5.2Feiten 1 en 2.
Hieronder zullen de feiten 1 en 2 gelet op de samenhang gecombineerd besproken worden. In voetnoten zal worden aangegeven waar de betreffende informatie in brondocumenten staat.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat [medeverdachte 3] , al dan niet met anderen, $ 13.500.000,- en € 6.150.000,- heeft geleend van [medeverdachte 1] , vervolgens heeft uitgeleend aan derden en – nadat zij het uitgeleende geld had terugontvangen – € 17.699.994,56 heeft overgemaakt naar [medeverdachte 1] , terwijl zij wist dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, uit enig misdrijf afkomstig waren. [verdachte] en [medeverdachte 2] worden ervan verdacht hiertoe opdracht te hebben gegeven of hieraan feitelijk leiding te hebben gegeven. Het gaat om de periode van 1 juli 2007 tot en met 29 september 2011.
Voorts stelt het Openbaar Ministerie zich op het standpunt dat [medeverdachte 1] , al dan niet met anderen, $ 13.500.000,- en € 6.150.000,- heeft uitgeleend aan [medeverdachte 3] en € 17.699.994,56 heeft terugontvangen, alsmede € 4.500.000,- heeft uitgeleend aan [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). Voor alle geldstromen geldt volgens Openbaar Ministerie dat [medeverdachte 1] wist dat de geldbedragen geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, uit enig misdrijf afkomstig waren. [verdachte] en [medeverdachte 2] worden ervan verdacht opdracht te hebben gegeven of feitelijk leiding te hebben gegeven. Het gaat om de periode van 1 juli 2007 tot en met 26 mei 2017.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging betwist niet dat de leningen zijn verstrekt, dat de geldbedragen zijn uitbetaald en – al dan niet gedeeltelijk – weer zijn terugontvangen. De verdediging stelt zich echter op het standpunt dat dat deze gang van zaken geen witwassen oplevert, omdat het geld volgens de verdediging niet afkomstig is uit enig misdrijf. Daarvoor is volgens de verdediging in elk geval geen bewijs. Er zijn volgens de verdediging uitsluitend rechtmatige, zakelijke transacties geweest.
Het oordeel van de rechtbank.
Over de rechtspersonen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
is opgericht in Hong Kong in 1997. [medeverdachte 1] is officieel gevestigd op het adres van [bedrijf 2] in Hong Kong. [bedrijf 2] , oftewel [bedrijf 2] , vertegenwoordigt [medeverdachte 1] in Hong Kong, bewaart officiële documenten, houdt statutaire wijzingen bij en is contactpersoon voor de overheid van Hong Kong. Voor bedrijven die zich in Hong Kong vestigen, is het een vereiste om een [bedrijf 2] te hebben. De rechtbank put regelmatig uit documenten die bij [bedrijf 2] zijn bewaard (de uitvoeringsstukken uit Hong Kong).
De activiteit van [medeverdachte 1] is het verstrekken van financieringen. [medeverdachte 1] wordt gerund door de Nederlandse [verdachte] en [medeverdachte 2] en richt zich nagenoeg volledig op de Nederlandse markt. De rechtbank komt daar hierna op terug.
is opgericht in Nederland in 1989 en is gevestigd in Gennep.
De activiteiten van [medeverdachte 3] zijn volgens het uittreksel uit de kamer van Koophandel: “Het verkrijgen, vervreemden, exploiteren en beheren van roerende en onroerende zaken alsmede vermogenswaarden van welke aard ook, het deelnemen in en financieren van en het beheren en administreren van andere vennootschappen en ondernemingen alsmede het directie voeren daarover.”
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" uit de delictsomschrijving van witwassen, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp – bijvoorbeeld een geldbedrag – afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van witwassen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een concreet misdrijf, bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het voorwerp. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar de gestelde herkomst van het voorwerp waar de verdenking betrekking op heeft. Als uit de resultaten van een dergelijk onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden, kan tot een bewezenverklaring van witwassen worden gekomen.
