijf 5] , [bedrijf 6] ”;
  • dat [medeverdachte 3] 8% rente per jaar verschuldigd is, berekend op basis van het dagelijkse saldo van de leningsrekening;
  • dat [medeverdachte 3] bij ondertekening van de leningsovereenkomst alle rechten uit haar overeenkomst met [bedrijf 3] overdraagt aan [medeverdachte 1] , inclusief de eerste hypotheek en de persoonlijke borgstelling van [persoon 2] .
Van 1 augustus 2007 t/m 6 november 2007
[medeverdachte 1] heeft aan [medeverdachte 3] een bedrag van € 6.150.000,- geleend. Hiervoor is een leningsovereenkomst opgemaakt, die op 6 november 2007 in Hong Kong is ondertekend door [persoon 1] namens [medeverdachte 1] en door [verdachte] namens [medeverdachte 3] . In deze overeenkomst staat:
  • dat de leningsovereenkomst is opgemaakt op 1 augustus 2007;
  • dat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] maximaal € 6.150.000,- beschikbaar stelt ter financiering van “ [bedrijf 4] , [bedrijf 7] ”;
  • dat [medeverdachte 3] 8% rente per jaar verschuldigd is, berekend op basis van het dagelijkse saldo van de leningsrekening;
  • dat [medeverdachte 3] bij ondertekening van de leningsovereenkomst alle rechten uit haar overeenkomst met [bedrijf 4] overdraagt aan [medeverdachte 1] , inclusief de eerste en derde hypotheek en de persoonlijke borgstelling van [persoon 2] .
21 augustus 2007
[medeverdachte 3] heeft aan [bedrijf 3] een bedrag van $ 13.500.000,- geleend. Hiervoor is een leningsovereenkomst opgemaakt, die op 21 augustus 2007 in Gennep is ondertekend door [verdachte] namens [medeverdachte 3] en door [persoon 2] namens [bedrijf 3] . In deze overeenkomst staat:
  • dat [medeverdachte 3] aan [bedrijf 3] een lening verstrekt ter hoogte van $ 13.500.000,- ter financiering van de verbouw en verruiming van het voormalige terrein van de [bedrijf 8] met verscheidene gebouwen, munitiebunkers en hallen in een hotelcomplex;
  • dat de uitbetaling van $ 8.100.000,- plaatsvindt in één bedrag binnen 30 dagen na ondertekening van de leningsovereenkomst, op de rekening van [bedrijf 9] , [rekeningnummer 1] bij de ABN Amrobank Zwolle in Nederland;
  • dat ten gunste van [medeverdachte 3] hypotheek wordt gevestigd bij het kadaster van [bedrijf 9] blad 5955, 5961, 5970 en 6016;
  • dat uitbetaling van $ 5.400.000,- plaatsvindt na voltooiing van het hotelcomplex en kennisgeving van die voltooiing;
  • dat het rentepercentage 9% per jaar bedraagt en dat de verschuldigde rente elk kwartaal op [rekeningnummer 2] van ING Bank te Nijmegen wordt overgemaakt,
  • dat de totale lening in één som terugbetaald moet worden;
  • dat ter verdere zekerheid de heer [persoon 2] tegenover [medeverdachte 3] een hoofdelijke aansprakelijke borgstelling op zich neemt ter hoogte van $ 13.500.000,-;
  • dat [bedrijf 3] [medeverdachte 3] van alle publieke heffingen en verdere lasten in verband met deze leningsovereenkomst zal ontheffen.
21 augustus 2007
[medeverdachte 3] heeft aan [bedrijf 4] een bedrag van € 6.150.000,- geleend. Hiervoor is een leningsovereenkomst opgemaakt, die op 21 augustus 2007 in Gennep is ondertekend door [verdachte] namens [medeverdachte 3] en door [persoon 3] namens [bedrijf 4] . In deze overeenkomst staat:
  • dat [medeverdachte 3] aan [bedrijf 4] een lening verstrekt ter hoogte van € 6.150.000,- ter financiering van de verbouw en verruiming van de voormalige kerncentrale [kerncentrale] ;
  • dat de uitbetaling van de lening plaatsvindt in één bedrag binnen 30 dagen na ondertekening van de leningsovereenkomst, op de rekening van [bedrijf 4] , [rekeningnummer 3] bij de Rabobank Hardenberg in Nederland;
  • dat de hypotheek van DM 12.000.000,- die ten gunste van [bedrijf 10] is ingeschreven in de kadasters van [poldergebied] blad 8 en [plaats] blad 163, wordt overgedragen aan [medeverdachte 3] ;
  • dat het rentepercentage 9% per jaar bedraagt en dat de verschuldigde rente elk kwartaal op [rekeningnummer 2] van ING Bank te Nijmegen wordt overgemaakt, [Rechtbank: alleen in de originele Duitse versie];
  • dat de totale lening in één som terugbetaald moet worden;
  • dat ter verdere zekerheid de heer [persoon 2] tegenover [medeverdachte 3] een hoofdelijke aansprakelijke borgstelling op zich neemt ter hoogte van € 6.150.000,-;
  • dat [bedrijf 4] [medeverdachte 3] van alle publieke heffingen en verdere lasten in verband met deze leningsovereenkomst zal ontheffen.
4 september 2007 t/m 13 september 2007
Dat de geldleningen daadwerkelijk ter beschikking zijn gesteld en zijn overgemaakt, volgt uit de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 2] en leidt de rechtbank bovendien af uit het volgende.
Ter terechtzitting van de rechtbank heeft [verdachte] een rekeningafschrift overgelegd van haar persoonlijke bankrekening bij Credit Suisse. Hierop is te zien dat op 4 september 2007 $ 8.100.000,- is ontvangen, met als omschrijving “Payment order [bedrijf 11] ” en dat diezelfde dag $ 8.104.387,50 is afgeschreven met als omschrijving “Fiduciary call dep. – liquidation F-00019”.
Een paar weken eerder, op 18 juli 2007, zijn twee vergelijkbare bedragen binnengekomen op de Zwitserse bankrekening van [verdachte] : $ 8.100.000,- met als omschrijving “Fiduciairy call deposit F-00019” en $ 8.106.428,86 met als omschrijving “Reversal Fiduciary time deposit – reduction”. Diezelfde dag zijn exact diezelfde bedragen afschreven, in beide gevallen met als omschrijving “Fiduciary time deposit - reduction F-00015”.
De stortingen en afschrijvingen zijn niet helemaal te volgen, maar het rekeningafschrift laat wel zien dat in de periode dat de lening aan [bedrijf 3] werd verstrekt, $ 8.100.000,- werd verplaatst. Dit past bij de voorwaarde dat de lening van
$ 13.500.000,- in twee delen zou worden overgemaakt, waarvan het eerste deel ad
$ 8.100.000,- binnen 30 dagen na ondertekening van de overeenkomst, op [rekeningnummer 1] .
Verder zit in het dossier een rekeningafschrift van de Rabobank ten name van [bedrijf 4] , IBAN [rekeningnummer 3] , met afdrukdatum 14 september 2007. Op dit rekeningafschrift is te zien:
  • dat [bedrijf 4] op 10 september 2007 via een spoedopdracht € 5.905.411,82 heeft ontvangen van [bedrijf 3] , [rekeningnummer 1] , met als omschrijving “overboeking”;
  • dat [bedrijf 4] op 10 september 2007 via een spoedopdracht € 6.135.503,- heeft overgemaakt naar [bedrijf 10] (hierna: [bedrijf 10] ), rekeningnummer onbekend, met als omschrijving “aflossing lening” en
  • dat [bedrijf 4] op 13 september 2007 via een spoedopdracht € 6.150.000,- heeft ontvangen van [medeverdachte 3] , [rekeningnummer 4] , met als omschrijving “darlehensvereinbarung”.
De eerste overmaking van € 5.905.411,82 door [bedrijf 3] aan [bedrijf 4] matcht met de overmaking van $ 8.100.000,- aan [bedrijf 3] , zoals hiervoor is omschreven, gezien de wisselkoers van destijds die op internet te vinden is. Het bedrag komt bovendien van de rekening waarop dat bedrag zou moeten zijn gestort door [medeverdachte 3] ingevolge voornoemde overeenkomst ondertekend op 21 augustus 2007.
Verder leidt de rechtbank uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting af dat de betaling van € 6.135.503,- op 10 september 2007, de terugbetaling is van DM 10.000.000,- en DM 2.000.000,- die de Hong Kongse entiteit [bedrijf 10] (hierna: [bedrijf 10] ), in respectievelijk 1998 en 2000 heeft uitgeleend aan [bedrijf 4] ter financiering van de “Um- und Ausbaus des früheren Kernkraftwerkes [kerncentrale] .” [6] [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben dit ter terechtzitting bevestigd. Zij hebben verklaard dat [bedrijf 10] een bedrijf van [medeverdachte 2] was.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt tot zover vast dat [medeverdachte 1] leningen van $ 13.500.000,- en € 6.150.000,- heeft verstrekt aan [medeverdachte 3] en dat [medeverdachte 3] die bedragen heeft doorgeleend aan respectievelijk [bedrijf 3] en [bedrijf 4] .
De onderliggende documenten laten ook iets bijzonders zien. De dollarlening die [medeverdachte 1] via [medeverdachte 3] heeft verstrekt aan [bedrijf 3] , is kennelijk door [bedrijf 4] gebruikt om een oude lening aan [bedrijf 10] terug te betalen. [medeverdachte 1] heeft vervolgens een vergelijkbare lening verstrekt aan [bedrijf 4] , met overname van de hypotheek die eerder ten gunste van [bedrijf 10] was gevestigd.
Feitelijk heeft [medeverdachte 1] in 2007 dus de positie van [bedrijf 10] als geldschieter van [bedrijf 4] overgenomen. Over [bedrijf 10] komt de rechtbank hierna nog te spreken.
26 t/m 29 september 2011
Bij e-mail van 27 september 2011 heeft de heer [persoon 4] , controller van [bedrijf 12] aan [verdachte] laten weten dat op 26 september 2011 € 17.700.000,- ter aflossing en € 113.473,97 aan rente (over 26 dagen) aan haar is overgemaakt. De terugbetaling en rentes hebben volgens de e-mail betrekking op “Lening [bedrijf 13] ”, “overname [bedrijf 14] ” en “ [bedrijf 9] ”.
Op 28 september 2011 heeft [verdachte] aan [persoon 4] gemaild dat er nog € 4.184 aan rente moest worden overgemaakt. [verdachte] heeft in de mail drie leningsbedragen (€ 6.150.000,- en € 1.951.219,- en $ 13.500.000) en drie rentebedragen (€ 39.975,- en € 12.684,- en $ 87.750,-/€ 65.000) onder elkaar gezet en zij heeft [persoon 4] verzocht het resterende bedrag over te maken op de bankrekening van [medeverdachte 3] .
Op 28 september 2011 heeft [persoon 4] [verdachte] gemaild om te laten weten dat de resterende € 4.184,- was overgemaakt. In totaal is dus € 17.817.657,97 overgemaakt. [7]
Aan de lening van € 1.951.219,- en de rente van € 12.684,- wordt gerefereerd met de omschrijving “overname [bedrijf 14] ”. Hiermee wordt kennelijk gedoeld op de schuld van [bedrijf 4] bij de Dresdner Bank, die omstreeks 2009 door [medeverdachte 3] is overgenomen. [8] Hoe [medeverdachte 3] dit heeft gefinancierd, blijkt niet uit het dossier. Wel stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] eind 2007 aan [medeverdachte 3] een krediet- en leenfaciliteit van € 5.000.000,- heeft verstrekt ten behoeve van het werkkapitaal van [medeverdachte 3] . [9] Kennelijk heeft [medeverdachte 3] dit werkkapitaal aangewend voor de overname van de schuld bij de Dresdner Bank.
Op 29 september 2011 is € 17.699.994,56 overgemaakt op Euro-spaarrekening 429-1-004843-2 van [medeverdachte 1] , met als omschrijving “ [medeverdachte 3] Repay Loan”. Dit is te zien op een bankafschrift van [medeverdachte 1] van de Standard Chartered Bank te Hong Kong. [10]
Tussenconclusie
Kennelijk is namens onder meer [bedrijf 3] en [bedrijf 4] € 17.699.994,56 terugbetaald aan [medeverdachte 3] en heeft [medeverdachte 3] dit bedrag op haar beurt terugbetaald aan [medeverdachte 1] .
Directeuren en aandeelhouders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] ten tijde van voornoemde gedragingen.
[medeverdachte 1]
Op 1 juli 2007 en 1 augustus 2007, op 21 augustus 2007, in september 2007, op 6 november 2007 en in september 2011 waren [medeverdachte 2] en [bedrijf 15] (hierna: [bedrijf 15] ) de directeuren van [medeverdachte 1] . De directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 15] was de heer [persoon 1] , oftewel de bedrijfssecretaris van [medeverdachte 1] . Hij tekende de leningsovereenkomsten namens [medeverdachte 1] , ondanks het feit dat [medeverdachte 2] op 6 november 2007 ook in Hong Kong was. [11]
Op 1 juli 2007 en 1 augustus 2007 waren [bedrijf 15] met 1 aandeel en [bedrijf 16] (hierna: [bedrijf 16] ) met 9.999 aandelen de aandeelhouders van [medeverdachte 1] . [verdachte] en [medeverdachte 2] waren beiden 50% aandeelhouder van [bedrijf 16] en [medeverdachte 2] was de directeur van [bedrijf 16] .
Op 7 augustus 2007 - die datum ligt tussen de opmaakdatum van de overeenkomsten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en de ondertekening van die overeenkomsten – zijn alle aandelen van [medeverdachte 1] overgedragen aan [neef verdachte] , de neef van [verdachte] . [12] Dit ging gepaard met een Declaration of Trust tussen [medeverdachte 2] en [neef verdachte] en een Declaration of Trust tussen [verdachte] en [neef verdachte] , op basis waarvan [medeverdachte 2] en [verdachte] in privé de rechthebbenden bleven op ieder 5.000 aandelen van [medeverdachte 1] . [13] Deze situatie was ook nog aan de orde op 21 augustus 2007, in september 2007, op 6 november 2007 en in september 2011.
Gelet op het voorgaande waren [medeverdachte 2] en [verdachte] ten tijde van het sluiten en uitvoeren van de leningsovereenkomsten de natuurlijke personen die de ultimate benificial owners waren van [medeverdachte 1] . Zij bepaalden de gang van zaken.
[medeverdachte 3]
Op 1 juli 2007, 1 augustus 2007, 21 augustus 2007, in september 2007, op 6 november 2007 en in september 2011 was [verdachte] de directeur van [medeverdachte 3] . Zij was op 6 november 2007 met [medeverdachte 2] in Hong Kong [14] en tekende de leningsovereenkomsten namens [medeverdachte 3] .
In 2007 was [bedrijf 10] enig aandeelhouder van [medeverdachte 3] . De directeuren van [bedrijf 10] waren [medeverdachte 2] en [bedrijf 15] . De aandeelhouders van [bedrijf 10] waren [medeverdachte 2] en [bedrijf 16] . [verdachte] en [medeverdachte 2] waren in 2007 beiden 50% aandeelhouder van [bedrijf 16] .
In september 2011 was [bedrijf 17] (hierna: [bedrijf 17] ) enig aandeelhouder van [medeverdachte 3] . De directeuren van [bedrijf 17] waren toen [persoon 6] en [bedrijf 18] . De enig aandeelhouder van [bedrijf 17] was [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ). De directeur van [medeverdachte 4] was [verdachte] . De enig aandeelhouder van [medeverdachte 4] was [bedrijf 16] . [medeverdachte 2] was in september 2011 directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 16] ; [verdachte] heeft op 4 juli 2011 haar aandelen in [bedrijf 16] overgedragen aan [medeverdachte 2] .
Gelet op het voorgaande waren [medeverdachte 2] en [verdachte] ten tijde van het sluiten en uitvoeren van de leningsovereenkomsten ook de natuurlijke personen die de ultimate benificial owners waren van [medeverdachte 3] . Zij bepaalden de gang van zaken.
Aanvullende overweging ten aanzien van de aandeelhouderswissel bij [medeverdachte 1]
Gezien de opvallende aandeelhouderswissel bij [medeverdachte 1] in augustus 2007, acht de rechtbank het van belang hier vast het volgende toe te voegen. Bij [bedrijf 2] in Hong Kong zijn drie overeenkomsten tussen “de nieuwe aandeelhouder” [neef verdachte] en [medeverdachte 1] aangetroffen, waarin is vastgelegd dat [neef verdachte] geld leent aan [medeverdachte 1] .
Eén overeenkomst is volgens de aanhef opgemaakt op 15 november 2007. Hierin leent [neef verdachte] € 5.000.000 aan [medeverdachte 1] ter financiering van bouwprojecten in Duitsland en Nederland. Deze overeenkomst is 7 november 2008 ondertekend door [neef verdachte] in Taiwan en door [persoon 1] namens [medeverdachte 1] in Hong Kong. [15] Van deze overeenkomst bestaat nog een identieke versie, op dezelfde dagen opgemaakt en ondertekend, maar dan met [bedrijf 10] als lener. Op die overeenkomst is het woord VOID (nietig) gestempeld. [16]
De andere twee overeenkomsten zijn volgens de aanhef opgemaakt op 15 juli 2007. Hierin leent [neef verdachte] aan [medeverdachte 1] $ 13.500.00,- ter financiering van [bedrijf 3] respectievelijk € 6.150.000,- ter financiering van [bedrijf 4] . In beide overeenkomsten staat dat [medeverdachte 1] de zekerheden uit de overeenkomsten tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 3] respectievelijk [bedrijf 4] overdraagt aan [neef verdachte] . Deze overeenkomsten zijn op 7 november 2008 ondertekend door [neef verdachte] in Taiwan en door [persoon 1] namens [medeverdachte 1] in Hong Kong. [17] Op deze overeenkomsten staat een stempel van [bedrijf 19] van 14 november 2008. Deze officiële documenten zijn bewaard bij [bedrijf 2] in Hong Kong.
Het voorgaande impliceert dat rond het moment dat grote geldstromen in beweging kwamen, [neef verdachte] voor de buitenwereld niet alleen de enig aandeelhouder was van [medeverdachte 1] , maar ook de grote geldschieter. Dat dit de waarheid was, is ook door [verdachte] en [medeverdachte 2] verkondigd in een gesprek met de Belastingdienst op 6 september 2011. [18]
Later in het strafrechtelijke onderzoek en ter terechtzitting van de rechtbank hebben [verdachte] en [medeverdachte 2] echter bevestigd dat er nooit geld van [neef verdachte] is gekomen. Het aan [medeverdachte 1] uitgeleende geld was van [verdachte] en [medeverdachte 2] zelf. [19] Er zijn ook helemaal geen overeenkomsten tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 4] en [bedrijf 3] , waaruit rechten zouden kunnen worden overgedragen aan [neef verdachte] .
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat er ten tijde van het verstrekken van de geldleningen van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] en van [medeverdachte 3] aan [bedrijf 4] en [bedrijf 3] , drie verhaallijnen bestonden:
1) [neef verdachte] is enig aandeelhouder van [medeverdachte 1] , leent miljoenen dollars en euro’s uit aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] sluit overeenkomsten met [bedrijf 3] en [bedrijf 4] en draagt de zekerheden uit deze overeenkomsten over aan [neef verdachte] . In deze verhaallijn is het opvallend dat er geen overeenkomsten tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 3] en [bedrijf 4] boven water zijn gekomen.
2) [neef verdachte] is enig aandeelhouder van [medeverdachte 1] , leent miljoenen dollars en euro’s uit aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] leent exact deze bedragen uit aan [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] sluit overeenkomsten met [bedrijf 3] en [bedrijf 4] en draagt de zekerheden uit deze overeenkomsten over aan [medeverdachte 1] . Dit is de versie die in 2011 gepresenteerd is aan de Nederlandse Belastingdienst. Van belang is dat [medeverdachte 1] uit Hong Kong ogenschijnlijk een andere, niet-Nederlandse ultimate benificial owner heeft dan [medeverdachte 3] uit Nederland en dat [medeverdachte 3] een megaschuld op haar naam heeft.
3) [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn – afgeschermd door een trust – de aandeelhouders van [medeverdachte 1] , lenen zelf miljoenen dollars en euro’s uit aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] leent exact deze bedragen uit aan [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] sluit overeenkomsten met [bedrijf 3] en [bedrijf 4] en draagt de zekerheden uit deze overeenkomsten over aan [medeverdachte 1] . In deze versie is het opvallend dat er geen leningsovereenkomsten tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn aangetroffen bij [bedrijf 2] in Hong Kong, noch elders. Enige zekerheid voor de leningen van miljoenen euro’s en dollars is kennelijk niet gesteld. [verdachte] heeft verklaard dat er geen overeenkomsten nodig waren, het was immers – kort gezegd – tussen [verdachte] , [medeverdachte 2] en hun ondernemingen een kwestie van ‘broekzak-vestzak’.
Het uitgangspunt nu, is dat de Nederlandse [verdachte] en [medeverdachte 2] geld hebben uitgeleend aan hun eigen Hong Kongse bedrijf [medeverdachte 1] , met het doel dat [medeverdachte 1] dit geld weer zou doorlenen aan hun eigen Nederlandse bedrijf [medeverdachte 3] , die het geld weer kon doorlenen aan derden. Met betrekking tot de herkomst van het vermogen waren echter ook andere verhaallijnen beschikbaar, zoals de verhaallijn waarin de buitenlandse [neef verdachte] de geldsommen had uitgeleend aan [medeverdachte 1] .
Volgens de rechtbank zijn de drie overeenkomsten tussen [neef verdachte] en [medeverdachte 1] overigens vals. Daar gaat de rechtbank later op in.
Geldstroom [medeverdachte 1] – [bedrijf 1] .
De rechtbank zal [bedrijf 1] hierna aanduiden als [bedrijf 1] .
23 t/m 29 oktober 2014
Op 29 oktober 2014 heeft [medeverdachte 1] een financiering van € 4.500.000,- verstrekt aan [bedrijf 1] tegen een rentepercentage van 10% per jaar. Hierbij is een recht van hypotheek gevestigd op onroerende goederen in Ochten, Schijndel, Sinderen en Weert. In de leningsovereenkomst staat dat de betaling van de rente over het eerste jaar verrekend wordt met de hoofdsom van de lening. Dit betrof een bedrag van € 450.000. De overeenkomst tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 1] is ondertekend door [medeverdachte 2] namens [medeverdachte 1] en door [persoon 7] namens [bedrijf 1] , in het bijzijn van [verdachte] . [20]
Uit het rekeningafschrift van de HSBC-bank te Hong Kong, ten name van [medeverdachte 2] en [verdachte] , [rekeningnummer 5] , blijkt dat op 23 oktober 2014 een bedrag van € 4.200.000,- is afgeschreven (withdrawal). [21] Deze rekening wordt tevens gebruikt als rekening van [bedrijf 20] .
Uit het rekeningafschrift van HSBC-bank, ten name van [medeverdachte 1] , [rekeningnummer 6] , blijkt dat op 23 oktober een bedrag van € 4.200.000,- is gestort en vervolgens een bedrag van € 4.049.962 is afgeschreven. [22]
In de periode vanaf eind oktober 2014 tot en met september 2017 hebben er verschillende betalingen – rente en aflossingen – plaatsgevonden namens [bedrijf 1] op bankrekeningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] in Hong Kong, omdat de lening nog voortduurde. [23]
De directeur en aandeelhouder van [medeverdachte 1] ten tijde van voornoemde gedraging.
In oktober 2014 was [medeverdachte 2] de directeur van [medeverdachte 1] . De enig aandeelhouder was [verdachte] . Sinds 23 maart 2017 is [verdachte] directeur van [medeverdachte 1] . Gelet hierop waren [medeverdachte 2] en [verdachte] ultimate benificial owners van [medeverdachte 1] . Zij waren ten tijde van het sluiten en uitvoeren van de leningsovereenkomst degenen met zeggenschap. Zij bepaalden de gang van zaken.
Afkomstig uit enig misdrijf.
In de hiervoor besproken leningsconstructies, was [medeverdachte 1] steeds de geldbron. Het ging alleen al bij deze leningen om (omgerekend) ruim € 20.000.000,-. In het strafrechtelijk (financieel) onderzoek zijn ook nog andere financieringen van [medeverdachte 1] gevonden die in de ten laste gelegde periode zijn verstrekt. De rechtbank noemt, niet limitatief, de volgende financieringen:
- [medeverdachte 1] heeft eind 2007 een krediet- en leenfaciliteit van € 5.000.000,- beschikbaar gesteld aan [medeverdachte 3] . [24]
- [medeverdachte 1] heeft in december 2008 € 5.000.000,- beschikbaar gesteld aan [medeverdachte 6] . [25]
- [medeverdachte 1] heeft in januari 2013 € 2.200.000,- geleend aan [medeverdachte 5] voor de aankoop van een vakantiepark in Frankrijk. [26]
- [medeverdachte 1] heeft in mei 2013 € 2.200.000 geleend aan [medeverdachte 4] voor de aankoop van appartementen met parkeerplaatsen in Groningen. [27]
- [medeverdachte 1] heeft in september 2013 € 1.300.000 geleend aan onder meer de [bedrijf 21] ter financiering van appartementen in [complex] te Bergentheim. [28]
- [medeverdachte 1] heeft in november 2013 een lening van € 1.800.000,- verstrekt aan [persoon 8] en [persoon 9] voor de aankoop van een jachthaven in Loosdrecht. [29]
- [medeverdachte 1] heeft in september 2016 aan [medeverdachte 4] een kredietfaciliteit verleend tot € 10.000.000,-. [30]
De vraag is hoe [medeverdachte 1] aan zoveel geld kwam.
Bewijsvermoeden van witwassen
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting tal van witwasindicatoren af, die het vermoeden rechtvaardigen dat het geld dat [medeverdachte 1] uitleende, een illegale bron had die buiten beeld moest blijven. De rechtbank sluit in dat kader aan bij de witwasindicatoren die in het proces-verbaal van verdenking van [medeverdachte 1] worden genoemd en vult deze aan.
[medeverdachte 1] is gevestigd in Hong Kong, dat bekend staat om het gunstige belastingklimaat, terwijl [medeverdachte 1] nagenoeg uitsluitend opereert op de Nederlandse markt en gerund wordt de Nederlandse [medeverdachte 2] en [verdachte] . [medeverdachte 1] ontvangt post van haar bedrijfssecretaris op de [adres 1] in Gennep, Nederland. In het bedrijfspand op dit adres is een woongedeelte ingericht voor [medeverdachte 2] en [verdachte] . [31]
[medeverdachte 1] heeft zelf niets om het lijf. Het is gevestigd op het adres van de bedrijfssecretaris, heeft geen eigen kantoor, noch personeel. [medeverdachte 1] heeft wel bankrekeningen, waarop [medeverdachte 2] en [verdachte] gemachtigd zijn. [32]
[medeverdachte 1] heeft geld aan [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] uitgeleend. Die bedrijven staan ogenschijnlijk op zichzelf, maar in werkelijkheid gaan achter al deze rechtspersonen dezelfde natuurlijke personen schuil als achter [medeverdachte 1] zelf: [medeverdachte 2] en [verdachte] . In deze leningsconstructies, lenen [medeverdachte 2] en [verdachte] dus indirect aan en van zichzelf. [medeverdachte 1] maakt hierdoor winst, die in Hong Kong kennelijk niet wordt belast. De in Europa gevestigde lenende rechtspersonen worden hierdoor in een schuldenpositie gebracht, waardoor zij niet of nauwelijks belasting hoeven te betalen. Een zekere parallel met de feiten 4 en 5 op de tenlasteleggingen van [verdachte] en [medeverdachte 2] – feiten die zich later in de tijd afspelen – is hier wel te trekken.
De structuur achter [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] is lange tijd een spinnenweb geweest. Directeuren wisselden elkaar met regelmaat af en er moesten – in elk geval in de ten laste gelegde periode – twee tot vier andere rechtspersonen ontleed worden, voordat duidelijk wordt dat [verdachte] en [medeverdachte 2] de natuurlijke personen zijn die aan de touwtjes trokken. Zodra grote geldstromen in beweging komen, verdwenen [verdachte] en [medeverdachte 2] op papier nagenoeg uit het zicht. Dit gebeurde in elk geval bij het verstrekken van de leningen aan [bedrijf 3] en [bedrijf 4] in 2007, toen [neef verdachte] als aandeelhouder ten tonele verscheen.
Een volgbare en toetsbare stroom documenten die inzichtelijk maakt hoe [medeverdachte 1] aan het uit te lenen geld komt, ontbreekt. Er is slechts een papertrail vanaf [medeverdachte 1] naar de partijen die geld lenen, al bestaan daar soms wel verschillende versies van. [33] De bron waar [medeverdachte 1] daadwerkelijk uit put, blijft onzichtbaar.
Ondertussen lijken de natuurlijke personen achter [medeverdachte 1] van de wind te leven. [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben nooit aantoonbaar loon, managementvergoedingen of dividend ontvangen voor hun werkzaamheden. Dat dit niet aantoonbaar is, heeft niet te maken met het verstrijken van de tijd en de beperkte bewaringsplicht ten aanzien van administratie. Het volgt uit hun eigen verklaringen: [verdachte] en [medeverdachte 2] gebruikten de bankrekeningen van hun rechtspersonen in Hong Kong simpelweg als hun persoonlijke portemonnee. Ze nemen wat ze nodig hebben. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat [verdachte] en [medeverdachte 2] hun feitelijke positie nooit hebben vertaald naar bijvoorbeeld een managementovereenkomst of arbeidsovereenkomst, omdat zij dan zonder meer een inkomen zouden hebben ontvangen dat traceerbaar en belastbaar was.
Overigens hebben ook andere kunstgrepen eraan bijgedragen dat [verdachte] en [medeverdachte 2] persoonlijk buiten beeld bleven voor de fiscus. De kunstgrepen waar de rechtbank in deze zaak op is gestuit, variëren van het zich uitschrijven als inwoner van Nederland, ondanks dat men verblijft en werkt in Nederland, het stallen van vermogen op een Zwitserse bankrekening en het opvoeren van een alternatieve vermogensbron voor [medeverdachte 1] in de persoon van de niet-Nederlandse [neef verdachte] .
Het behoeft geen betoog dat de ingrediënten voor grootschalige belastingfraude ruimschoots aanwezig zijn. Voorts spreekt het voor zich dat indien structureel belasting wordt ontdoken, een steeds groter deel van het vermogen een criminele herkomst heeft (in strijd met de wet niet afgedragen belastingen). Het uitlenen of investeren van crimineel vermogen, levert witwassen op. Bovendien leidt het ertoe dat het criminele vermogen – met de ontvangst van rente – nog verder toeneemt. Na verloop van tijd is het criminele vermogen niet meer te isoleren uit het totale vermogen.
Patroon
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, stelt de rechtbank vast dat de voorgaande bevindingen kenmerkend zijn voor een patroon, dat ook vóór de ten laste gelegde periode al zichtbaar was en van invloed moet zijn geweest op de aanwas van vermogen in het verleden tot aan de ten laste gelegde periode. De beschikbaarheid van het door [medeverdachte 1] uit te lenen vermogen wordt daardoor verklaard. De rechtbank legt uit waar zij dit patroon in ziet.
Om te beginnen heeft [verdachte] ter terechtzitting bevestigd dat zij nog nooit belasting heeft betaald, waar dan ook ter wereld. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij voor het laatst belasting heeft betaald in 1979, in Nederland. Ook de rechtspersonen waar [verdachte] en [medeverdachte 2] zich van bedienen, hebben tot nu toe niet of nauwelijks belasting betaald.
Daarnaast blijkt dat [medeverdachte 1] niet de eerste Hong Kongse rechtspersoon is met een sleutelfunctie in de financieringsactiviteiten van [verdachte] en [medeverdachte 2] . In het verleden vervulde het hierboven al genoemde [bedrijf 10] die rol.
[bedrijf 10] is in 1978 opgericht door een [bedrijf 2] in Hong Kong en in 2012 uitgeschreven. [bedrijf 10] had zelf niets om het lijf. Het was gevestigd op het adres van de bedrijfssecretaris, had geen eigen kantoor, noch personeel. [bedrijf 10] had wel bankrekeningen, waarop [medeverdachte 2] en [verdachte] gemachtigd waren. [34] [bedrijf 10] ontving post van haar bedrijfssecretaris op de [adres 1] in Gennep, ter attentie van mr. [medeverdachte 2] . [35]
Van 1979 tot en met 1989 waren [persoon 10] en [persoon 11] de aandeelhouders van [bedrijf 10] . [persoon 10] en zijn vrouw [persoon 12] waren de directeuren. [36] [persoon 11] was vroeger de vriendin van [medeverdachte 2] . Als getuige heeft zij verklaard dat zij het bedrijf [bedrijf 10] helemaal niet kent. Van een aandelenpakket weet zij ook niets. [37] [persoon 10] , een voormalig zakenpartner van [medeverdachte 2] , heeft verklaard helemaal geen activiteiten te hebben uitgevoerd bij [bedrijf 10] . [38]
Gelet op het voorgaande was het tot 1989 voor derden, waaronder de Nederlandse en Hong Kongse overheid, niet zichtbaar dat in werkelijkheid [medeverdachte 2] de natuurlijke persoon was achter [bedrijf 10] . Buiten het zicht van een ieder, was [medeverdachte 2] vanaf dag één betrokken bij [bedrijf 10] . Hij bracht de opbrengst van de verkoop van onroerend goed in Bemmel in en deelde mee in de winst die [bedrijf 10] maakte, althans de winst die ogenschijnlijk door [bedrijf 10] werd gemaakt. In werkelijkheid was al het vermogen van [bedrijf 10] namelijk van [medeverdachte 2] en [verdachte] persoonlijk. [39] In de officiële documenten die bij [bedrijf 2] van [bedrijf 10] zijn bewaard en die teruggaan tot 1979, ontbreekt elk spoor van deze feitelijke gang van zaken. [40]
Ook [verdachte] heeft in de loop van het strafrechtelijk onderzoek verklaard dat zij persoonlijk vanaf 1994 geld is gaan uitlenen aan [bedrijf 10] en in verband daarmee rente ontving op haar eigen rekening. [41] [medeverdachte 2] plaatst de eerste inbreng van [verdachte] eerder in de tijd, in 1988. [42] [verdachte] had het ingebrachte geld naar eigen zeggen ten dele geleend van [medeverdachte 2] (t.b.v. een lening aan [bedrijf 4] ) en voor het overige was het door haarzelf verdiend. [43] Van de private inbreng van [verdachte] ontbreekt elk spoor in de officiële stukken van [bedrijf 10] .
[bedrijf 10] heeft vele miljoenen guldens, marken en euro’s uitgeleend. De rechtbank noemt, niet limitatief, de volgende leningen:
- In 1994 heeft [bedrijf 10] fl. 5.000.000,- tegen 7,5% rente per jaar geleend aan [medeverdachte 6] , ter overname een lening die [verdachte] eerder aan [medeverdachte 6] had verstrekt. [44]
- In 1998 heeft [bedrijf 10] DM 6.000.000 tegen 12% rente per jaar geleend aan [medeverdachte 3] , ter financiering van bouwprojecten in Duitsland. [45]
- In 2005 heeft [bedrijf 10] € 5.000.000 tegen 10% en later 7,5% per jaar geleend aan [medeverdachte 3] , ter financiering van bouwprojecten in Duitsland en Nederland. [46]
[bedrijf 10] verstrekte die leningen, terwijl de Nederlandse [verdachte] en [medeverdachte 2] zowel de geldschieters van [bedrijf 10] waren als de natuurlijke personen achter de Nederlandse rechtspersonen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] . De winst die [bedrijf 10] genereerde door de renteopbrengsten, waren in Hong Kong kennelijk niet belast. Ondertussen verkeerden de Nederlandse bedrijven in een schuldenpositie, zodat ook zij niet of nauwelijks belasting hoefden te betalen. Het spreekt voor zich dat door het ontbreken van enig zicht op het vermogen dat [verdachte] en [medeverdachte 2] persoonlijk tot hun beschikking hadden, ook zij - kennelijk wereldwijd - de dans ontsprongen.
Het strekt te ver om te onderzoeken wat de reden is geweest om [bedrijf 10] langzaam, maar zeker in te ruilen voor [medeverdachte 1] . Wat vaststaat is dat [verdachte] in 1997 de toenmalige bedrijfssecretaris van [bedrijf 10] vanuit Nederland heeft verzocht [medeverdachte 1] op te richten, met als bedrijfsomschrijving: “same as [bedrijf 10] .” [47]
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert dat in elk geval belastingfraude ten grondslag ligt aan de aanwas van het vermogen dat [medeverdachte 1] – al dan niet via [medeverdachte 3] – in de ten laste gelegde periode kon uitlenen. Dit volgt uit het hiervoor geschetste patroon. Het kan niet anders dan dat de niet afgedragen belastingen, vermeerderd met het vervolgprofijt dat met financieringsactiviteiten is behaald, over een periode van tien tot twintig jaar voorafgaand aan de ten laste gelegde periode, een zo groot deel is gaan uitmaken van het totaalvermogen, dat dit niet meer te isoleren is. Dat betekent dat het in elk geval niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 1] vermogen voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat dit vermogen afkomstig was van enig misdrijf. Tevens heeft [medeverdachte 1] verhuld wat de herkomst van het vermogen was en wie de rechthebbenden op dit vermogen waren. [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben aan deze gedragingen leidinggegeven.
De rechtbank overweegt in aanvulling hierop dat de wetenschap van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] van de herkomst van het vermogen, samenvalt met de wetenschap van [verdachte] en [medeverdachte 2] daaromtrent.
De rechtbank is niet in staat om nauwkeuriger aan te duiden door welke (rechts)persoon, op welke datum en welke locatie belastingfraude is gepleegd, simpelweg omdat door de werkwijze van [verdachte] , [medeverdachte 2] , [bedrijf 10] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] de papertrail niet compleet is, noch betrouwbaar. Het is misdrijf is daardoor niet verder te concretiseren.
Nog een criminele bron: eenzelfde patroon
In aanvulling op het voorgaande, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat er nog een andere, enigszins vergelijkbare, criminele bron heeft bijgedragen aan de aanwas van het vermogen dat [medeverdachte 1] kon aanwenden om financieringen te verstrekken, zoals de onderhavige. Het gaat om belastingfraude door middel van het verplaatsen van winsten uit de handel in legeronderdelen van het Nederlandse bedrijf [medeverdachte 6] naar het Hong Kongse bedrijf [bedrijf 11] . Het Openbaar Ministerie noemt het “de wereldwijde zwarte handel in legeronderdelen.”
De rechtbank heeft kennisgenomen van de aard van de “samenwerking” tussen [medeverdachte 6] (opgericht in 1989) en [bedrijf 11] (opgericht in 1994). Dit zijn eveneens bedrijven van [verdachte] en [medeverdachte 2] . Door middel van valse facturen is de winst van [medeverdachte 6] kunstmatig verplaatst naar [bedrijf 11] . Hierdoor hebben [verdachte] en [medeverdachte 2] wereldwijd nagenoeg elke fiscale afrekening over de winsten in de handel in legeronderdelen weten te ontduiken. Dit is uitgewerkt in de feiten 4 en 5 die hierna worden besproken.
De positie die [bedrijf 11] in de legeronderdelenhandel inneemt, is vergelijkbaar met de rol die [medeverdachte 1] en [bedrijf 10] hebben (gehad) in de financieringsbranche. [bedrijf 11] is een Hong Kongs bedrijf (een eenmanszaak) dat niets om het lijf heeft, behalve bankrekeningen waarop [verdachte] en [medeverdachte 2] gerechtigd zijn.
De feiten 4 en 5 kunnen, gelet op de periode waarin deze zijn gepleegd, niet concreet hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de grote bedragen die [medeverdachte 1] in 2007 heeft uitgeleend. Dit neemt niet weg dat het vermoeden gerechtvaardigd is, dat met de komst van [bedrijf 11] in 1994, op eenzelfde wijze ten onrechte niet afgedragen belasting en het vervolgprofijt uit de legeronderdelenbranche een bron van crimineel vermogen is geworden, dat ook vóór 2007 al door [bedrijf 10] en later door [medeverdachte 1] werd aangewend.
[verdachte] en [medeverdachte 2] hebben zelf verklaard dat de opbrengsten uit de handel in legeronderdelen zijn aangewend voor de financieringsactiviteiten van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] heeft leningen aan [verdachte] gefinancierd met de opbrengst uit de legeronderdelenhandel. [verdachte] heeft die leningen weer geïnvesteerd.
Het hierop gebaseerde bewijsvermoeden van witwassen wordt door [verdachte] en [medeverdachte 2] niet ontkracht, anders dan door de verweren te voeren die tegen de feiten 4 en 5 zijn gevoerd. De rechtbank verwijst in dat kader naar de bespreking van die verweren.
Tot slot sluit de rechtbank niet uit dat ook enig legaal vermogen deel heeft uitgemaakt van het geheel. Dat legale vermogen is echter door hetgeen hiervoor is overwogen in de loop van vele jaren zozeer vermengd geraakt met het criminele vermogen, dat het niet meer te isoleren is.
Het startkapitaal: een legale component?
[verdachte] en [medeverdachte 2] hebben, met het rapport van [persoon 14] in de hand, gesteld dat zij tot ongeveer 1994, op legale wijze een meer dan respectabel startkapitaal hebben weten te verwerven van bij elkaar (omgerekend) een paar miljoen euro, waarna zij volledig binnen de wettelijke kaders hun vermogen hebben vermeerderd, vooral door het verstrekken van financieringen vanaf 1994. Het opgebouwde vermogen is allemaal van hen persoonlijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is de stelling in zijn algemeenheid zonder meer onjuist, gelet op hetgeen hiervoor in het onderdeel “afkomstig uit enig misdrijf” is overwogen. De stelling van [verdachte] en [medeverdachte 2] raakt hetgeen de rechtbank heeft overwogen over het patroon van belastingfraude in de financieringsbranche en in de handel in legeronderdelen namelijk niet. De rechtbank heeft dat patroon, terug redenerend, kunnen vaststellen van 2017 tot in elk geval 1994. Of het patroon ook voor die tijd is gevolgd, kan de rechtbank niet meer nagaan.
De stelling van [verdachte] en [medeverdachte 2] , gebaseerd op het rapport van [persoon 14] , is hooguit relevant voor de vraag of tot ongeveer 1994 ook legaal vermogen onderdeel is gaan uitmaken van het geheel. Tenzij dit legale vermogen aanzienlijk was, zal het inmiddels vermengd zal zijn geraakt met crimineel vermogen. Om zicht te krijgen op de omvang van een eventueel legaal vermogen, zal de rechtbank daar wel op ingaan.
Over [medeverdachte 2]
De inkomsten van [medeverdachte 2] zijn maar voor een bepaalde periode min of meer transparant en dat is de periode dat hij nog in Nederland was ingeschreven, dus tot 1982. In PV 345 is uiteengezet wat bekend is geworden over de economische activiteiten van [medeverdachte 2] zelf, voordat hij met [verdachte] in zee ging.
[medeverdachte 2] is geboren [geboortejaar 2] 1936. Toen hij 22 jaar was overleed zijn vader. Hij erfde met zijn zus een woonhuis in Ressen, verschillende percelen in Ressen, Bemmel en Elst en een erfpachtrecht van beperkte duur. De waarde van deze onroerende goederen is niet achterhaald.
[medeverdachte 2] is in 1958 getrouwd met [persoon 13] . In 1967 is het huwelijk ontbonden. In de boedel van [medeverdachte 2] zat toen in elk geval een bungalow met garage en omringende grond, erfpachtrechten van beperkte duur, aandelen in [bedrijf 23] en [bedrijf 24] en enkele schulden van in totaal fl. 170.000.
In 1961 heeft [medeverdachte 2] het geërfde woonhuis in Ressen verkocht voor fl. 55.000,-. [48]
In 1965 heeft [medeverdachte 2] een perceel in Bemmel verkregen, waarop nog een hypotheek van fl. 60.000,- zat. Dit pand heeft [medeverdachte 2] in mei 1968 verkocht voor fl. 165.000,-, zodat de vermoedelijke winst fl. 105.000,- was [49]
In 1969 en 1970 heeft [medeverdachte 2] in delen het terrein met woonhuis en garages aan de [adres 2] te Bemmel gekocht. [medeverdachte 2] heeft ingeschreven gestaan op dit adres. Deze aankoop heeft fl. 182.500 gekost. [50] In 1978 heeft [medeverdachte 2] het onroerend goed aan de [adres 2] in Bemmel verkocht voor fl. 3.500.000,-. [51] De prijsvermeerdering ten opzichte van het aankoopbedrag, wordt verklaard door diverse uitbreidingen waarvoor de gemeente bouwvergunningen heeft verleend. Uit de bouwaanvragen blijkt dat hiermee ten minste fl. 810.000 gemoeid is geweest. [52] Per saldo heeft [medeverdachte 2] hier fl. 2.506.650,- mee verdiend.
Heel veel later, in 1995 heeft [medeverdachte 2] nog een stuk grond verkocht voor fl. 5.000.
Per saldo is er in elk geval een bruto bedrag van fl. 2.671.650,- verdiend met de verkoop van onroerend goed in de periode van 1961 tot 1995. Uitgestreken over de jaren, zou dat neerkomen op ongeveer fl. 78.580,- per jaar. Wat [medeverdachte 2] daar netto van heeft overgehouden is moeilijk in te schatten. Uit de scheiding van [persoon 13] heeft hij bijvoorbeeld een schuld overgehouden. Ook is de woning aan [adres 3] te Gendt, waar hij in 1979 met zijn tweede vrouw woonde, executoriaal verkocht, terwijl hij hoofdelijk aansprakelijk was voor de hypotheek die op dit onroerend goed was gevestigd. Daarnaast heeft [medeverdachte 2] in elk geval kosten moeten maken voor wonen, eten en reizen.
Over activiteiten in de autohandel vóór 1989 is slechts bekend dat [medeverdachte 2] officieel geen rol had in het [autobedrijf 1] en dat [autobedrijf 2] , de voorganger van [bedrijf 25] , in 1982 failliet is verklaard. De rechtbank acht het al met al echter niet onaannemelijk dat [medeverdachte 2] op het moment van vertrek uit Nederland, enig legaal vermogen had dat hij – zoals hij zelf heeft verklaard – kon investeren in [bedrijf 10] . De omvang daarvan zal echter zonder meer veel beperkter zijn, dan het door hemzelf genoemde bedrag van fl. 3.500.000,-.
Over [verdachte]
De omvang van de inkomsten van [verdachte] in de tijd vóórdat zij in 1989 [medeverdachte 6] oprichtte en met [medeverdachte 2] ging samenwerken, wordt alleen bevestigd door [verdachte] zelf. Zij heeft [persoon 14] het volgende laten optekenen in zijn rapport. [53]
- [verdachte] is begonnen met een handelsonderneming in auto-onderdelen in Taiwan, genaamd [bedrijf 26] . Hieruit heeft zij in totaal € 200.000,- aan dividend ontvangen. Verder verdiende ze € 5.000,- per maand. Haar kosten voor levensonderhoud beliepen
€ 6.000,- per jaar.
- Van 1980 tot 1985 heeft [verdachte] gewerkt met en voor de heer Wichart en zijn bedrijf [bedrijf 29] B.V. in Nederland. Hiervoor kreeg [verdachte] € 18.000,- per jaar en aan het einde een gouden handdruk van € 205.000.
- Van 1985 tot 1990 heeft [verdachte] in Taiwan haar eigen bedrijf [bedrijf 27] gehad. Dit bedrijf handelde in legermateriaal. De gemiddelde winst per jaar bedroeg
€ 400.000,-. Het salaris was € 8.000,- per maand. Haar kosten voor levensonderhoud beliepen € 6.000,- per jaar. Het bedrijf is in 1990 verkocht aan [neef verdachte] voor
€ 638.000.
- In het rapport van [persoon 14] wordt uitgegaan van 8% rendement per jaar op al het vergaarde vermogen.
- Het voorgaande stelde [verdachte] in staat om in de periode van 1989 tot 1994 te investeren in [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] en [bedrijf 28] . [verdachte] heeft ruim € 2.200.000,- geïnvesteerd. In 1994 zijn de financieringsactiviteiten gestart.
Rapporteur [persoon 14] heeft met tussenkomst van het kabinet van de rechter-commissaris schriftelijke vragen beantwoord over dit rapport. Hieruit blijkt het volgende:
  • Het was geen onderdeel van de opdracht om met alle kosten rekening te houden.
  • Het salaris is door mevrouv [verdachte] meegedeeld: er waren geen historische jaarrekeningen van de twee ondernemingen [bedrijf 26] en [bedrijf 27] beschikbaar.
  • Het dividend is door mevrouw [verdachte] meegedeeld: er waren geen historische jaarrekeningen van de twee ondernemingen beschikbaar.
  • Gevraagd of € 205.000,- een redelijk bedrag is als compensatie voor de door haar [verdachte] werkzaamheden bij [bedrijf 29] , antwoordde [persoon 14] : “De controle van de redelijkheid was geen onderdeel van de opdracht.”
  • Voorwerp van de opdracht was niet de controle van de juistheid van het salaris en het dividend, maar de vraag of op basis van de aangegeven bedragen de plausibiliteit vastgesteld kan worden, en dit is ook gebeurd.
  • De echtheid van de documenten kan hij niet beoordelen.
De wijze waarop het rapport tot stand is gekomen, doet afbreuk aan de waarde ervan. Uitsluitend met het doel voor ogen om een vermogen van ruim € 40.000.000,- te verklaren, is de verklaring van [verdachte] overgeschreven zonder historische gegevens, zonder controle op de redelijkheid en zonder verificatie van de echtheid van de door [verdachte] verschafte documenten.
De rechtbank acht het in dit kader van belang te benoemen dat de door [verdachte] verschafte documenten, ter terechtzitting ter sprake zijn gekomen. Het gaat veelal om door [verdachte] “gereproduceerde” documenten, omdat de originele documenten “no longer available” waren; dat staat ook onderaan verschillende documenten vetgedrukt.
Ter terechtzitting geconfronteerd met een aantoonbare onjuistheid in een van die documenten [54] en met de omstandigheid dat het beweerdelijk beschikbaar gestelde vermogen niet matcht met [verdachte] ’s eigen verklaring over de opbouw daarvan, heeft [verdachte] uitgelegd dat de rechtbank de gereproduceerde documenten niet letterlijk moet opvatten; het kan zijn dat er in het geheel geen document beschikbaar is geweest, het kan zijn dat [verdachte] het zich niet helemaal goed heeft herinnerd, dat de volgens de gereproduceerde documenten uitgeleende bedragen niet telkens in één keer zijn uitgeleend, enzovoorts.
[verdachte] heeft de suggestie gewekt dat zij een verklaring aflegde die enigszins verifieerbaar was op basis van reproducties van echte documenten. Gebleken is echter dat haar verklaring niet of nauwelijks verifieerbaar is.
Desalniettemin heeft het Openbaar Ministerie naar aanleiding van de verklaring van [verdachte] wel onderzoek laten doen. De bevindingen zijn niet alleen dat de verklaring van [verdachte] niet of nauwelijks verifieerbaar is; de verklaring is op onderdelen ook aantoonbaar onjuist en in elk geval hoogstonwaarschijnlijk. Enkele observaties zijn: [55]
  • Er is niet uitgelegd hoe het verdiende geld werkelijk heeft kunnen renderen met 8% per jaar vanaf het moment van ontvangst; er is slechts gewerkt met algemene aannames;
  • Het genoten maandsalaris bij [bedrijf 26] bedroeg 5,5 tot 9 maal het gemiddelde netto maandsalaris in Nederland. Aangevuld met dividend is dit hoogstonwaarschijnlijk veel voor iemand van nog geen 20 jaar oud in die tijd;
  • De gestelde gouden handdruk van [bedrijf 29] komt neer op 1,6 keer de jaarwinst van [bedrijf 29] in 1984. Het is hoogstonwaarschijnlijk dat dit is gebeurd;
  • Het genoten salaris bij [bedrijf 27] bedroeg 8,5 maal het gemiddelde netto maandsalaris in Nederland. Aangevuld met dividend is dit onwaarschijnlijk veel. Het past ook niet bij een bedrijf dat bestaat uit alleen [verdachte] en haar neef;
  • Kosten voor machines, inkoop van legermateriaal en huur zijn niet meegenomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [verdachte] omtrent de opbouw van haar vermogen tot aan de periode tot 1989-1994 niet verifieerbaar en hoogst onwaarschijnlijk is. Dit brengt met zich dat de rechtbank met betrekking tot dat eventuele vermogen – dat wil zeggen: voor zover het er echt was – oordeelt dat het niet anders kan zijn dan dat dit geheel of gedeeltelijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Conclusie
De rechtbank blijft bij haar eerdere tussenconclusie. Op basis van de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging van de rechtbank, acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] geld hebben witgewassen door dit geld uit te lenen, door te lenen en terug te ontvangen, een en ander zoals hierna in de bewezenverklaring is vermeld.
Medeplegen en feitelijk leidinggeven
Nu [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het witwassen ter zake van de geldstromen genoemd in feit 1, zal de rechtbank het medeplegen in zoverre bewezen verklaren.
Ten aanzien van de geldstroom genoemd in feit 2, kan de rechtbank niet beoordelen of sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met andere (rechts)personen, zodat alleen [medeverdachte 1] als pleger wordt aangemerkt.
In alle gevallen zijn [verdachte] en [medeverdachte 2] de feitelijk leidinggevenden.
5.3
Feit 3.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officieren van justitie achten het feit wettig en overtuigend bewezen en hebben daartoe het volgende aangevoerd. Het is nooit de bedoeling geweest dat [medeverdachte 1] geld zou lenen van [neef verdachte] . De leningsovereenkomsten zijn valselijk opgemaakt met het oogmerk de daadwerkelijke herkomst van het geld dat [medeverdachte 1] heeft uitgeleend aan derden, te verhullen. Dit blijkt mede uit het feit dat ook het aandeelhouderschap van [medeverdachte 1] werd verhuld door een constructie met Declarations of Trust.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging pleit voor vrijspraak en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De leningsovereenkomsten zijn met een verklaarbare en zakelijke achtergrond tot stand gekomen. [neef verdachte] zou het geld lenen aan [medeverdachte 1] , te weten het geld dat door [medeverdachte 1] aan derden was verstrekt. De vorderingen die [verdachte] op [medeverdachte 1] had omdat zij aanvankelijk degene was die het geld beschikbaar had gesteld, kon daarmee worden afgelost. Daarnaast werd [neef verdachte] aandeelhouder van [medeverdachte 1] om meer grip op de zaken van [medeverdachte 1] te krijgen. Omdat [neef verdachte] niet direct het kapitaal kon leveren zijn de Declarations of Trust opgemaakt. [neef verdachte] heeft echter nooit de leningen aan [medeverdachte 1] kunnen verstrekken, waardoor de leningsovereenkomsten in 2012 zijn ontbonden en de aandelen in 2013 weer zijn overgedragen aan [verdachte] en [medeverdachte 2] . De overeenkomsten zijn daarom niet valselijk opgemaakt. Daarnaast zijn de overeenkomsten tussen [medeverdachte 1] en [neef verdachte] niet extern gebruikt. Daarom kan niet worden gezegd dat deze geschriften zijn opgesteld met het oogmerk om ze te gebruiken.
Het oordeel van de rechtbank.
Feiten en omstandigheden
Op basis van de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
In het klantendossier van [medeverdachte 1] afkomstig van [bedrijf 2] te Hong Kong zijn een drietal leningsovereenkomsten aangetroffen. De getuige [persoon 1] , directeur van [bedrijf 2] , heeft verklaard dat hij optreedt als secretaris voor bedrijven in Hong Kong, zoals vereist door aldaar geldende regelgeving. De belangrijkste taak van een secretaris is om relaties te onderhouden met de overheid. De activiteiten van een secretaris worden uitgevoerd in opdracht van het management van het bedrijf. Eén van de bedrijven waarvoor [persoon 1] optrad als secretaris betrof [medeverdachte 1] . De leningsovereenkomsten zijn door [bedrijf 2] opgenomen in het klantendossier van [medeverdachte 1] .
In de leningsovereenkomsten staat opgenomen dat [neef verdachte] en [medeverdachte 1] overeenkomen dat [neef verdachte] (de kredietgever) geld aan [medeverdachte 1] (de kredietnemer) beschikbaar zal stellen ten behoeve van de financiering van de in de leningsovereenkomsten nader omschreven projecten. De overeenkomsten zijn ondertekend in Hong Kong door [persoon 1] namens [medeverdachte 1] en in Taiwan door [neef verdachte] . Het gaat om de volgende drie leningsovereenkomsten:
een leningsovereenkomst tussen [neef verdachte] en [medeverdachte 1] , gedateerd 15 juli 2007 en ondertekend op 7 november 2008, ter zake de verstrekking van een lening door [neef verdachte] aan [medeverdachte 1] tot een maximum bedrag van € 6.150.000,- voor de financiering van [bedrijf 4] en/of haar hotelprojecten in Kalkar onder de in die leningsovereenkomst vermelde voorwaarden. Eén van de voorwaarden van de overeenkomst houdt in dat de kredietnemer met ondertekening van de overeenkomst afstand doet van alle rechten op grond van zijn leningsovereenkomst met [bedrijf 4] in Kalkar, Duitsland, inclusief 1e hypotheek en 3e hypotheek en persoonlijke verplichtingen van de heer [persoon 2] , etc. jegens de kredietgever, en/of draagt hij deze rechten over;
een leningsovereenkomst tussen [neef verdachte] en [medeverdachte 1] , gedateerd 15 juli 2007 en ondertekend op 7 november 2008, ter zake de verstrekking van een lening door [neef verdachte] aan [medeverdachte 1] tot een maximum bedrag van $ 13.500.000,- voor de financiering van [bedrijf 3] , vestiging Meppen, haar hotelproject in Duitsland, onder de in die leningsovereenkomst vermelde voorwaarden. Eén van de voorwaarden van de overeenkomst houdt in dat de kredietnemer met ondertekening van de overeenkomst afstand doet van alle rechten op grond van zijn leningsovereenkomst met [bedrijf 3] , Meppen, inclusief 1e hypotheek en persoonlijke verplichtingen van de heer [persoon 2] , etc. jegens de kredietgever, en/of draagt hij deze rechten over;
een leningsovereenkomst tussen [neef verdachte] en [medeverdachte 1] , gedateerd 15 november 2007 en ondertekend op 7 november 2008, ter zake de verstrekking van een lening door [neef verdachte] aan [medeverdachte 1] tot een maximum bedrag van € 5.000.000,- voor de financiering van onroerend goed en/of bouwprojecten in Duitsland en/of Nederland, onder de in die leningsovereenkomst vermelde voorwaarden.
De rechtbank constateert dat [medeverdachte 1] (de kredietnemer) in de leningsovereenkomsten onder 1 en 2 afstand doet van alle rechten op grond van diens leningsovereenkomsten met [bedrijf 4] en [bedrijf 3] en deze overdraagt aan [neef verdachte] . Ten tijde van het opmaken en ondertekenen van de leningsovereenkomsten op 15 juli 2007 en 7 november 2008, waren er echter helemaal geen leningsovereenkomsten tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 4] en [bedrijf 3] . Er waren slechts leningsovereenkomsten tussen de twee laatstgenoemde partijen en [medeverdachte 3] . Dit is een eerste sterke aanwijzing voor de valsheid van voornoemde leningsovereenkomsten.
Uit de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 2] blijkt voorts dat [neef verdachte] feitelijk nooit geld heeft verstrekt aan [medeverdachte 1] . [verdachte] en [medeverdachte 2] verklaren dat het geld dat [medeverdachte 1] heeft ontvangen en heeft uitgeleend aan [medeverdachte 3] afkomstig was van [verdachte] . [verdachte] beschikte onder meer over privévermogen dat op haar Zwitserse bankrekening stond gestald. Met betrekking tot deze feitelijke geldstromen, te weten de leningen van [verdachte] aan [medeverdachte 1] , is niets op papier vastgelegd.
Tot 7 augustus 2007 zijn de aandelen van [medeverdachte 1] middellijk in handen van [verdachte] en [medeverdachte 2] . Op 7 augustus 2007 gaan de aandelen van [medeverdachte 1] over naar [neef verdachte] . Feitelijk blijven echter [verdachte] en [medeverdachte 2] , via zogenaamde Declarations of Trust, de daadwerkelijke begunstigden. Dat [verdachte] en [medeverdachte 2] via deze Declarations of Trust de begunstigden blijven is niet opgenomen in een openbare bron. Voor derden is in het bedrijvenregister zichtbaar dat [neef verdachte] vanaf 7 augustus 2007 de aandeelhouder is van [medeverdachte 1] .
Op de Declarations of Trust staat een stempel met daarop de tekst ‘ [bedrijf 19] ’. De heer [persoon 1] schrijft daarover in een e-mailbericht aan [verdachte] dat deze stempel afkomstig is van de Hong Kong stamp duty office en dat hieruit de geldigheid van de Declarations of Trusts blijkt. Op de drie leningsovereenkomsten tussen [neef verdachte] en [medeverdachte 1] staat dezelfde stempel van de Hong Kong stamp duty office. Hieruit leidt de rechtbank af dat ook de drie leningsovereenkomsten door de Hong Kong stamp duty office zijn gevalideerd.
Op 6 september 2011 vindt een gesprek plaats tussen onder andere [verdachte] , [medeverdachte 2] en medewerkers van de Belastingdienst. Van dit gesprek is door één van de belastingambtenaren een gespreksverslag opgemaakt. Uit dit gespreksverslag blijkt dat tijdens het gesprek door [medeverdachte 2] is verklaard dat het door [medeverdachte 1] uitgeleende geld grotendeels afkomstig is van [neef verdachte] . Daarnaast is door [medeverdachte 2] verklaard dat [neef verdachte] de aandeelhouder is van [medeverdachte 1] . Het feit dat hij en [verdachte] de daadwerkelijke begunstigden zijn wordt niet vermeld, noch wordt er dan melding gemaakt van het feit dat het geld van [verdachte] afkomstig is.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat [neef verdachte] nooit geld heeft verstrekt aan [medeverdachte 1] . Toch zijn er drie leningsovereenkomsten opgesteld en ondertekend waarin onder andere wordt opgenomen dat [medeverdachte 1] bij ondertekening haar zekerheden overdraagt aan [neef verdachte] , waaronder zekerheden uit niet bestaande leningsovereenkomsten tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 4] en [bedrijf 3] .
De leningsovereenkomsten zijn gevalideerd door de Hong Kong stamp duty office. De werkelijke geldstroom uit het vermogen van [verdachte] en [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] wordt daarentegen op geen enkele manier vastgelegd. In dezelfde periode gaan de aandelen van [medeverdachte 1] over naar [neef verdachte] , terwijl feitelijk [verdachte] en [medeverdachte 2] de begunstigden blijven. Op papier ontstaat hiermee de schijnwerkelijkheid dat [neef verdachte] de geldverstrekker is van [medeverdachte 1] . Deze schijnwerkelijkheid wordt in 2011 door [verdachte] en [medeverdachte 2] ook voorgehouden aan de Belastingdienst, hetgeen een bevestiging is voor het oogmerk om de valse leningsovereenkomsten als echt en onvervalst te gebruiken.
Verklaring verdediging
De verdediging stelt dat de drie leningsovereenkomsten zijn opgesteld en ondertekend in verband met de intentie dat [neef verdachte] de leningen van [verdachte] aan [medeverdachte 1] zou overnemen. Het is vanaf het begin de bedoeling geweest dat uiteindelijk [neef verdachte] het geld zou lenen aan [medeverdachte 1] . Voor [neef verdachte] was het dan ook van belang om meer zeggenschap te krijgen over [medeverdachte 1] . Daarom zijn de aandelen van [medeverdachte 1] overgedragen aan [neef verdachte] . Later is gebleken dat [neef verdachte] het benodigde geld niet kon verkrijgen. De overeenkomst is daardoor niet uitgevoerd. Dit is de reden waarom [verdachte] vanaf 4 februari 2013 weer 100% aandeelhouder is geworden van [medeverdachte 1] .
De rechtbank acht het bij die gang van zaken zeer opmerkelijk dat dit nooit is “gecorrigeerd”. Op geen enkele wijze is vastgelegd dat de overeengekomen geldstromen tussen [neef verdachte] en [medeverdachte 1] feitelijk niet op gang zijn gekomen en dat de in de leningsovereenkomsten opgenomen voorwaarden niet (meer) van toepassing zijn. Zou de alternatieve lezing van de verdediging waar zijn, dan zou het ontbreken van enige vastlegging hiervan onbegrijpelijk of zelfs roekeloos zijn, gelet op de omvang van de in de overeenkomsten genoemde bedragen, de verplichtingen voor de betrokken partijen en de waarde die aan gevalideerde documenten gehecht moet kunnen worden, bijvoorbeeld door overheden.
Ook is het opvallend dat de werkelijke geldstroom vanuit het vermogen van [verdachte] en [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] , nooit is vastgelegd op papier. De werkelijke herkomst van het geld van [medeverdachte 1] is daarmee op geen enkele wijze te herleiden.
Voorts blijft de evidente onwaarheid in de overeenkomsten onder 1 en 2, namelijk dat [medeverdachte 1] rechten uit niet bestaande overeenkomsten overdraagt aan [neef verdachte] , ook bij de door [verdachte] en [medeverdachte 2] gegeven uitleg over de overeenkomsten overeind.
Gelet op deze omstandigheden, in samenhang bezien met de hiervoor door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden, acht de rechtbank de verklaring van de verdediging volstrekt ongeloofwaardig.
Feitelijk leidinggeven
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de strafbare gedragingen zijn verricht ten behoeve van [medeverdachte 1] , dat de gedragingen zijn verricht in naam van [medeverdachte 1] en dat deze gedragingen dienstig zijn geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon. De gedragingen kunnen daarom in redelijkheid aan [medeverdachte 1] worden toegerekend.
Uit de verklaring van [persoon 1] , de bedrijfssecretaris van [medeverdachte 1] , volgt dat hij enkel in opdracht handelde bij het zetten van handtekeningen onder de overeenkomsten. Uit het feit dat er naast getekend ook gestempeld is, volgt tevens dat het de bedoeling is geweest dat de overeenkomsten er geldig uitzagen en als echt en onvervalst tegenover derden gebruikt konden worden.
Daarnaast stelt de rechtbank aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat [verdachte] en [medeverdachte 2] volledig zeggenschap had over het handelen van [medeverdachte 1] , ook over deze concreet ten laste gelegde gedragingen.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte 2] feitelijk leiding hebben gegeven aan de ten laste gelegde gedragingen van [medeverdachte 1] .
Conclusie.
De rechtbank concludeert dat de drie leningsovereenkomsten tussen [neef verdachte] en [medeverdachte 1] zijn opgemaakt met als enige doel de ware herkomst van het geld te verhullen. Daarmee staat vast dat deze leningsovereenkomsten valselijk zijn opgemaakt, dat zij bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen en dat zij zijn opgemaakt met het oogmerk ze als echt en onvervalst te gebruiken. Deze gedraging kan aan [medeverdachte 1] worden toegerekend en [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben aan dit strafbaar feit feitelijk leidinggegeven.
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.4
Feiten 4 en 5.
Hieronder zullen de feiten 4 en 5 gelet op de samenhang gecombineerd besproken worden. In voetnoten zal worden aangegeven waar de betreffende informatie in brondocumenten staat. Voor zover het bewijsmiddelen betreft, zijn deze opgenomen in de bewijsbijlage.
De rechtspersonen [bedrijf 28] zal worden aangeduid als [bedrijf 28] . [bedrijf 11] zal vaak worden aangeduid als [bedrijf 11] .
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De Belastingdienst heeft in juni 2017 mede op basis van aangetroffen facturen en de wetenschap dat [verdachte] en [medeverdachte 2] door hun betrokkenheid en mate van zeggenschap bij [medeverdachte 6] en [bedrijf 11] op de hoogte waren van de feitelijke gang van zaken, geconcludeerd dat sprake is van winstverschuiving en dus van het doen van een onjuiste aangifte door [medeverdachte 6] .
De rechtbank begrijpt de stelling van het Openbaar Ministerie aldus dat zij ervan uit gaat dat verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] door [bedrijf 11] op te richten en in te zetten als handelspartner, de winst van [medeverdachte 6] opzettelijk naar beneden hebben bijgesteld zodat daarover in Nederland geen belasting hoefde te worden betaald. De oprichting van [bedrijf 11] heeft volgens het OM geen ander doel gehad dan het bereiken van dat resultaat, oftewel er is sprake van een schijnconstructie.
Het standpunt van de verdediging.
Volgens de verdediging is van een schijnconstructie geen sprake en is er correct zakelijk gehandeld. [bedrijf 11] had een bestaansrecht en -reden. De administratie is juist opgemaakt en de aangiften zijn ook juist gedaan.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemene wet inzake Rijksbelastingen.
Om te kunnen bepalen of sprake is geweest van het doen van onjuiste aangifte in de zin van artikel 69 lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) dient te worden gekeken naar de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Vpb). In die wet is bepaald dat van in Nederland gevestigde vennootschappen belasting wordt geheven naar het belastbare bedrag. Dit belastbare bedrag is de in een jaar genoten belastbare winst verminderd met de (…) te verrekenen verliezen.
De financiële situatie van [medeverdachte 6] .
De aangiften vennootschapsbelasting van [medeverdachte 6] over de jaren 2005 tot en met 2015 geven per saldo een fiscaal negatief resultaat weer. Dit betekent dat [medeverdachte 6] over die periode per saldo geen vennootschapsbelasting verschuldigd is. [57] Dit blijkt uit de als bewijsmiddelen opgenomen aangiften die op de tenlastelegging staan vermeld, maar ook uit de aangiften over de overige jaren. Elk jaar is het verschil tussen het beginvermogen en het eindvermogen zodanig dat het ofwel negatief is en er dus verlies is, danwel dat het verrekend kan worden met verliezen van voorgaande jaren. In elk geval hoeft er ook in andere jaren niet of nauwelijks vennootschapsbelasting te worden betaald.
Uit de jaarstukken van [medeverdachte 6] opgemaakt in 2004 blijkt dat in het jaar 2003 geen vennootschapsbelasting verschuldigd was (een negatief bedrag) en dat in 2004 een bedrag van € 2.337,- verschuldigd was. [58]
Op basis van deze gegevens kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 6] gedurende dertien van de twaalf bekeken jaren in het geheel geen vennootschapsbelasting heeft betaald, en één keer een verwaarloosbaar bedrag.
Op basis van de beschikbare gegevens kan eveneens worden vastgesteld dat de netto jaaromzet van [medeverdachte 6] in die jaren per jaar niet minder is geweest dan € 1.000.000,-. [59]
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 6] als actieve onderneming er gedurende een lange periode kennelijk in is geslaagd het hoofd boven water te houden, zonder daarbij belastbare winst te maken. Voor de goede orde merkt zij hierbij op dat over de voorliggende periode (vanaf het ontstaan van [medeverdachte 6] ) minder gegevens beschikbaar zijn, waardoor door de rechtbank niet op deze cijfermatige wijze gekeken is naar die periode.
Door de Belastingdienst is wel naar de voorliggende periode gekeken en die bevindingen komen geheel overeen met de bovenstaande vaststellingen van de rechtbank. De Belastingdienst heeft geconstateerd dat volgens een cijfermatige analyse van de gedane aangiften in de periode 1998 tot en met 2015 in totaal een belastbare winst gerealiseerd is van negatief € 185.798. [60] Dit gevoegd bij het feit dat in de periode 2002 tot en met 2015 (over de periode 1998 tot en met 2001 is de omzet niet meer na te gaan) redelijk stabiele omzetten werden gegenereerd tot een totaalbedrag van € 24.235.390 bij een inkoopwaarde van per saldo € 17.437.782, rechtvaardigt het vermoeden dat in de opbrengst- en/of kostenstructuur onzakelijke elementen zijn geslopen. In dit verband moet ook worden opgemerkt dat aan de directie van [medeverdachte 6] géén salaris werd toegekend. Normaliter diende dat te gebeuren. Zodoende zou het resultaat over de periode 2006-2015 minimaal nog € 413.000 meer negatief zijn geweest. [61]
In een controlerapport van de Belastingdienst van 8 september 2003 [62] staat dat [medeverdachte 6] veelal vaste afnemers heeft en dat de goederen in de meeste gevallen door [bedrijf 11] te Hong Kong aan een afnemer wordt verkocht. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van verkoopcontracten. [medeverdachte 6] factureert aan [bedrijf 11] te Hong Kong, maar de goederen worden rechtstreeks afgeleverd aan de uiteindelijke afnemer. Voor de betaling van gefactureerde bedragen maakt [bedrijf 11] gebruik van een rekening courant die geadministreerd wordt door [medeverdachte 6] . In incidentele gevallen verkoopt [medeverdachte 6] rechtstreeks aan een afnemer. In deze gevallen worden de gefactureerde bedragen per bank overgemaakt. In het controlerapport staat niets over de achtergronden van [bedrijf 11] .
Tussenconclusie
Op basis van hetgeen hierboven staat beschreven kan worden geconcludeerd dat [medeverdachte 6] geld verdiende via [bedrijf 11] te Hong Kong (hierna: [bedrijf 11] ). [bedrijf 11] was dus een factor die van invloed was op de winst van [medeverdachte 6] .
Over de rechtspersonen [medeverdachte 6] en [bedrijf 11] .
De rechtbank zal in het kader van de beoordeling van de standpunten eerst nader ingaan op de beide ondernemingen, de betrokkenheid van [verdachte] en [medeverdachte 2] bij die ondernemingen en de bekendheid daarmee bij de Nederlandse instanties.
[medeverdachte 6]
is op 29 september 1989 opgericht door [verdachte] en [persoon 10] (ook wel [persoon 10] , hierna ook: [persoon 10] ). [63] Uit de stukken blijkt dat [medeverdachte 6] in september 1989 (de maand van oprichting) de handel in nieuwe onderdelen voortzette van [bedrijf 28] (hierna [bedrijf 28] ). [64] In de bijbehorende koopovereenkomst staat dat [medeverdachte 6] het recht krijgt om de naam [medeverdachte 6] te gebruiken. Naast voorraden worden ook relaties overgenomen, genoemd in bijlage B. [65] Ter zitting zijn een aantal van deze klanten genoemd als recente klanten van [medeverdachte 6] , te weten [bedrijf 30] , [bedrijf 31] en [bedrijf 32] . [66]
[bedrijf 28] was in 1984 opgericht door [persoon 10] en [persoon 15] . [67] Verdachte [medeverdachte 2] heeft ter zitting verklaard dat beide personen kennissen van hem zijn, dat hij ze aan elkaar heeft voorgesteld en dat hij met hen via [bedrijf 28] in Nederland heeft samengewerkt in de handel. Volgens [medeverdachte 2] was Nederland destijds dé marktlocatie voor de surplushandel. [68] [persoon 10] heeft verklaard dat hij in het geheel geen rol of functie bij [bedrijf 28] heeft gehad. Hij heeft misschien ingestemd met het oprichten, omdat er twee mensen voor nodig waren. [69] Hij denkt dat [medeverdachte 2] wellicht de baas van [bedrijf 28] was omdat hij de business kende. [70] [persoon 10] heeft ook verklaard dat hij niets weet van [medeverdachte 6] en dat hij in het geheel niet aan dat bedrijf verbonden was. [71]
Op 31 december 1991 zijn de aandelen van [persoon 10] in [medeverdachte 6] overgedragen aan [verdachte] . [72]
[verdachte] was in die periode al procuratiehouder van [bedrijf 28] (van 1 juli 1990 tot 1 januari 1992). [73]
In het dossier bevindt zich een verslag van een boekenonderzoek door de Belastingdienst bij [bedrijf 28] betreffende de controlejaren 1989-1990. [74] In dit stuk wordt een complete alinea gewijd aan Mw. [verdachte] , haar inkomsten, haar verblijfplaats en haar belastingaangifte. De ambtenaar besluit dat stuk met de opmerking dat hij er helaas geen vinger achter heeft kunnen krijgen.
In het bij dat stuk behorende interne memo worden opgesomd onder het kopje verwevenheid:
- [bedrijf 28]
- [medeverdachte 6]
- [medeverdachte 3]
Verder staat erin dat de administratie van de drie B.V.’s wordt verzorgd door [persoon 15] en dat er een bankmachtiging is van [bedrijf 28] en [medeverdachte 3] voor [verdachte] .
[persoon 15] is geen DGA (ook nooit geweest), hij is in loondienst bij [bedrijf 28] en ingaande 010192 bij [medeverdachte 6] .
Op 1 januari 1993 heeft [medeverdachte 6] onder leiding van haar directeur [verdachte] de totale voorraad overgenomen van [bedrijf 28] . Hier stond tegenover dat [medeverdachte 6] tevens de schulden van [bedrijf 28] overnam, schulden in de rekening-courantverhoudingen met voornamelijk bedrijven van [persoon 10] en [verdachte] en [verdachte] privé.
[medeverdachte 2] tekende namens schuldeiser [medeverdachte 3] mee voor de overdracht van [bedrijf 28] aan [medeverdachte 6] . [75] [medeverdachte 2] was in die periode namelijk directeur van [medeverdachte 3] ; een eveneens een door [verdachte] en [persoon 10] in 1989 opgericht bedrijf dat sinds 1992 volledig in handen was van aandeelhouder [bedrijf 10] , [76] waarvan [medeverdachte 2] op zijn beurt weer een van de aandeelhouders en de directeur was. [77]
In haar eerste verhoor heeft [verdachte] verklaard dat zij naar Bemmel is gegaan en daar het bedrijf [medeverdachte 6] heeft opgericht. Ze verklaarde toen dat [medeverdachte 2] daar al zijn eigen bedrijf had: [bedrijf 28] . [78] Uit haar verklaring blijkt verder dat [medeverdachte 2] vanaf de oprichting een significante rol heeft gespeeld bij [medeverdachte 6] . [medeverdachte 2] was “the Legend” in de handel in legeronderdelen. Als een samenwerking met [medeverdachte 2] geen optie was geweest, was [verdachte] niet eens naar Nederland gekomen. Hij wist wat de waarde van onderdelen was en hij had de klanten.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij in de zomer van 2017 in de loods van [medeverdachte 6] de voorraad is nagelopen en dat met de waarde ervan heeft genoteerd (de lijst bevindt zich in het dossier). [79]
Tussenconclusie
Uit bovenstaande gegevens en verklaringen kan worden afgeleid dat [medeverdachte 2] in grote mate betrokken was bij [bedrijf 28] vanaf de oprichting in 1984 en dat [verdachte] samen met [medeverdachte 2] de handel van [bedrijf 28] voortzette in haar nieuwe onderneming [medeverdachte 6] vanaf de komst van [verdachte] naar Nederland in 1989. Beiden hebben een grote mate van bemoeienis gehad met beide bedrijven.
Volgens een notariële akte van aandelenoverdracht van 25 februari 1994 [80] is [persoon 10] tot dat moment betrokken gebleven bij [bedrijf 28] . Op die dag heeft [neef verdachte] uit Taiwan het aandeelhouderschap en de bestuurdersfunctie van [bedrijf 28] op zich genomen. [81] Dit is naar het oordeel van de rechtbank opvallend om meerdere redenen. In de eerste plaats heeft [persoon 10] verklaard in het geheel geen rol of functie te hebben gehad bij [bedrijf 28] . In de tweede plaats stelde [bedrijf 28] op dat moment feitelijk nauwelijks meer iets voor na de overname door [medeverdachte 6] een jaar eerder. Tot slot is [neef verdachte] de neef van verdachte [verdachte] . [82] Beide bij de betreffende akte betrokken personen zijn derhalve mensen die niet in Nederland wonen en hebben allebei een directe link met respectievelijk [medeverdachte 2] en [verdachte] .
[bedrijf 11]
Op 2 maart 1994, dus bijna vijf jaar na de oprichting van [medeverdachte 6] , werd door [persoon 10] (Singapore) een brief [83] gestuurd aan [persoon 1] van het kantoor [bedrijf 33] in Hong Kong. Er staat in:
Mr. [medeverdachte 2] wants to register a ‘Sole Proprietor’ Company in Hong Kong. Two names have been chosen for de the Company and they are:
[bedrijf 11] (1st choice)
[bedrijfsnaam] (2nd choice).
Verder verzocht [persoon 10] om openingsformulieren voor een US dollarbankrekening.
Uit de stukken blijkt dat [medeverdachte 2] op 12 april 1994 zijn handtekening heeft gezet op het registratieformulier (application by an individual for registration of business carried by him in Hong Kong) van [bedrijf 11] . [84]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat [bedrijf 11] zijn bedrijf is. [85] [persoon 10] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en hijzelf [bedrijf 11] hebben opgericht in Hong Kong. Hij heeft verklaard dat het niet veel nut had, omdat er geen aanzienlijke transacties hebben gespeeld. [86]
Op 25 april 1997 is een US-dollar bankrekening geopend ten behoeve van [bedrijf 11] door [medeverdachte 2] . Hij heeft hierbij meteen [verdachte] gemachtigd. [87]
In het dossier bevindt zich een vraag- en een antwoordbrief van respectievelijk de Inland Revenue Department in Hong Kong (Belastingdienst Hong Kong) [88] en [medeverdachte 2] . Op 2 december 1997 heeft de Inland Revenue Department de antwoordbrief van [medeverdachte 2] van 21 november 1997 ontvangen. In deze brief [89] staat dat [medeverdachte 2] handelt in U.S. Army Surplus Truck, truck parts and materials related to de Automotive Industry. Er staat:
My contact location is at the office of:
[medeverdachte 6] , [adres 4] , Bemmel, Holland.
I do not own this company, but use their facilities. They do not act for me.
[medeverdachte 6] BV does not handle my Sales or other business activities.
I have no equipment and office facilities in Hong Kong.
All the Shipments DO NOT PASS trough Hong Kong.
Op 5 februari 1999 werd een Eurobankrekening geopend op naam van [bedrijf 11] , als adres wordt opgegeven [verdachte] , [adres 5] , Germany. [90] Ook op deze rekening werd [verdachte] gemachtigd.
Op 16 oktober 2000 stuurde [medeverdachte 2] een formulier naar de Hong Kongse Belastingdienst met daarop de mededeling dat [bedrijf 11] “has been dormant since 1st april 1999.” Er waren geen zakelijke activiteiten in de jaren 1999 en 2000. [91] In het dossier bevinden zich geen aangiften meer van [bedrijf 11] aan de Belastingdienst van Hong Kong na 20 april 2000. [92]
In de periode september 2011 tot en met juli 2013 is er meermalen een substantieel bedrag van de bankrekening van [bedrijf 11] overgeboekt naar de bankrekening van [verdachte] . [93] Het gaat om successievelijk $ 600.000,-, $ 250.000,-, drie maal $ 300.000,-, en twee maal $ 10.000,-. Dat is een totaalbedrag van $ 1.770.000,-.
Ook zit in de stukken uit Hong Kong een door [verdachte] en [medeverdachte 2] ondertekende Partnership Agreement, gemaakt op 1 november 2012. Hier staat onder meer kort gezegd in dat [verdachte] en [medeverdachte 2] zaken doen sinds 1994. Om die reden zal [verdachte] tegen betaling een gelijkwaardig partner worden in [bedrijf 11] . [94]
Ter zitting heeft [medeverdachte 2] verklaard dat er feitelijk niets in zijn werkzaamheden veranderde na de oprichting van [bedrijf 11] . [95] Hij bleef actief in de surplushandel, de handel in legeronderdelen, zoals hij dat ook al deed vóór de oprichting van [bedrijf 11] , samen met [verdachte] vanuit [medeverdachte 6] .
Tussenconclusie
De rechtbank constateert op basis van bovenstaande gegevens dat [medeverdachte 2] en [verdachte] na de oprichting van [bedrijf 11] in 1994 op dezelfde voet als voorheen intensief zijn blijven samenwerken en dat de plaats Hong Kong geen enkele rol van betekenis heeft gespeeld in de handel in legeronderdelen door [verdachte] en [medeverdachte 2] . Het enige tastbare in Hong Kong zijn de bankrekeningen waar zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] voor gemachtigd zijn.
In de periode van 29 februari 1992 tot en met 18 oktober 2007 is [verdachte] volgens het Taiwanese bevolkingsregister gehuwd met [medeverdachte 2] , Nederlandse nationaliteit, geboren [geboortejaar 2] 1936. [96] [verdachte] heeft hier over verklaard dat later bleek dat het geen rechtsgeldig huwelijk was, [medeverdachte 2] was nog getrouwd. Om die reden heeft zij het huwelijk laten deregistreren. [97] Dat heeft zij in 2007 gedaan. [98]
De rechtbank gaat ervan uit dat [verdachte] in de periode dat [bedrijf 11] werd opgericht in de veronderstelling was dat zij met [medeverdachte 2] getrouwd was. In die context is het minder opvallend dat zij op de bankrekeningen van [bedrijf 11] gemachtigd werd vanaf de opening van die rekeningen. Vanwege de persoonlijke betrokkenheid en eensluidende en gezamenlijke handel wordt echter des te vager wat de functie van een onderneming met enkel een bankrekening in Hong Kong is.
Bekendheid [bedrijf 11] in Nederland (bij de instanties).
De enige stukken waarin over [bedrijf 11] gerept wordt tot 2003 zijn de stukken die komen uit Hong Kong in het kader van het rechtshulpverzoek. Deze stukken waren niet bekend in Nederland.
Het huwelijk tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] is niet in Nederland geregistreerd. Niet gebleken is dat iemand in Nederland bekend is geweest met het huwelijk.
Indien men ten tijde van het eerdergenoemde controlerapport van de Belastingdienst van 8 september 2003 bekend was geweest met het feit dat [bedrijf 11] enkel [medeverdachte 2] is, die op dat moment zowel de zakelijke partner van [verdachte] was in [medeverdachte 6] als haar echtgenoot, dan was de truc om belasting te ontduiken door het invoegen van een zinloze Hong Kongse entiteit direct doorzien.
Deze informatie was echter op dat moment niet bekend bij de Nederlandse instanties.
In het boekenonderzoek van [medeverdachte 6] in 2007-2008 [99] komt de naam [bedrijf 11] niet meer voor.
Uit de stukken [100] blijkt dat [medeverdachte 2] op 6 september 2011 aan a4-tje (begrijpt de rechtbank) aan de Belastingdienst heeft overhandigd met de belangrijkste gegevens met betrekking tot zijn persoon. Op dat overzicht [101] staat wel:
Ik ben eigenaar van [bedrijf 11] .
Uit het gespreksverslag blijkt echter dat het die dag niet is gegaan over [bedrijf 11] en/of [medeverdachte 6] . De focus in dat gesprek lag op de geldleningen van de andere ondernemingen waar [verdachte] en [medeverdachte 2] bij betrokken waren.
In een mail van 20 juli 2016 stelt de Belastingdienst vragen aan [verdachte] in verband met een aanstaand bezoek op 10 augustus 2016 aan [medeverdachte 6] . [102] Vraag 4 luidt:
Van het bedrijf [bedrijf 11] uit Hong Kong kan ik niets terugvinden. Graag uittreksel van koophandel en nadere uitleg.
Het antwoord op die vraag is dat de eigenaar van [bedrijf 11] [medeverdachte 2] is en dat het een relatie is van [medeverdachte 6] . [103] Ter onderbouwing worden officiële stukken uit Hong Kong overhandigd. [104] Dan beseft de Belastingdienst hoe de vork in de steel zit.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat pas in 2016 door [verdachte] (in verband met [medeverdachte 6] ) desgevraagd aan de Belastingdienst is gemeld dat [medeverdachte 2] de eigenaar is van [bedrijf 11] . Daarbij is enkel gezegd dat het een (de rechtbank begrijpt: handels-)relatie van [medeverdachte 6] is.
Een en ander betekent dat vanaf de oprichting van [bedrijf 11] tot aan 2016 (in verband met [medeverdachte 6] ) verzwegen is aan de Nederlandse instanties dat [medeverdachte 2] achter [bedrijf 11] zit. Ook is verzwegen dat [verdachte] en [medeverdachte 2] een persoonlijke relatie hadden, zelfs een lange periode getrouwd waren en feitelijk bijna niet van elkaars zijde weken. Evenmin is vermeld dat [verdachte] feitelijk de administratieve touwtjes van [bedrijf 11] in handen had, nu [medeverdachte 2] niet met computers werkt. Zij was gemachtigd op de bankrekeningen van [bedrijf 11] en maakte de facturen op. Verder ontving zij zelf ook substantiële bedragen van de bankrekening van [bedrijf 11] , terwijl de betalingen tussen [bedrijf 11] en [medeverdachte 6] enkel via een rekening-courant verhouding liepen.
Hierboven is reeds vastgesteld dat [medeverdachte 2] in hoge mate betrokken is bij het reilen en zeilen van [medeverdachte 6] en dat [verdachte] in min of meer dezelfde mate betrokken is bij [bedrijf 11] . Zij opereerden feitelijk als een twee-eenheid. [bedrijf 11] bankierde zelfs met de gezamenlijke privébankrekening van [verdachte] en [medeverdachte 2] in Hong Kong. [105]
De onderlinge verwevenheid van [verdachte] en [medeverdachte 2] en hun bedrijven [medeverdachte 6] en [bedrijf 11] maakte het zeer eenvoudig om creatief om te gaan met hun verdiensten. Hierboven is reeds vastgesteld dat de winst van [medeverdachte 6] er nooit rooskleurig heeft uit gezien. Beoordeeld moet worden of dit te maken heeft met de eenvoudigheid van het schuiven met winsten naar [bedrijf 11] in Hong Kong.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat hiervoor niet van belang is of [medeverdachte 6] en [bedrijf 11] ook nog handelden buiten elkaar om. Dit maakt immers een winstverschuiving onderling niet meer of minder mogelijk.
Winstverschuiving naar Hong Kong?
Aan de orde komt vervolgens de vraag of er in de tenlastegelegde aangiften over de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 & 2015 ten onrechte geen gewag is gemaakt van winsten die toekwamen aan [medeverdachte 6] , maar zijn weggeschreven via [bedrijf 11] . Daar gaat de bespreking van het tenlastegelegde feit 4 aan vooraf. De onder feit 4 tenlastegelegde valsheden in facturen tussen [medeverdachte 6] , [bedrijf 11] en derden vormen voor het Openbaar Ministerie een basis voor de veronderstelling dat sprake is geweest van het onrechtmatig verschuiven van winst naar [bedrijf 11] .
De rechtbank zal hieronder elk gedachtestreepje van feit 4 bespreken.
Feit 4
Gedachtestreepje 1:
een factuur van de B.V., gericht aan [bedrijf 11] , gedateerd op 17 juli2012(Variant 1, bijlage nr. 1334 1/13, pag. 00032483 proces-verbaal), ter zake verkoop van goederen door de BV . aan [bedrijf 11] . tegen een (totale) factuurprijs van EUR 275.223,-, zulks terwijl een verkoop van goederen zoals op die factuur vermeld in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden, in elk geval niet heeft plaatsgevonden aan [bedrijf 11] .
De rechtbank merkt op dat dit één van de transacties is die in het dossier ook wel ‘ [dossiernaam] ’ worden genoemd. In het proces-verbaal [106] wordt deze transactie gezien als ‘variant 1’. Wat vast staat omtrent de verkooprijs van deze goederen is dat hier door [medeverdachte 6] nauwelijks winst op wordt gemaakt. De inkoopprijs voor de goederen is € 262.479,- [107] en de verkoopprijs aan [bedrijf 11] blijkens de tenlastegelegde factuur € 275.223,-. [108] [bedrijf 11] factureert de goederen aan [bedrijf 34] voor € 1.035.180,-. [109] Niet in discussie is dat tussen [bedrijf 11] en [bedrijf 34] nog een tussenschakel zit, dit is [bedrijf 35] . Kennelijk diende er tussen [bedrijf 11] en [bedrijf 35] ook nog het een en ander verrekend te worden en heeft dat plaatsgevonden. De rechtbank wil dit aannemen, maar acht niet relevant op welke manier een en ander vorm heeft gekregen. Gelet op het aanzienlijke prijsverschil en de uiterst kleine winstmarge voor [medeverdachte 6] is volstrekt duidelijk dat het in elk geval niet de bedoeling is geweest dat [medeverdachte 6] hier veel aan zou verdienen.
Gedachtestreepje 2:
een factuur van de BV ., gericht aan [bedrijf 36] , gedateerd op 14 maart2012(Variant 3, bijlage nr. 1344 2/9, pag. 00032521 proces-verbaal), ter zake verkoop van goederen door de B.V. aan [bedrijf 36] tegen een (totale) factuurprijs van USD 37.425,-, zulks terwijl een verkoop van goederen tegen de prijs zoals op die factuur vermeld in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden (immers was in werkelijkheid sprake van een hogere verkoopprijs)
Uit de stukken [110] blijkt dat in de laptop van [verdachte] een overzicht is aangetroffen met betrekking tot een transport van Rotterdam naar Keelung in Taiwan op 29 maart 2012. Het overzicht [111] vermeldt de containernummers, de goederen en de prijs van $ 54.445,-. Betaald moest worden op [rekeningnummer 7] t.n.v. [bedrijf 11] bij de Standard Chartered Bank te Hong Kong.
In het kantoor van [medeverdachte 6] is een ordner in beslag genomen met opschrift “
Verkopen Supply 2012”. In deze ordner zat de in de tenlastelegging genoemde factuur aan [bedrijf 36] Het betrof een factuur met betrekking tot hetzelfde transport. De containernummers op de documenten kwamen overeen. Het factuurbedrag was echter $ 37.425. [112]
De rechtbank ziet dat er op 29 maart 2012 op de voornoemde bankrekening t.n.v. [bedrijf 11] een bedrag van $ 54.826,79 is betaald. [113]
Er is derhalve sprake van een substantieel prijsverschil en de goederen zijn aan Koun Shin verkocht tegen $ 54.445,- in plaats van het in de factuur van [medeverdachte 6] genoemde bedrag van $ 37.425,-. [114] Opvallend is dat de correspondentie over de uiteindelijke prijs aan de klant verloopt via de laptop van [verdachte] , de eigenaar van [medeverdachte 6] . Vastgesteld kan worden dat het niet de bedoeling was dat het prijsverschil ten goede zou komen aan [medeverdachte 6] .
Gedachtestreepje 3:
twee, althans een factu(u)r(en) van [bedrijf 11] , gericht aan de BV ., (respectievelijk) gedateerd op 15 april2010en/of 28 december2010(Variant 4, bijlage nrs. 1043A 2/3 en 1345 2/2, pag. 00032067 en 00032530 proces-verbaal), (telkens) ter verrekening van (respectievelijk) USD 29.700,- en/of USD 48.800,-, in elk geval (telkens) ter verrekening van (een deel van) de verkoopprijs inzake verkoop en/of levering van goederen door de B.V. namens [bedrijf 11] aan [bedrijf 37] en/of [bedrijf 37] , zulks terwijl in werkelijkheid (telkens) geen sprake was van een verkoop van die goederen door de BV . namens [bedrijf 11] , althans terwijl de BV . inzake de verkoop van die goederen in werkelijkheid (telkens) geen te verrekenen schuld had aan [bedrijf 11]
Bij de stukken [115] zijn twee facturen van [medeverdachte 6] gericht aan [bedrijf 37] aangetroffen. Dit betreft een factuur van 8 april 2010 [116] met een te betalen bedrag van $ 90.000,- en een factuur van 17 november 2010 [117] met een te betalen bedrag van $ 241.000,-. Daarnaast zijn in een ordner met het opschrift “
Supply 2010 inkopen” twee facturen van [bedrijf 11] aan [medeverdachte 6] aangetroffen:
 d.d. 15 april 2010 ten bedrage van $ 29.700,- ($90.000,- minus cost price
$ 60.300,-); [118]
 d.d. 28 december 2010 ten bedrage van $ 48.800,- ($ 244.000,- minus purchase price $ 195.200,-). [119]
Uit beide laatste facturen blijkt dat de bedragen verrekend zijn in de rekening-courant verhouding tussen [bedrijf 11] en [medeverdachte 6] (RC 1047).
Een en ander betekent dat van deze verkopen aan [bedrijf 37] een substantieel bedrag kennelijk ten goede komt aan [bedrijf 11] en daarmee niet belandt bij [medeverdachte 6] .
Gedachtestreepje 4:
een factuur van de BV ., gericht aan [bedrijf 38] , gedateerd op
16 januari2013(Variant 5, bijlage nr. 1333 2/3, pag. 00032481 proces-verbaal),
ter zake verkoop en/of levering van goederen door de BV . aan [bedrijf 38]
voornoemd tegen een verkoopprijs van totaal USD 15.115,-,
zulks terwijl een verkoop van goederen tegen de prijs zoals op die factuur vermeld
in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden (immers was in werkelijkheid sprake van
een hogere verkoopprijs)
In de laptop van [verdachte] zijn twee verschillende facturen aangetroffen van [medeverdachte 6] gericht aan [bedrijf 38] . Beide facturen zien op dezelfde levering. [120]
Het gaat om de factuur in de tenlastelegging van 16 januari 2013 (die ook is opgenomen in de administratie van [medeverdachte 6] ) ten bedrage van $ 15.115,- (geboekt R/C 1047) [121] en om de factuur van 21 januari 2013 ten bedrage van $ 34.210,- die betaald moet worden op de rekening van [bedrijf 11] bij de Standard Chartered Bank in Hong Kong. [122]
Uit het bankafschrift van de rekening van [bedrijf 11] blijkt een betaling van $ 34.208,05 op 25 januari 2013 ( [bedrijf 38] ). [123]
[persoon 15] [124] heeft op 9 januari 2018 verklaard dat de rekening 1/3 ($ 34.210) niet bij hem/de boekhouding van [medeverdachte 6] bekend is. Hij geeft aan dat er ook geen betalingsbevestiging is opgeschreven en dat het factuurnummer GMB20130121 ook niet door [medeverdachte 6] wordt gebruikt.
De rechtbank stelt vast dat de klant in werkelijkheid dus een substantieel hogere verkoopprijs heeft betaald aan [bedrijf 11] dan het bedrag dat op de factuur in de tenlastelegging staat vermeld en tot de administratie van [medeverdachte 6] behoort. Dit bedrag of het verschil tussen de twee gefactureerde bedragen is niet ten goede gekomen aan [medeverdachte 6] .
Gedachtestreepje 5:
drie, althans een of meer factu(u)r(en) van de BV ., gericht aan [bedrijf 11] ,
(respectievelijk) gedateerd op 17 maart2011en/of 14 april2011en/of 15 november
2011(Variant 6, bijlage nrs. 1043B 1/6, 10438 2/6 en 10438 5/6, pag. 00032069,
00032070 en 00032073 proces-verbaal) (telkens) ter zake het in rekening brengen
door de B.V. aan [bedrijf 11] van een deel van de inkoopprijs van de/het op
die factu(u)r(en) voornoemd vermelde goed(eren) in verband met een Joint Venture
tussen de BV . en [bedrijf 11] voornoemd, zulks terwijl in werkelijkheid
(telkens) geen sprake was van een Joint Venture tussen de B.V. en [bedrijf 11]
, althans terwijl [bedrijf 11] in werkelijkheid (telkens) geen aandeel had
in de inkoop van de/het op die factu(u)r(en) voornoemd vermelde goed(eren), en/of
Gedachtestreepje 6:
drie, althans een of meer factu(u)r(en) van [bedrijf 11] , gericht aan de
B.V., (respectievelijk) gedateerd op 9 november2011en/of 9 november2011en/of
16 december2011(Variant 6, bijlage nrs 1043B 3/6, 1043B 4/6 en 10438 6/6, pag.
00032071, 00032072 en 00032074 proces-verbaal), (telkens) ter zake het in
rekening brengen door [bedrijf 11] aan de BV . van een deel van de
verkoopprijs van de/het op die factu(u)r(en) vermelde goed(eren) in verband met
een Joint Venture tussen de BV . en [bedrijf 11] voornoemd, zulks
terwijl in werkelijkheid (telkens) geen sprake was van een Joint Venture tussen de
B.V. en [bedrijf 11] , althans terwijl [bedrijf 11] in
werkelijkheid (telkens) geen aandeel had in de verkoop van de/het gefactureerde
goed(eren),
Deze facturen kunnen gezamenlijk besproken worden omdat ze allemaal betrekking hebben op dezelfde goederen (dieselmotoren [motoren] ) voor dezelfde klant [bedrijf 39] te Denemarken in 2011. Deze facturen zien deels op de verkoop van 26 motoren waarvoor [medeverdachte 6] de helft van de kosten doorberekent aan [bedrijf 11] (het vijfde gedachtestreepje). De andere drie facturen zien op de opbrengsten van de motoren, [bedrijf 11] brengt daarvan de helft in rekening aan [medeverdachte 6] (het zesde gedachtestreepje). [125] Aan inkoopkosten heeft [medeverdachte 6] de helft van € 332.326,- aan [bedrijf 11] gefactureerd, terwijl [bedrijf 11] aan opbrengsten aan [medeverdachte 6] de helft van € 877.978,- heeft gefactureerd. Dit betekent dat beide partijen in de zo genoemde ‘Joint Venture’ (zie telkens de omschrijving op de facturen) een bedrag van € 272.776,- hebben verdiend. En dat betekent ook dat [medeverdachte 6] een bedrag van € 272.776,- laat wegschrijven op de rekening-courant met [bedrijf 11] . Wederom is sprake van een bedrag dat niet ten goede komt aan [medeverdachte 6] .
Tussenconclusie
Op basis van bovenstaande analyse van hetgeen onder feit 4 ten laste is gelegd, kan worden geconcludeerd dat er in de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 sprake is geweest van winst die bij [medeverdachte 6] is weggehouden en dat [bedrijf 11] daar een bepalende rol in heeft gespeeld.
Het jaar 2015
Met betrekking tot het jaar 2015 dient nog beoordeeld te worden of dat ook het geval is.
Bij de stukken bevinden zich twee sets facturen die zien op het jaar 2015 [126] :
Set 7 [127] € 23.149
Er zijn twee facturen van 12 augustus
2015van [medeverdachte 6] aan [bedrijf 11] :
- ten bedrage van $ 45.600,-:
We have sold to you and shipped to [bedrijf 40]
[adres 6] , Thailand per vessel "Shanghai Express" voy. [nummer] , sailing from Rotterdam to Bangkok, for final destination Klong Toey terminal o.a. 16 Aug. 2015en
- ten bedrage van $ 10.650,-:
We have sold to you and shipped to [bedrijf 40]
[adres 6] , Thailand per vessel "Shanghai Express" voy. [nummer] , sailing from Rotterdam to Bangkok, for final destination Klong Toey terminal o.a.16 Aug. 2015.
Daarnaast is er een factuur van [bedrijf 11] aan [bedrijf 40] d.d. 16 augustus 2015 ten bedrage van $ 84.240,-:
We have sold and shipped to you per vessel "Shanghai Express" voy. [nummer] , sailing from Rotterdam to Bangkok, for final destination Klong Toey terminal o.a. 16 Aug. 2015.
Deze laatste factuur moet voldaan worden op een bankrekening bij de HSBC Hong Kong met [rekeningnummer 5] en op naam van [medeverdachte 2] .
Op 16 september 2015 wordt een bedrag van $ 84.213,- ontvangen op die betreffende rekening, zijnde de rekening van [verdachte] en [medeverdachte 2] privé in Hong Kong, die gebruikt wordt door [bedrijf 11] . [128]
De goederen op de facturen van [medeverdachte 6] aan [bedrijf 11] komen overeen met de goederen op de factuur van [bedrijf 11] aan [bedrijf 41] . Het prijsverschil in dollar betreft $ 84.240,- minus $ 45.600,- en $ 10.650,-. Dat is een bedrag van $ 27.990,-. Op de facturen staan ook handgeschreven bedragen in euro’s. Het prijsverschil tussen die bedragen is € 69.667,- minus € 46.519,- is € 23.148,-.
Ook hier kan worden vastgesteld dat het prijsverschil in elk geval niet ten goede is gekomen aan [medeverdachte 6] .
Set 8 [129] € 34.975
Er zijn twee facturen van respectievelijk 14 en 21 januari
2015van [medeverdachte 6] aan [bedrijf 11] :
- ten bedrage van $ 28.490,-:
We have sold to you and shipped to [bedrijf 42] in Manila per vessel "NEW YORK
EXPRESS "sailing from Rotterdam to Manila South Port o.a. 24 Jan. 2015,en
- ten bedrage van $ 14.100,-:
We have sold and shipped to [bedrijf 42] in Manila per vessel "APL CHONGQING " sailing from Rotterdam to Manila South Port o.a. 30 Jan. 2015.
Daarnaast is er een overzicht met een betaalinstructie ten bedrage van $ 84.881,25.
Dit bedrag moet uiterlijk op 30 april 2015 zijn voldaan op een bankrekening bij de HSBC Hong Kong met [rekeningnummer 5] en op naam van [medeverdachte 2] .
Op 24 april 2015 wordt een bedrag van $ 84.856,25 overgemaakt op die betreffende rekening, zijnde de rekening van [verdachte] en [medeverdachte 2] privé in Hong Kong, die gebruikt wordt door [bedrijf 11] . [130]
De goederen op de facturen van [medeverdachte 6] aan [bedrijf 11] komen overeen met de goederen op voormeld overzicht. Het prijsverschil in dollar betreft $ 84.881,25 minus $ 28.490,- en $ 14.100,-. Dat is een bedrag van $ 42.291,25.
Ook van dit bedrag kan worden vastgesteld dat het niet ten goede is gekomen aan [medeverdachte 6] . Opmerkelijk is dat de betreffende klant ( [bedrijf 42] in Manila) een relatie is die [medeverdachte 6] in 1989 al van [bedrijf 28] heeft overgenomen. [131] Ook om die reden is niet begrijpelijk dat [bedrijf 11] een groot deel van de winst moest ontvangen.
Tussenconclusie
Op basis van de hierboven besproken facturen kan worden vastgesteld dat het in de betreffende jaren (2010, 2011, 2012, 2013 en 2015) is voorgekomen dat de winst bij [medeverdachte 6] is weggehouden en dat dit ten goede is gekomen aan [bedrijf 11] en dus de bankrekening van [verdachte] en [medeverdachte 2] in Hong Kong. Over dit geld betaalden [verdachte] en [medeverdachte 2] geen belasting in Hong Kong. [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben een onmiskenbaar doel gehad met hun handelen, te weten de cijfers van [medeverdachte 6] zo min mogelijk rooskleurig te presenteren zodat daarover in Nederland geen belasting behoefde te worden betaald. Zij hebben daartoe jarenlang verzwegen wie achter [bedrijf 11] zat en ook hun persoonlijke relatie zelfs tot op heden stellig ontkend. Daarmee tonen zij zich ten volle bewust van de zwaktes in hun standpunten. Zij hebben facturen opgemaakt die [bedrijf 11] in strijd met de werkelijkheid voorspiegelen als een externe partij, die een zelfstandige functie vervulde in de handel tussen [medeverdachte 6] en derden.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van het kunstmatig laag houden van de winst van [medeverdachte 6] via een schijnconstructie. De bedrijfsadministratie van [medeverdachte 6] is vervalst door het opnemen van facturen die deze constructie vormgeven en de werkelijkheid bemantelen (feit 4) en de daarop gebaseerde belastingaangiftes zijn onjuist (feit 5)
Aanvullende overweging ten aanzien van feit 5.
De belastingaangiftes van [medeverdachte 6] zijn onjuist gedaan (feit 5). Het gaat om de volgende aangiftes die zijn vermeld in een overzicht van de Belastingdienst: [132]
- de aangifte over 2010, ingediend door een belastingadviseur met [beconnummer 1] dat behoort tot [bedrijf 43] te Dieren, elektronisch binnengekomen bij de Belastingdienst op 9 december 2011;
- de aangifte over 2011, ingediend door een belastingadviseur met [beconnummer 1] dat behoort tot [bedrijf 43] te Dieren, elektronisch binnengekomen bij de Belastingdienst op 16 januari 2013;
- de aangifte over 2012, ingediend door een belastingadviseur met [beconnummer 2] dat behoort tot [bedrijf 44] , elektronisch binnengekomen bij de Belastingdienst op 18 februari 2014;
- de aangifte over 2013, ingediend door een belastingadviseur met [beconnummer 2] dat behoort tot [bedrijf 44] , elektronisch binnengekomen bij de Belastingdienst op 22 oktober 2014;
- 2015: een belastingadviseur met [beconnummer 3] dat behoort tot [bedrijf 45] te Uden, elektronisch binnengekomen op 29 november 2016;
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van
pleitbaar standpunt aan de zijde van [medeverdachte 6] . In dit kader stelt de rechtbank het volgende voorop.
Indien een onjuiste of onvolledige belastingaangifte wordt gedaan, maar de betrokkene ten tijde van het doen van die aangifte - naar objectieve maatstaven gemeten - redelijkerwijs kon en mocht menen dat deze aangifte juist en volledig was, bijvoorbeeld omdat deze gebaseerd was op een pleitbare uitleg van het (fiscale) recht, kan niet worden gezegd dat zij opzettelijk een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan die ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, een en ander in de zin van artikel 69, lid 2, AWR. Daartoe is immers vereist dat de betrokkene opzettelijk heeft gehandeld, dus minst genomen met voorwaardelijk opzet, hetgeen betekent dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij ten onrechte geen onderscheidenlijk een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan.
In het strafrechtelijke onderzoek is naar voren gekomen dat [medeverdachte 6] tot 2016 geen openheid heeft gegeven over [bedrijf 11] en de relatie tussen [medeverdachte 6] en [bedrijf 11] , in die zin:
  • dat [bedrijf 11] feitelijk [medeverdachte 2] was;
  • dat [medeverdachte 2] één van de twee natuurlijke personen was achter [medeverdachte 6] en dat [verdachte] één van de twee natuurlijke personen was achter [bedrijf 11] ;
  • dat sprake is van een persoonlijke relatie tussen de twee natuurlijke personen die achter zowel [medeverdachte 6] en [bedrijf 11] zitten;
  • dat [medeverdachte 2] onder de naam [bedrijf 11] feitelijk hetzelfde deed voor [medeverdachte 6] als voorheen, toen [bedrijf 11] nog niet was opgericht;
  • dat [bedrijf 11] eigenlijk een onnodige schakel was tussen [medeverdachte 6] en de klanten van [medeverdachte 6] ;
  • dat ten aanzien van dezelfde goederenstromen en vanaf dezelfde laptop twee factuurstromen werden opgemaakt, waarmee de winstverdeling tussen [medeverdachte 6] en [bedrijf 11] werd gerealiseerd.
Niet alleen de Belastingdienst was niet op de hoogte van deze feiten en omstandigheden, ook de professionals die in opdracht van [verdachte] voor [medeverdachte 6] werkzaamheden verrichtten, wisten het niet.
[getuige] is op 27 juni 2018 gehoord als getuige. [133] Hij heeft sinds eind jaren ’90 de jaarrekening van [medeverdachte 6] samengesteld en de aangifte Vennootschapsbelasting verzorgd. [134] De jaarstukken worden opgesteld op basis van de aangeleverde informatie. Ze gingen niet op detailniveau de administratie na. [135] Op de vraag of hij kon vaststellen of er volledige openheid van zaken werd gegeven antwoordt [getuige] dat hij dat niet kon. Hij werd gevoed met de informatie die hij kreeg en kon niet naar Hong Kong gaan ofzo. [136]
[persoon 15] , de boekhouder van [medeverdachte 6] , heeft ook verklaard nooit met iemand van [bedrijf 11] contact te hebben gehad. Alles ging via [verdachte] . Alles wat met [bedrijf 11] geregeld moest worden gebeurde via [verdachte] en niemand anders. De verkoopfacturen van [medeverdachte 6] maakte [verdachte] of hijzelf op basis van een kladje van [verdachte] , in haar opdracht. [137]
De stilgehouden factoren waren evident van belang voor het vaststellen van de belastingaanslag ten aanzien van [medeverdachte 6] . Dat er geen openheid is gegeven over de werkelijke situatie, impliceert dat [medeverdachte 6] wist dat zij fout zat door winst van [medeverdachte 6] kunstmatig bij [bedrijf 11] in Hong Kong te laten vallen. [medeverdachte 6] mocht en kon ten tijde van het doen van de aangiftes naar objectieve maatstaven gemeten redelijkerwijs dan ook niet menen dat zij die winst niet hoefde op te geven in de belastingaangifte. Zij kan gezien het bovenstaande in dat verband ook niet wijzen naar haar adviseurs en accountants. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep van de verdediging op een pleitbaar standpunt.
Toerekening aan [medeverdachte 6] van feit 4 en feit 5
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de strafbare gedragingen in het kader van de gebruikelijke bedrijfsvoering van [medeverdachte 6] zijn verricht ten behoeve van [medeverdachte 6] , dat de gedragingen zijn verricht in naam van [medeverdachte 6] en dat deze gedragingen in financiële/ fiscale zin dienstig zijn geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon. De gedragingen kunnen daarom in redelijkheid aan de [medeverdachte 6] worden toegerekend.
Feitelijk leidinggeven
De constructie ter ontduiking van belastingen in Nederland, is volledig in handen van de eigenaren van [medeverdachte 6] en [bedrijf 11] , oftewel van [verdachte] en [medeverdachte 2] . Zij sturen de twee rechtspersonen aan en gebruiken ze als instrumenten om hun doel te bereiken. Dat [verdachte] en [medeverdachte 2] feitelijk leiding hebben gegeven aan de verboden gedragingen, volgt dan ook uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen.
Het bovenstaande leidt tot de bewezenverklaring die hieronder zal worden opgenomen.

6.De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat:
1.
primair
[medeverdachte 3] , verder te noemen ‘de BV’, op tijdstip(pen) in de periode vanaf 1 juli 2007 tot en met 29 september 2011, in Nederland en in Hoog Kong,
tezamen en in vereniging met een ander,
telkens van een voorwerp de werkelijke herkomst heeft verhuld en telkens verhuld wie de rechthebbenden op dat voorwerp waren en
telkens een voorwerp heeft verworven en voorhanden gehad en overgedragen en van een voorwerp gebruik heeft gemaakt,
immers hebben de BV en haar mededader -zakelijk weergegeven-
= een bedrag aan geld tot een totaalbedrag groot (maximaal) EUR 6.150.000,- geleend van [medeverdachte 1] ten behoeve van het verlenen van een financiering aan [bedrijf 4] (bijlage nr. 1391C 214/260, pag.00032871, 00030177, 00032083, 00032089, SF0000028, SF0000029, SF0000034, SF0000035, SF0020046, SF0020047, SF0021269, SF0021270, SF0030017, SF0030018 proces-verbaal) en
= een bedrag aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 6.150.000,- uitgeleend aan [bedrijf 4] (bijlage nr. 308, pag. 00030177 proces-verbaal en bijlage nr 1660 3/12, pag. 00036013 proces-verbaal) en
= een bedrag aan geld tot een totaalbedrag groot (maximaal) USD 13.500.000,- geleend van [medeverdachte 1] ten behoeve van het verlenen van financiering aan [bedrijf 3] BV. (bijlage nr. 1391C 209/260, pag. 00032866 procesverbaal) en
= een bedrag aan geld tot een totaalbedrag groot USD 13.500.000,- uitgeleend aan [bedrijf 3] BV (bijlage nr. 1659(A), pag. 00036001 en 00036006 proces-verbaal) en
= een bedrag aan geld groot EUR 17.699.994,56, door de BV ontvangen als terugbetaling van leningen, overgeboekt vanaf de bankrekening van de BV naar de bankrekening van [medeverdachte 1] (bijlage nr. 1391AA 11/41, pag.00032622 proces-verbaal),
terwijl de BV en haar mededader telkens wisten dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
hebbende zij, verdachte, telkens opdracht gegeven tot dat strafbare feit en/of telkens feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
2.
primair
[medeverdachte 1] , verder te noemen ‘ de Limited ’, in of omstreeks de periode vanaf 24 oktober 2014 tot en met 26 mei 2017 in Nederland en in Hong Kong,
van een voorwerp de herkomst heeft verhuld en verhuld wie de rechthebbenden op dat voorwerp waren en
een voorwerp heeft verworven en voorhanden gehad en overgedragen en van een voorwerp gebruik heeft gemaakt,
immers heeft zij -zakelijk weergegeven-
= een bedrag aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 4.500.000,- uitgeleend aan [bedrijf 1] BV. ten behoeve van het verlenen van financiering aan [bedrijf 1] B.V. (SF0022094, SF0022113, SF0022114, SF0022115, SRD00034067),
terwijl zij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
hebbende zij, verdachte, opdracht gegeven tot dat strafbare feit en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
3.
primair
[medeverdachte 1] , verder te noemen de Limited , in de periode vanaf de maand juli 2007 tot en met de maand november 2008 in Hong Kong en te Taipei (Taiwan) en in Nederland en Duitsland,
telkens
= een leningsovereenkomst tussen enerzijds [neef verdachte] en anderzijds de Limited , gedateerd 15 juli 2007 en ondertekend op 7 november 2008, ter zake - zakelijk weergegeven - de verstrekking van een lening door [neef verdachte] aan de Limited tot een maximum bedrag groot EUR 6.150.000,- voor de financiering van [bedrijf 4] en/of haar hotelprojecten in Kalkar onder de in die leningsovereenkomst vermelde voorwaarden, en
= een leningsovereenkomst tussen enerzijds [neef verdachte] en anderzijds de Limited , gedateerd 15juli 2007 en ondertekend op 7 november 2008, ter zake -zakelijk weergegeven - de verstrekking van een lening door [neef verdachte] aan de Limited tot een maximum bedrag groot USD 13.500,000,-- voor de financiering van [bedrijf 3] , vestiging Meppen, haar hotelproject in Duitsland, onder de in die leningsovereenkomst vermelde voorwaarden, en
= een leningsovereenkomst tussen enerzijds [neef verdachte] en anderzijds de Limited , gedateerd 15 november 2007 en ondertekend 7 november 2008, ter zake -zakelijk weergegeven - de verstrekking van een lening door [neef verdachte] aan de Limited tot een maximum bedrag groot EUR 5.000.000,- voor de financiering van onroerend goed- en/of bouwprojecten in Duitsland en/of in Nederland, onder de in die leningsovereenkomst vermelde voorwaarden,
zijnde die leningsovereenkomsten voornoemd telkens geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk opgemaakt,
immers heeft de Limited alstoen aldaar telkens opzettelijk valselijk in strijd met de waarheid
genoemde leningsovereenkomsten telkens namens de Limited laten ondertekenen door [persoon 1] , telkens ter bevestiging van de juistheid van het daarin gestelde,
terwijl in die leningsovereenkomsten voornoemd telkens valselijk en in strijd met de waarheid was opgenomen - zakelijk weergegeven - dat de in die leningsovereenkomsten vermelde leningsbedragen verstrekt zouden worden door [neef verdachte] aan haar, zulks terwijl in werkelijkheid geen sprake was van door [neef verdachte] te verstrekken leningen aan haar,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken,
hebbende zij, verdachte, opdracht gegeven tot die strafbare feiten en/of feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
4.
primair
[medeverdachte 6] , verder te noemen ‘de BV’, in de periode van 15 april 2010 tot en met 16 januari 2013 in de gemeente Gennep, telkens opzettelijk de bedrijfsadministratie van de BV - zijnde die bedrijfsadministratie voornoemd een samenstel van geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, hebbende de BV toen daar telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - in die bedrijfsadministratie voornoemd opgenomen en verwerkt,
= een factuur van de BV, gericht aan [bedrijf 11] , gedateerd op 17 juli 2012 (bijlage nr. 1334 1/13, pag. 00032483 proces-verbaal), ter zake verkoop van goederen door de BV aan [bedrijf 11] tegen een factuurprijs van EUR 275.223,-, zulks terwijl een verkoop van goederen zoals op die factuur niet heeft plaatsgevonden aan [bedrijf 11] en
= een factuur van de BV , gericht aan [bedrijf 36] , gedateerd op 14 maart 2012
(bijlage nr. 1344 2/9, pag. 00032521 proces-verbaal), ter zake verkoop van goederen door de BV aan [bedrijf 36] tegen een factuurprijs van USD 37.425,- ,zulks terwijl een verkoop van goederen tegen de prijs zoals op die factuur vermeld in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden, immers was in werkelijkheid sprake van een hogere verkoopprijs en
= twee facturen van [bedrijf 11] , gericht aan de BV , respectievelijk gedateerd op 15 april 2010 en 28 december 2010 (bijlage nrs. 1043A 2/3 en 1345 2/2, pag. 00032067 en
00032530 proces-verbaal), ter verrekening van respectievelijk USD 29.700,- en USD 48.800,-, een deel van de verkoopprijs inzake verkoop en levering van goederen door de BV namens [bedrijf 11] aan [bedrijf 37] en/of [bedrijf 37] , zulks terwijl in werkelijkheid telkens geen sprake was van een verkoop van die goederen door de BV namens [bedrijf 11] ,
= een factuur van de BV , gericht aan [bedrijf 38] , gedateerd op 16 januari 2013 (bijlage nr. 1333 2/3, pag. 00032481 proces-verbaal), ter zake verkoop en/of levering van goederen door de BV aan [bedrijf 38] voornoemd tegen een verkoopprijs van totaal USD 15.115,-, zulks terwijl een verkoop van goederen tegen de prijs zoals op die factuur vermeld in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden, immers was in werkelijkheid sprake van een hogere verkoopprijs en
= drie facturen van de BV , gericht aan [bedrijf 11] , respectievelijk gedateerd op 17 maart 2011 en 14 april 2011 en 15 november 2011 (bijlage nrs. 1043B 1/6, 10438 2/6 en
10438 5/6, pag. 00032069, 00032070 en 00032073 proces-verbaal), telkens ter zake het in rekening brengen door de BV aan [bedrijf 11] van een deel van de inkoopprijs van de op die facturen voornoemd vermelde goederen in verband met een Joint Venture tussen de BV en [bedrijf 11] , voornoemd, zulks terwijl in werkelijkheid telkens geen sprake was van een Joint Venture tussen de BV en [bedrijf 11] ,
= drie facturen van [bedrijf 11] , gericht aan de BV , respectievelijk gedateerd op 9 november 2011 en 9 november 2011 en 16 december 2011 (bijlage nrs 1043B 3/6, 1043B 4/6 en 10438 6/6, pag. 00032071, 00032072 en 00032074 proces-verbaal), telkens ter zake het in rekening brengen door [bedrijf 11] . aan de BV van een deel van de verkoopprijs van de op die facturen vermelde goederen in verband met een Joint Venture tussen de BV en [bedrijf 11] voornoemd, zulks terwijl in werkelijkheid telkens geen sprake was van een Joint Venture tussen de BV en [bedrijf 11] ,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken,
hebbende zij, verdachte, telkens opdracht gegeven tot die strafbare feiten en/of feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;;
5.
primair.
[medeverdachte 6] , verder te noemen ‘ de BV ’, in de periode van 9 december 2011 tot en met 29 november 2016 in Nederland opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene Wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de vennootschapsbelasting ten name van de BV over de jaren 2010 en 2011 en 2012 en 2013 en 2015 (digitale bijlagen nrs. 1643E t/m 1643H, 1643J) onjuist heeft gedaan,
immers heeft de BV telkens opzettelijk – zakelijk weergegeven- op de bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingediende aangiften voor de vennootschapsbelasting ten name van de BV
* over het jaar 2010 een negatieve belastbare winst groot EUR 163.746,- en een negatief belastbaar bedrag groot EUR 163.746,- (rubriek 585) vermeld en
* over het jaar 2011 een negatieve belastbare winst groot EUR 2.237,- en een negatief belastbaar bedrag groot EUR 2.237,- (rubriek 585) vermeld en
* over het jaar 2012 een negatieve belastbare winst groot EUR 286.941,- en een negatief belastbaar bedrag groot EUR 286.941,- (rubriek 585) vermeld en
* over het jaar 2013 een belastbare winst groot EUR 204.617,- en een belastbaar bedrag groot nihil (rubriek 585) vermeld en
* over het jaar 2015 een belastbare winst groot EUR 110.821,- en een belastbaar bedrag groot nihil (rubriek 585) vermeld,
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, hebbende zij, verdachte, telkens opdracht gegeven tot die strafbare feiten en/of feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

7.De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Witwassen – beroep op kwalificatie-uitsluitingsgrond
De verdediging heeft met betrekking tot het witwassen subsidiair ten verweer gevoerd dat het enkel verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf verkregen voorwerpen niet te kwalificeren valt als witwashandelingen. Volgens de verdediging is geen sprake van gedragingen die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het vermogen.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer niet opgaat. Dat is enerzijds omdat niet is vastgesteld dat slechts vermogen uit eigen misdrijf is gegenereerd en anderzijds omdat, zo blijkt uit hetgeen in dit vonnis is overwogen, vele handelingen zijn verricht anders dan het enkel verwerven of voorhanden hebben van vermogen.

8.De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

9.Oplegging van straf.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officieren van justitie hebben op grond van de door hen bewezen geachte feiten en op grond van hun strafmaatoverwegingen, zoals vervat in het schriftelijke requisitoir, gevorderd aan [verdachte] een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van zes jaar met aftrek van het voorarrest, waarbij de officieren van justitie tevens rekening hebben gehouden met de schending van de redelijke termijn.
Het standpunt van de verdediging.
In de eerste plaats moeten de ernstige vormverzuimen leiden tot een strafverlaging. In de tweede plaats heeft de strafzaak zelf volgens [verdachte] veel stress opgeleverd, waarbij [verdachte] ook verwijst naar de media-aandacht bij de start van het onderzoek, de maandenlange voorlopige hechtenis, de allesomvattende inbeslagnames en de ingrijpende en langdurige vrijheids-beperkende schorsingsvoorwaarden. Dat alles heeft een zware wissel getrokken op de gezondheid van [verdachte] , die bovendien al op leeftijd is en geen crimineel verleden heeft. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is tegen die achtergrond en gelet op de fysieke toestand van [verdachte] volgens de verdediging onaanvaardbaar. Tenslotte moet volgens de verdediging in ieder geval de schending van de redelijke termijn leiden tot een forse strafvermindering.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Hierbij betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank bij de strafbepaling rekening gehouden met de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ten aanzien van de vormverzuimen is hierboven al geoordeeld dat daar naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van is, zodat dit geen doorwerking zal hebben bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf verschillende omstandigheden meegewogen. De rechtbank overweegt dienaangaande het navolgende.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank op de eerste plaats gekeken naar het wettelijk strafmaximum dat voor door de rechtbank bewezenverklaarde feiten kan worden opgelegd en naar straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Vergelijkbare zaken zijn er echter niet of nauwelijks. Dat houdt verband met het grote aantal aan [verdachte] ten laste gelegde feiten, de verschillende aard van die aan haar tenlastegelegde feiten, de lange pleegduur van die feiten en de omvang van het totale benadelingsbedrag berekend over alle aan haar tenlastegelegde feiten.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank voorts acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten die zien op fraude en ook toepasbaar zijn op de verdenking van witwassen. Het totale benadelingsbedrag overstijgt echter vele malen het in die oriëntatiepunten genoemde hoogste bedrag van 1.000.000 euro, zodat het daarbij genoemde oriëntatiepunt van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minstens 24 maanden welhaast als een minimumstraf kan worden beschouwd, terwijl de maximaal op te leggen gevangenisstraf voor alle aan [verdachte] verweten feiten, een gevangenisstraf van acht jaren is.
De rechtbank stelt in vast dat de in de tenlastelegging opgenomen en door de rechtbank bewezenverklaarde strafbare feiten door [verdachte] in ieder geval zijn begaan tussen 1 juli 2007 en 26 mei 2017. Dat er dus sprake is van een lange duur van de gedragingen spreekt naar het oordeel van de rechtbank voor zich.
Het voordeel dat [verdachte] door haar misdrijven heeft verkregen loopt op grond van de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten in de tientallen miljoenen. De rechtbank constateert dat [verdachte] in het geheel niets van het financiële voordeel behaald uit de door haar gepleegde strafbare feiten ongedaan heeft gemaakt. Uit het procesdossier volgt het tegendeel: [verdachte] is bijvoorbeeld nog steeds in procedures met de Belastingdienst verwikkeld daar waar het gaat om de aan [medeverdachte 6] opgelegde aanslagen vennootschapsbelasting.
De officieren van justitie hebben op grond van de persoonlijke en zakelijke verwevenheid tussen van [verdachte] en [medeverdachte 2] en hun juridische of zakelijke verwevenheid met de rechtspersonen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] , het geheel aangemerkt als een concern.
Voor wat betreft de rechtspersonen ziet de rechtbank dat [verdachte] daarin een belangrijke rol heeft gespeeld, al dan niet samen met [medeverdachte 2] . [verdachte] was de architect van de bedrijfsorganisatie en de fiscale constructies. [medeverdachte 2] vertrouwde volledig op [verdachte] : [medeverdachte 2] was de man op de vloer, hij had kennis van de handel in legeronderdelen en stopte geld in de financieringsactiviteiten en had op die wijze een belangrijke rol in de organisatie. Bovendien had [medeverdachte 2] in juridisch opzicht een stevige rol in de meeste binnen de organisatie betrokken rechtspersonen. [verdachte] had een belangrijke en doorslaggevende positie binnen het door de officieren van justitie beschreven concern, zowel in juridisch en feitelijk opzicht.
[verdachte] heeft zelf verklaard dat ze de rechtspersonen als middelen zag om haar doelstelling (maximale winsten behalen) te bereiken. In de relatie met [medeverdachte 2] was [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank eveneens sturend: [verdachte] was de vrouw van de bedrijfsorganisatie en fiscale constructies, [medeverdachte 2] de man op de vloer.
Uit de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten volgt dat [verdachte] zich, al dan niet samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen, zelfs tot over de miljoenen. Witwassen is een ernstig feit dat door misdrijf verkregen geld de schijn van legaliteit moet geven en daarmee het reguliere financiële verkeer ondermijnt. Bovendien heeft het in omloop zijn van dergelijke grote witgewassen bedragen een sterk corrumperende werking en faciliteert het ander strafbaar handelen. Door het witwassen worden gelden met een criminele oorsprong in het legale verkeer gebracht zonder dat dit voor (bonafide) deelnemers aan het verkeer kenbaar is. Deze personen worden dus ongemerkt betrokken bij het handelen van criminelen. Anderen die wel op de hoogte zijn, worden door de vaak grote sommen geld die er mee gemoeid zijn in de verleiding gebracht om hun medewerking te verlenen aan de betrokken constructies, door bijvoorbeeld hun diensten aan te bieden, expertise beschikbaar te stellen of door gebruik te maken van de gelegenheid die een bepaalde functie hun biedt.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] door het opzetten van haar constructies en het gebruik van die constructies, de voortdurende wisseling van aandeelhouders/bestuurders en het gebruik van personen in die wisselingen, die er zelf niet eens van afwisten, een schijnwerkelijkheid heeft gecreëerd, waardoor andere marktpartijen niet meer konden achterhalen wie er werkelijk achter de transacties zat. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een ernstige misleiding van de markt: er kon niet meer eerlijk worden geconcurreerd, werden faillissementen van derden door toedoen van [verdachte] onafwendbaar en is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een ernstige verstoring van de marktorde.
Tenslotte is door het niet doen van de juiste aangiftes vennootschapsbelasting de Belastingdienst niet in staat geweest juiste belastingverplichtingen vast te stellen en aanslagen op te leggen. De goede werking van het systeem voor de heffing van vennootschapsbelasting staat of valt bij de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van facturen en aangiftes. Indien facturen worden opgesteld dan wel gebruikt, die niet stroken met de werkelijkheid, wordt het systeem van de heffing van vennootschapsbelasting volledig ondergraven. Dit doet afbreuk aan de belastingmoraal en brengt de overheid en daarmee de gehele samenleving nadeel toe. Het handelen van [verdachte] was duidelijk gericht op geldelijk gewin. Door het handelen van [verdachte] heeft zij in crimineel verband grote sommen geld aan niet betaalde belasting aan de Staat der Nederlanden onttrokken.
Uit de proceshouding van [verdachte] volgt dat zij nog steeds van mening is dat ze geen strafbare feiten heeft begaan en dus ook geen verantwoording hoeft af te leggen. [verdachte] vindt dat ze haar totale vermogen eerlijk heeft verdiend. Dit getuigt van een gebrek aan realiteitszin. Het gemak waarmee zij de werkelijkheid geweld aandoet door nieuwe verhaallijnen te introduceren en te goochelen met documenten, is stuitend. Kortom [verdachte] neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor haar handelen. De rechtbank vindt dit zeer laakbaar.
Het complete plaatje laat bovendien zien dat alle handelsactiviteiten van [verdachte] , [medeverdachte 2] en hun ondernemingen hun oorsprong hadden in Nederland. De deals werden telkens gesloten in of vanuit Nederland. De goederen werden vanuit Nederland geleverd en het geld werd uitgeleend aan Nederlandse geldleners. Kortom, verdachten hebben geld willen verdienen ten koste van de Nederlandse maatschappij. Dit rekent de rechtbank verdachte ook zwaar aan.
De rechtbank zal in het voordeel van [verdachte] rekening houden met het feit dat zij niet eerder is veroordeeld, de langdurige beperkende voorwaarden in het kader van de voorlopige hechtenis en de schending van de redelijke termijn zoals omschreven in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
[verdachte] werd aangehouden en in verzekering gesteld op 10 oktober 2017. Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 22 januari 2018. De uitspraak is op 23 december 2021. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit tijdsverloop, een termijn van ruim 4 jaar, een schending op van het recht op behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn zoals omschreven in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Daar zal op onderstaande wijze rekening mee worden gehouden.
Conclusie
De rechtbank is op grond van de voorgaande strafmaatoverwegingen van oordeel dat een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak ernstig miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder [verdachte] zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van [verdachte] , zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van in beginsel 66 maanden op zijn plaats. Omdat er sprake is van schending van de redelijke termijn zal de rechtbank die straf met 6 maanden verminderen en aan [verdachte] een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 60 maanden met aftrek van het voorarrest.
De voorlopige hechtenis.
De voorlopige hechtenis van [verdachte] werd onder stringente voorwaarden geschorst op 26 januari 2018. De rechtbank dient thans (ambtshalve) de vraag te beantwoorden of die schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden opgeheven. De verdediging stelt zich
naar de rechtbank begrijpt
op het standpunt dat het bevel gevangenhouding moet worden opgeheven. De officieren van justitie stellen zich op het standpunt dat minstens de schorsingsvoorwaarden, zoals die tussen [verdachte] en de Staat der Nederlanden zijn overeengekomen (en door de rechtbank in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn overgenomen) onverminderd van toepassing moeten blijven.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten en de door de rechtbank aan [verdachte] opgelegde straf er in beginsel alle aanleiding is om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank zal dat echter niet doen. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaarden zoals die volgen uit de door de rechtbank eerder uit de overeenkomst al overgenomen voorwaarden in voldoende mate het recidive risico en een vluchtgevaar afwenden, zodat zij het onherroepelijk worden van deze uitspraak in vrijheid kan afwachten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 47, 51, 57, 225, 420bis
Algemene wet inzake rijksbelastingen art. 69, zoals deze luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK
De rechtspraak:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
Medeplegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2 primair:
Witwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven.
T.a.v. feit 3 primair:
Valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 4 primair:
Valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 5 primair:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
T.a.v. feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 primair, feit 4 primair, feit 5 primair:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. H.E.G. Peters, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 23 december 2021.
Bijlage I
Feit 1:
[medeverdachte 3] , verder te noemen ‘ de BV .’, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 1 juli 2007 tot en met 29 september 2011, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand juli 2007 tot en met de maand september 2011 in de gemeente Gennep, althans in Nederland en/of in Duitsland en/of in Hoog Kong en/of in Taiwan,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) van (een) voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op (een) voorwerp(en) waren/was en/of (het/ze) voorhanden had(den) en/of
(telkens) (een) voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van (een) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
immers heeft/hebbende BV. en/of (een of meer van) haar mededader(s) -zakelijk weergegeven-
= een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot (maximaal) EUR 6.150.000,- of daaromtrent, althans een of meer bedrag(en) aan geld geleend van [medeverdachte 1] ten behoeve van het verlenen van een financiering aan [bedrijf 4] (bijlage nr. 1391C 214/260, pag.00032871, 00030177, 00032083, 00032089, SF0000028, SF0000029, SF0000034, SF0000035, SF0020046, SF0020047, SF0021269, SF0021270, SF0030017, SF0030018 proces-verbaal) en/of
= een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 6.150.000,- of daaromtrent, althans een of meer bedrag(en) aan geld uitgeleend aan [bedrijf 4] (bijlage nr. 308, pag. 00030177 proces-verbaal en bijlage nr 1660 3/12, pag. 00036013 proces-verbaal) en/of
= een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot (maximaal) USD 13.500.000,- of daaromtrent, althans een of meer bedrag(en) aan geld geleend van [medeverdachte 1] ten behoeve van het verlenen van financiering aan [bedrijf 3] (
bijlage nr. 1391C 209/260, pag. 00032866 procesverbaal) en/of
= een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot USD 13.500.000,- of daaromtrent, althans een of meer bedrag(en) aan geld uitgeleend aan [bedrijf 3] (
bijlage nr. 1659(A), pag. 00036001 en 00036006 proces-verbaal) en/of
= een bedrag aan geld groot EUR 17.699.994,56 of daaromtrent, althans een of meer bedrag(en) aan geld (door de B.V. geheel of ten dele ontvangen als terugbetaling door [bedrijf 4] en/of [bedrijf 3] van voornoemde, althans een of meer lening(en)), overgeboekt vanaf de bankrekening van de B.V. naar de bankrekening van [medeverdachte 1] (bijlage nr. 1391AA 11/41, pag.00032622 proces-verbaal),
terwijl de BV . en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat voorwerp(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf,
hebbende zij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat strafbare feit(en) en/of (telkens) feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
Zij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 1 juli 2007 tot en met 29 september 2011, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand juli 2007 tot en met de maand september 2011 in de gemeente Gennep, althans in Nederland en/of in Duitsland en/of in long Kong en/of in Taiwan,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) van (een) voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op (een) voorwerp(en) waren/was en/of (het/ze) voorhanden had(den) en/of
(telkens) (een) voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van (een) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
immers heeft/hebben zij, de verdachte, en/of (een of meer van) haar mededader(s) -zakelijk weergegeven-:
= een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot (maximaal) EUR 6.150.000,- of daaromtrent, althans een of meer bedrag(en) aan geld geleend van [medeverdachte 1] ten behoeve van het verlenen van een financiering aan [bedrijf 4] (bijlage nr. 1391C 214/260, pag. 00032871, 00030177, 00032083, 00032089, SF0000028, SF0000029, SF0000034, SF0000035, SF0020046, SF0020047, SF0021269, SF0021270, SF0030017, SF0030018 proces-verbaal) en/of
= een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 6.150.000,- of daaromtrent, althans een of meer bedrag(en) aan geld uitgeleend aan [bedrijf 4] (bijlage nr. 308, pag. 00030177 proces-verbaal en bijlage nr. 1660 3/12, pag. 00036013 proces-verbaal) en/of
= een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot (maximaal) USD 13.500.000,- of daaromtrent, althans een of meer bedrag(en) aan geld geleend van [medeverdachte 1] ten behoeve van het verlenen van financiering aan [bedrijf 3] (bijlage nr. 1391C 209/260, pag. 00032866 procesverbaal) en/of
= een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot USD 13.500.000,- of daaromtrent, althans een of meer bedrag(en) aan geld uitgeleend aan [bedrijf 3] (bijlage nr. 1659(A), pag. 00036001 en 00036006 proces-verbaal) en/of
= een bedrag aan geld groot EUR 17.699.994,56 of daaromtrent, althans een of meer bedrag(en) aan geld (door [medeverdachte 3] geheel of ten dele ontvangen als terugbetaling door [bedrijf 4] en/of [bedrijf 3] van voornoemde, althans een of meer lening(en)), overgeboekt vanaf de bankrekening van [medeverdachte 3] naar de bankrekening van [medeverdachte 1] (bijlage nr. 1391AA 11/41, pag. 00032622 proces-verbaal),
terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat voorwerp(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
Feit 2:
[medeverdachte 1] , verder te noemen ‘ de Limited ’, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 24 oktober 2014 tot en met 26 mei 2017 in de gemeente Gennep, althans in Nederland en/of in Duitsland en/of in Hong Kong en/of in Taiwan,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) van (een) voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op (een) voorwerp(en) waren/was en/of (het/ze) voorhanden had(den) en/of
(telkens) (een) voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van (een) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) -zakelijk weergegeven-
= een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot (maximaal) EUR 4.500.000,- of daaromtrent, althans een of meer bedrag(en) aan geld uitgeleend aan [bedrijf 1] ten behoeve van het verlenen van financiering aan [bedrijf 1] (SF0022094, SF0022113, SF0022114, SF0022115, SRD00034067),
terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat voorwerp(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf,
hebbende zij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat strafbare feit(en) en/of (telkens) feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
Zij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 24 oktober 2014 tot en met 26 mei 2017 in de gemeente Gennep, althans in Nederland en/of in Duitsland en/of in Hong Kong en/of in Taiwan,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) van (een) voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op (een) voorwerp(en) waren/was en/of (het/ze) voorhanden had(den) en/of
(telkens) (een) voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van (een) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) -zakelijk weergegeven-
= een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot (maximaal) EUR 4,500.000,- of daaromtrent, althans een of meer bedrag(en) aan geld uitgeleend aan [bedrijf 1] ten behoeve van het verlenen van financiering aan [bedrijf 1] (SF0022094, SF0022113, SF0022114, SF0022115, SRD00034067)
terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat voorwerp(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
Feit 3:
[medeverdachte 1] , verder te noemen de Limited , op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 juli 2007 tot en met 7 november 2008, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand juli 2007 tot en met de maand november 2008 in Hong Kong en/of te Taipei (Taiwan) en/of (elders) in Taiwan en/of in Nederland en/of in Duitsland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
= een leningsovereenkomst tussen enerzijds [neef verdachte] en anderzijds de Limited , gedateerd 15juli 2007 en ondertekend op 7 november 2008, ter zake - zakelijk weergegeven - (onder meer) de verstrekking van een lening door [neef verdachte] aan de Limited tot een maximum bedrag groot EUR 6.150.000,- voor de financiering van [bedrijf 4] en/of haar hotelprojecten in Kalkar onder de in die leningsovereenkomst vermelde voorwaarden (bijlage nr. l391C 211/260, 227/260 en 2281260, pag. 00032868, 00032884, 00032885 proces-verbaal) en/of
= een leningsovereenkomst tussen enerzijds [neef verdachte] en anderzijds de Limited , gedateerd 15juli 2007 en ondertekend op 7 november 2008, ter zake -zakelijk weergegeven - (onder meer) de verstrekking van een lening door [neef verdachte] aan de Limited tot een maximum bedrag groot USD 13.500,000,-- voor de financiering van [bedrijf 3] , vestiging Meppen, haar hotelproject in Duitsland, onder de in die leningovereenkomst vernielde voorwaarden (bijlage nr. D1391C 211/260, 212/260 en 213/260, pag.00032868, 00032869 en 00032870 proces-verbaal) en/of
= een leningsovereenkomst tussen enerzijds [neef verdachte] en anderzijds de Limited , gedateerd 15 november 2007 en ondertekend 7 november 2008, ter zake -zakelijk weergegeven — (onder meer) de verstrekking van een lening door [neef verdachte] aan de Limited tot een maximum bedrag groot EUR 5.000.000,- voor de financiering van onroerend goed- en/of bouwprojecten in Duitsland en/of in Nederland, onder dein die leningsovereenkomst vermelde voorwaarden (bijlage ur. 1391C 229/260 en 230/260, pag. 00032886 en 00032887 proces-verbaal),
zijnde die leningsovereenkomst(en) voornoemd (telkens) (een) geschrift(en) die/dat bestemd zijn/is om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
immers heeft/hebbende Limited en/of (een of meer van) haar mededader(s) alstoen aldaar (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid genoemde leningsovereenkomst(en) (telkens) (mede) ondertekend, althans (namens de Limited ) (telkens) mede doen of laten ondertekenen door [persoon 1] , (telkens) ter bevestiging van de juistheid van het daarin gestelde,
terwijl in die leningsovereenkomst(en) voornoemd (telkens) valselijk en/of in strijd niet de waarheid was opgenomen - zakelijk weergegeven - dat de/het in die leningsovereenkomst(en) vermelde leningsbedrag(en) (telkens) verstrekt waren/was en/of verstrekt zoud(en) worden door [neef verdachte] aan de Limited , zulks terwijl in werkelijkheid (telkens) geen sprake was van (een) door [neef verdachte] verstrekte en/of te verstrekken lening(en) aan de Limited ,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een ander of anderen te doen gebruiken,
hebbende zij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat strafbare feit(en) en/of (telkens) feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
zij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 juli 2007 tot en met 7 november 2008, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand juli 2007 tot en met de maand november 2008 in Hong Kong en/of te Taipei (Taiwan) en/of (elders) in Taiwan en/of in Nederland en/of in Duitsland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
= een leningsovereenkomst tussen enerzijds [neef verdachte] en anderzijds [medeverdachte 1] , verder te noemen de Limited , gedateerd 15 juli 2007 en ondertekend op 7 november 2008, ter zake - zakelijk weergegeven - (onder meer) de verstrekking van een lening door [neef verdachte] aan de Limited tot een maximum bedrag groot EUR 6.150.000,- voor de financiering van [bedrijf 4] en/of haar hotelprojecten in Kalkar onder de in die leningsovereenkomst vermelde voorwaarden (bijlage nr. 1391C 211/260, 227/260 en 228/260, pag. 00032868, 00032884, 00032885 proces-verbaal) en/of
= een leningsovereenkomst tussen enerzijds [neef verdachte] en anderzijds de Limited , gedateerd 15 juli 2007 en ondertekend op 7 november 2008, er zake -zakelijk weergegeven — (onder meer) de verstrekking van een lening door [neef verdachte] aan de Limited tot een maximum bedrag groot USD 13.500.000,— voor de financiering van [bedrijf 3] , vestiging Meppen, haar hotelproject in Duitsland, onder de in die leningovereenkomst vermelde voorwaarden (bijlage nr. D1391C 211/260, 212/260 en 213/260, pag.00032868, 00032869 en 00032870 proces-verbaal) en/of
= een leningsovereenkomst tussen enerzijds [neef verdachte] en anderzijds de Limited , gedateerd 15 november 2007 en ondertekend 7 november 2008, ter zake - zakelijk weergegeven - (onder meer) de verstrekking van een lening door [neef verdachte] aan de Limited tot een maximum bedrag groot EUR 5.000.000,- voor de financiering van onroerend goed- en/of bouwprojecten in Duitsland en/of in Nederland, onder de in die leningsovereenkomst vermelde voorwaarden (bijlage nr. 1391C 229/260 en 230/260, pag. 00032886 en 00032887 proces-verbaal),
zijnde die leningsovereenkomst(en) voornoemd (telkens) (een) geschrift(en) die/dat bestemd zijn/is om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft verval St,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) alstoen aldaar (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid genoemde leningsovereenkomst(en) (telkens) (mede) ondertekend, althans (namens de Limited ) (telkens) mede doen of laten ondertekenen door [persoon 1] , (telkens) ter bevestiging van de juistheid van het daarin gestelde,
terwijl in die leningsovereenkomst(en) voornoemd (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid was opgenomen - zakelijk weergegeven - dat de/het in die leningsovereenkomst(en) vermelde leningsbedrag(en) (telkens) verstrekt waren/was en/of verstrekt zoud(en) worden door [neef verdachte] aan de Limited , zulks terwijl in werkelijkheid (telkens) geen sprake was van (een) door [neef verdachte] verstrekte en/of te verstrekken lening(en) aan de Limited ,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een ander of anderen te doen gebruiken;
Feit 4:
[medeverdachte 6] , verder te noemen ‘ de BV ’, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 april 2010 tot en met 16 januari 2013, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand april 2010 tot en met de maand januari 2013 in de gemeente Gennep, althans in Nederland en/of in Duitsland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een deel van) de (bedrijfs-)administratie van de BV . - zijnde (dat deel van) die
(bedrijfs-)administratie voornoemd (telkens) een (samenstel van) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
hebbende de BV . en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen daar (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen of laten opnemen en/of verwerken
= een factuur van de B.V., gericht aan [bedrijf 11] , gedateerd op 17juli 2012 (Variant 1, bijlage nr. 1334 1/13, pag. 00032483 proces-verbaal), ter zake verkoop van goederen door de BV . aan [bedrijf 11] tegen een (totale) factuurprijs van EUR 275.223,-, zulks terwijl een verkoop van goederen zoals op die factuur vermeld in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden, in elk geval niet heeft plaatsgevonden aan [bedrijf 11] en/of
= een factuur van de BV ., gericht aan [bedrijf 36] , gedateerd op 14 maart 2012 (Variant 3, bijlage nr. 1344 2/9, pag. 00032521 proces-verbaal), ter zake verkoop van goederen door de B.V. aan [bedrijf 36] tegen een (totale) factuurprijs van USD 37.425,-, zulks terwijl een verkoop van goederen tegen de prijs zoals op die factuur vermeld in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden (immers was in werkelijkheid sprake van een hogere verkoopprijs) en/of
= twee, althans een factu(u)r(en) van [bedrijf 11] , gericht aan de BV ., (respectievelijk) gedateerd op 15april2010 en/of 28 december 20l0(Variant 4, bijlage nrs. 1043A 2/3 en 1345 2/2, pag. 00032067 en 00032530 proces-verbaal), (telkens) ter verrekening van (respectievelijk) USD 29.700,- en/of USD 48.800,-, in elk geval (telkens) ter verrekening van (een deel van) de verkoopprijs inzake verkoop en/of levering van goederen door de B.V. namens [bedrijf 11] aan [bedrijf 37] en/of [bedrijf 37] (USA) mc. (VS), zulks terwijl in werkelijkheid (telkens) geen sprake was van een verkoop van die goederen door de BV . namens [bedrijf 11] , althans terwijl de BV . inzake de verkoop van die goederen in werkelijkheid (telkens) geen te verrekenen schuld had aan [bedrijf 11] en/of
= een factuur van de BV ., gericht aan [bedrijf 38] , gedateerd op 16januari 2013 (Variant 5, bijlage nr. 1333 2/3, pag. 00032481 proces-verbaal), ter zake verkoop en/of levering van goederen door de BV . aan [bedrijf 38] voornoemd tegen een verkoopprijs van totaal USD 15.115,-, zulks terwijl een verkoop van goederen tegen de prijs zoals op die factuur vermeld in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden (immers was in werkelijkheid sprake van een hogere verkoopprijs) en/of
= drie, althans een of meer factu(u)r(en) van de BV ., gericht aan [bedrijf 11] , (respectievelijk) gedateerd op 17maart2011 en/of 14 april 2011 en/of 15 november 2011 (Variant 6, bijlage nrs. 1043B 1/6, 10438 2/6 en 10438 5/6, pag. 00032069, 00032070 en 00032073 proces-verbaal) (telkens) ter zake het in rekening brengen door de B.V. aan [bedrijf 11] van een deel van de inkoopprijs van de/het op die factu(u)r(en) voornoemd vermelde goed(eren) in verband met een Joint Venture tussen de BV . en [bedrijf 11] voornoemd, zulks terwijl in werkelijkheid (telkens) geen sprake was van een Joint Venture tussen de B.V. en [bedrijf 11] , althans terwijl [bedrijf 11] in werkelijkheid (telkens) geen aandeel had in de inkoop van de/het op die factu(u)r(en) voornoemd vermelde goed(eren), en/of
= drie, althans een of meer factu(u)r(en) van [bedrijf 11] , gericht aan de B.V., (respectievelijk) gedateerd op 9 november 2011 en/of 9 november 2011 en/of 16 december 2011 (Variant 6, bijlage nrs 1043B 3/6, 1043B 4/6 en 10438 6/6, pag. 00032071, 00032072 en 00032074 proces-verbaal). (telkens) ter zake het in rekening brengen door [bedrijf 11] aan de BV . van een deel van de verkoopprijs van de/het op die factu(u)r(en) vermelde goed(eren) in verband met een Joint Venture tussen de BV . en [bedrijf 11] voornoemd, zulks terwijl in werkelijkheid (telkens) geen sprake was van een Joint Venture tussen de B.V. en [bedrijf 11] , althans terwijl [bedrijf 11] in werkelijkheid (telkens) geen aandeel had in de verkoop van de/het gefactureerde goed(eren),
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende zij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat feit(en) en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
Zij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 april 2010 tot en met 16 januari 2013, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand april 2010 tot en met de maand januari 2013 in de gemeente Gennep, althans in Nederland en/of in Duitsland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een deel van) de (bedrijfs-)administratie van [medeverdachte 6] , verder te noemen de B.V. - zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd (telkens) een (samenstel van) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
hebbende zij, verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen daar (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen of laten opnemen en/of verwerken
= een factuur van de B.V., gericht aan [bedrijf 11] , gedateerd op 17juli 2012 (Variant 1, bijlage nr. 1334 1/13, pag. 00032483 proces-verbaal), ter zake verkoop van goederen door de BV . aan [bedrijf 11] tegen een (totale) factuurprijs van EUR 275.223,-, zulks terwijl een verkoop van goederen zoals op die factuur vermeld in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden, in elk geval niet heeft plaatsgevonden aan [bedrijf 11] en/of
= een factuur van de BV ., gericht aan [bedrijf 36] , gedateerd op 14 maart 2012 (Variant 3, bijlage nr. 1344 2/9, pag. 00032521 proces-verbaal), ter zake verkoop van goederen door de B.V. aan [bedrijf 36] tegen een (totale) factuurprijs van USD 37.425,-, zulks terwijl een verkoop van goederen tegen de prijs zoals op die factuur vermeld in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden (immers was in werkelijkheid sprake van een hogere verkoopprijs) en/of
= twee, althans een factu(u)r(en) van [bedrijf 11] , gericht aan de BV ., (respectievelijk) gedateerd op 15april2010 en/of 28 december 20l0(Variant 4, bijlage nrs. 1043A 2/3 en 1345 2/2, pag. 00032067 en 00032530 proces-verbaal), (telkens) ter verrekening van (respectievelijk) USD 29.700,- en/of USD 48.800,-, in elk geval (telkens) ter verrekening van (een deel van) de verkoopprijs inzake verkoop en/of levering van goederen door de B.V. namens [bedrijf 11] aan [bedrijf 37] en/of [bedrijf 37] (USA) mc. (VS), zulks terwijl in werkelijkheid (telkens) geen sprake was van een verkoop van die goederen door de BV . namens [bedrijf 11] , althans terwijl de BV . inzake de verkoop van die goederen in werkelijkheid (telkens) geen te verrekenen schuld had aan [bedrijf 11] en/of
= een factuur van de BV ., gericht aan [bedrijf 38] , gedateerd op 16januari 2013 (Variant 5, bijlage nr. 1333 2/3, pag. 00032481 proces-verbaal), ter zake verkoop enlof levering van goederen door de BV . aan [bedrijf 38] voornoemd tegen een verkoopprijs van totaal USD 15.115,-, zulks terwijl een verkoop van goederen tegen de prijs zoals op die factuur vermeld in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden (immers was in werkelijkheid sprake van een hogere verkoopprijs) en/of
= drie, althans een of meer factu(u)r(en) van de BV ., gericht aan [bedrijf 11] , (respectievelijk) gedateerd op 17maart2011 en/of 14 april 2011 en/of 15 november 2011 (Variant 6, bijlage nrs. 1043B 1/6, 10438 2/6 en 10438 5/6, pag. 00032069, 00032070 en 00032073 proces-verbaal) (telkens) ter zake het in rekening brengen door de B.V. aan [bedrijf 11] van een deel van de inkoopprijs van de/het op die factu(u)r(en) voornoemd vermelde goed(eren) in verband met een Joint Venture tussen de BV . en [bedrijf 11] voornoemd, zulks terwijl in werkelijkheid (telkens) geen sprake was van een Joint Venture tussen de B.V. en [bedrijf 11] , althans terwijl [bedrijf 11] in werkelijkheid (telkens) geen aandeel had in de inkoop van de/het op die factu(u)r(en) voornoemd vermelde goed(eren), en/of
= drie, althans een of meer factu(u)r(en) van [bedrijf 11] , gericht aan de B.V., (respectievelijk) gedateerd op 9 november 2011 en/of 9 november 2011 en/of 16 december 2011 (Variant 6, bijlage nrs 1043B 3/6, 1043B 4/6 en 10438 6/6, pag 00032071, 00032072 en 00032074 proces-verbaal), (telkens) ter zake het in rekening brengen door [bedrijf 11] aan de BV . van een deel van de verkoopprijs van de/het op die factu(u)r(en) vermelde goed(eren) in verband met een Joint Venture tussen de BV . en [bedrijf 11] voornoemd, zulks terwijl in werkelijkheid (telkens) geen sprake was van een Joint Venture tussen de B.V. en [bedrijf 11] , althans terwijl [bedrijf 11] in werkelijkheid (telkens) geen aandeel had in de verkoop van de/het gefactureerde goed(eren),
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Feit 5:
[medeverdachte 6] , verder te noemen ‘de B.V.’, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 29 oktober 2016 in de gemeente(n) Gennep en/of Uden en/of Venlo en/of Apeldoorn, en/of te Dieren in de gemeente Rheden (bijlage nr. 1514, pag. 00034747 proces-verbaal) en/of (elders) in Nederland en/of in Duitsland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene Wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de vennootschapsbelasting ten name van de B.V. over het/de jaar/jaren 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013 en/of 2015 (digitale bijlagen nrs. 1643E t/m 1643H, 1643J 891J (pag. 00031650 proces-verbaal), 891L (pag. 00031657 proces-verbaal), 891N (pag. 00031664 procesverbaal) en 891P (pag. 00031670 proces-verbaal)) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebbende BV. en/of (een of meer van) haar mededader(s) (telkens) opzettelijk – zakelijk weergegeven - op de bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingediende en/of ingeleverde aangifte(n) voor de vennootschapsbelasting ten name van de B.V.
* over het jaar 2010 een negatieve belastbare winst groot EUR 163.746,- (rubriek 585) en/of een negatief belastbaar bedrag groot LUR 163.746,- (rubriek 585) vermeld en/of doen of laten vermelden en/of
* over het jaar 2011 een negatieve belastbare winst groot EUR 2.237,- (rubriek 585) en/of een negatief belastbaar bedrag groot EUR 2.237,- (rubriek 585) vermeld en/of doen of laten vermelden en/of
* over het jaar 2012 een negatieve belastbare winst groot EUR 286.941,- (rubriek 585) en/of een negatief belastbaar bedrag groot EUR 286.941,- (rubriek 585) vermeld en/of doen of laten vermelden en/of
* over het jaar 2013 een belastbare winst groot EUR 204.617,- (rubriek 585) en/of een belastbaar bedrag groot nihil (rubriek 585) vermeld en/of doen of laten vermelden en/of
* over het jaar 2015 een belastbare winst groot EUR 110.821,- (rubriek 585) en/of een belastbaar bedrag groot nihil (rubriek 585) vermeld en/of doen of laten vermelden,
althans in die aangifte(n) voor de vennootschapsbelasting ten name van de B.V. voornoemd (telkens) een te laag, althans onjuist bedrag aan belastbare winst en/of een te laag, althans onjuist belastbaar bedrag vermeld, althans doen of laten vermelden,
terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
hebbende zij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat strafbare feit(en) en/of (telkens) feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
Subsidiair althans, indien hel vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
Zij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 29 oktober 2016 in de gemeente(n) Gennep en/of Uden en/of Venlo en/of Apeldoorn, en/of te Dieren in de gemeente Rheden (bijlage nr. 1514, pag. 00034747 proces-verbaal) en/of (elders) in Nederland en/of in Duitsland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de vennootschapsbelasting ten name van [medeverdachte 6] , verder te noemen de BV . over het/de jaar/jaren 2010 en/of 2011 en)of 2012 en/of 2013 en)of 2015 (digitale bijlagen nrs. 1643E t/ns 1643H en 1643J) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) (telkens) opzettelijk —zakelijk weergegeven- op de bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingediende en/of ingeleverde aangifte(n) voor de vennootschapsbelasting ten name van de BV .
* over het jaar 2010 een negatieve belastbare winst groot EUR 163.746,- (rubriek 585) en/of een negatief belastbaar bedrag groot EUR 163.746,- (rubriek 585) vermeld en/of doen of laten vermelden en/of
* over het jaar 2011 een negatieve belastbare winst groot EUR 2.237,- (rubriek 585) en/of een negatief belastbaar bedrag groot EUR 2.237,- (rubriek 585) vermeld en/of doen of laten vermelden en/of
* over het jaar 2012 een negatieve belastbare winst groot EUR 286.941,- (rubriek 585) en/of een negatief belastbaar bedrag groot LUR 286.941,- (rubriek 585) vermeld en/of doen of laten vermelden en/of
* over het jaar 2013 een belastbare winst groot EUR 204.611,- (rubriek 585) en/of een belastbaar bedrag groot nihil (rubriek 585) vermeld en/of doen of laten vermelden en/of
* over het jaar 2015 een belastbare winst groot EUR 110.821,- (rubriek 585) en/of een belastbaar bedrag groot nihil (rubriek 585) vermeld en/of doen of laten vermelden,
althans in die aangifte(n) voor de vennootschapsbelasting ten name van de B.V. voornoemd (telkens) een te laag, althans onjuist bedrag aan belastbare winst en/of een te laag, althans onjuist belastbaar bedrag vermeld, althans doen of laten vermelden,
terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.

Voetnoten

1.D1391C 209/260 e.v.
2.D1391C 214/260 ev.
3.D1659, vertaling D1659A.
4.D308, vertaling: SFO90H
5.D1660 3 en 4/12
6.D1607 en D1447
7.D1168
8.SFO224
9.D1391C/207
10.D1391AA
11.AMB1412 en D1391 A/B
12.D775D
13.D1391C, 223/260 respectievelijk D1391C 224/260
14.AMB1412 en D1391 A/B
15.1391C 229/260
16.1391F 189 en 190/246
17.D1391C 227/260 en D1391C 212/260
18.D1580
19.Verklaringen [verdachte] en [medeverdachte 2] ter terechtzitting van de rechtbank.
20.SFOD280
21.SFOD1391R
22.SFOD1391S
23.SFOD281 en SFOD282A
24.D1391C 207/260 en D1391L
25.D1067A
26.DOC456
27.D1651
28.D1028
29.D1034 en D1035
30.D961
31.D1391C 242/260
32.D1391C 141/260
33.Zie de leningsovereenkomsten tussen [medeverdachte 1] – [medeverdachte 3] – [bedrijf 3] / [bedrijf 4]
34.D1391F 144/246 en D1391F 151/246
35.D1391F 192/246
36.PV877
37.G1445A
38.G1348A
39.Verhoor [medeverdachte 2] , PV1303
40.PV1412, vanaf p. 20404
41.Verhoor [verdachte] , PV1566, p. 10293
42.Verhoor [medeverdachte 2] , PV1303, p. 10500 e.v.
43.Verhoor [verdachte] , PV1566, p. 10293
44.D1391F 221/246
45.D1391F 204/246
46.D1608
47.D1391C 168/260
48.D623
49.D616 en D626
50.PV 354, bijlage 1.
51.D893
52.D698B, E, G, H, J, K, L, M.
53.D1586B, p. 35564
54.In bijlage 22-3 wordt door [medeverdachte 2] namens [bedrijf 10] bevestigd dat [medeverdachte 1] de lening ad € 6.150.000,- die [bedrijf 10] aan [bedrijf 4] heeft verstrekt, heeft afgelost. Uit een rekeningafschrift van [bedrijf 4] blijkt echter dat [bedrijf 4] deze lening heeft afgelost.
55.PV1620
56.SFO403
57.PV 1611, p. 20542.
58.DOC1485, P. 34678
59.DOC1485, p. 34669 voor de jaren 2003 en 2004, voor de overige jaren het schema in PV 1611, p. 20542
60.DOC1622B, p. 35843
61.DOC1622B, p. 35844
62.DOC1482, p. 34645
63.DOC587 4/17, p. 31116 en 31129
64.DOC744A, p. 30813
65.DOC744A, p. 30813, 30814 en 30818
66.Verklaring [verdachte] ter zitting 11 november 2021
67.DOC722, p. 30700
68.Verklaring ter zitting op 11 november 2021
69.G1348A, p. 40250
70.G1348A, p. 40251
71.G1348A, p. 40254
72.DOC739, p. 30794
73.DOC748, p. 30838-30839
74.DOC747, p. 30821 ev.
75.DOC729, p. 30711
76.DOC741, p. 30800
77.PV877, p. 20293
78.PV1207, p. 10142
79.Verklaring ter zitting op 11 november 2021
80.DOC735, p. 30756
81.PV1522, p. 20483
82.PV1522, p. 20483
83.DOC1391D, 1/50, p. 32918
84.DOC908A 2/4, p. 31742
85.Verklaring ter zitting d.d. 15 november 2021
86.G1348A, p. 40247
87.DOC1391O, p. 33877 en 33880
88.PV1412, p. 20415
89.DOC1391D, 23/50 p. 32942
90.DOC 1391O, p. 33887 en 33889
91.DOC1391D, 41/50, p. 32960
92.PV1412, p. 20417
93.PV1412, p. 20419 en DOC1397
94.DOC1391D, 42/50, p. 32962
95.Verklaring ter terechtzitting 15 november 2021
96.DOC1568 & 1568A, p. 35350
97.PV1566, p.10296
98.PV1584, p. 10301
99.DOC1483, p. 34647 ev.
100.DOC1580, p. 35401, PV1059, p. 20360
101.DOC29, p. 30008
102.DOC908, p. 31734
103.DOC908, p. 31738
104.DOC908A, p. 31741
105.PV1412, p. 20421, DOC1391I, p. 33544
106.PV1300
107.PV1465, p. 70095, DOC1472, p. 34592
108.DOC1334, 1/13, p. 32843
109.DOC1334, 2/13, p. 32484
110.PV1300, p. 10105
111.DOC1344, 1/9, p. 32520
112.PV1300, p. 10105
113.DOC1391V 17/48 (digitale stukken - aanvullend)
114.DOC1344, 2/9, p. 32521
115.PV1300, p. 10106 en 10107
116.DOC1043A, 1/3, p. 32066
117.DOC1345, 1 /2, p. 32529
118.DOC1043A, 2/3, p. 32067
119.DOC1345, 2/2, p. 32530
120.PV1300, p. 10107
121.DOC1333, 2/3, p. 32481
122.DOC1333, 1/3, p. 32480
123.1391V 27/48 (digitale stukken)
124.PV1364, p. 40160
125.PV1033, p. 10640 - 10643
126.PV1679, p. 20649
127.Deze sets zijn als losse documenten nagezonden tijdens de inhoudelijke behandeling
128.1391R 65/110 (digitale stukken)
129.Deze sets zijn als losse documenten nagezonden tijdens de inhoudelijke behandeling
130.1391R 56/110 (digitale stukken)
131.DOC744A, p. 30813 en 30818
132.DOC1514, p. 34747 en 34748
133.PV1583A
134.PV1583A, p. 40280
135.PV1583A, p. 40285-40286
136.PV1583A, p. 40287
137.PV1072, p. 40136