De rechtbank gaat eerst in op de verschillende geldstromen die in de tenlastelegging staan. De rechtbank benoemt daarbij de leningsovereenkomsten, de voorwaarden waaronder die zijn gesloten en de bijzonderheden omtrent de verplaatsing van de geldbedragen. Tevens staat de rechtbank stil bij de vraag wie de directeuren en aandeelhouders van de rechtspersonen waren op het moment dat de concrete gedragingen werden verricht. Tot slot gaat de rechtbank in op de vraag of enig misdrijf ten grondslag heeft gelegen aan (een deel van) het vermogen dat voor een en ander is aangewend.
De geldstroom [medeverdachte 1] – [medeverdachte 3] – [bedrijf 3]
De geldstroom [medeverdachte 1] – [medeverdachte 3] – [bedrijf 4]
De geldstroom [persoon 2] – [medeverdachte 3] – [medeverdachte 1]
De rechtbank zal [bedrijf 3] hierna aanduiden als [bedrijf 3] en [bedrijf 4] als [bedrijf 4] .
Van 1 juli 2007 t/m 6 november 2007
[medeverdachte 1] heeft aan [medeverdachte 3] een bedrag van $ 13.500.000,- geleend. Hiervoor is een leningsovereenkomst opgemaakt, die op 6 november 2007 in Hong Kong is ondertekend door [persoon 1] namens [medeverdachte 1] en door [verdachte] namens [medeverdachte 3] . In deze overeenkomst staat:
- dat de leningsovereenkomst is opgemaakt op 1 juli 2007;
- dat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] maximaal $ 13.500.000,- beschikbaar stelt ter financiering van “ [bedrijf 3] , [bedrijf 5] , [bedrijf 6] ”;
- dat [medeverdachte 3] 8% rente per jaar verschuldigd is, berekend op basis van het dagelijkse saldo van de leningsrekening;
- dat [medeverdachte 3] bij ondertekening van de leningsovereenkomst alle rechten uit haar overeenkomst met [bedrijf 3] overdraagt aan [medeverdachte 1] , inclusief de eerste hypotheek en de persoonlijke borgstelling van [persoon 2] .
Van 1 augustus 2007 t/m 6 november 2007
[medeverdachte 1] heeft aan [medeverdachte 3] een bedrag van € 6.150.000,- geleend. Hiervoor is een leningsovereenkomst opgemaakt, die op 6 november 2007 in Hong Kong is ondertekend door [persoon 1] namens [medeverdachte 1] en door [verdachte] namens [medeverdachte 3] . In deze overeenkomst staat:
- dat de leningsovereenkomst is opgemaakt op 1 augustus 2007;
- dat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] maximaal € 6.150.000,- beschikbaar stelt ter financiering van “ [bedrijf 4] , [bedrijf 7] ”;
- dat [medeverdachte 3] 8% rente per jaar verschuldigd is, berekend op basis van het dagelijkse saldo van de leningsrekening;
- dat [medeverdachte 3] bij ondertekening van de leningsovereenkomst alle rechten uit haar overeenkomst met [bedrijf 4] overdraagt aan [medeverdachte 1] , inclusief de eerste en derde hypotheek en de persoonlijke borgstelling van [persoon 2] .
[medeverdachte 3] heeft aan [bedrijf 3] een bedrag van $ 13.500.000,- geleend. Hiervoor is een leningsovereenkomst opgemaakt, die op 21 augustus 2007 in Gennep is ondertekend door [verdachte] namens [medeverdachte 3] en door [persoon 2] namens [bedrijf 3] . In deze overeenkomst staat:
- dat [medeverdachte 3] aan [bedrijf 3] een lening verstrekt ter hoogte van $ 13.500.000,- ter financiering van de verbouw en verruiming van het voormalige terrein van de [bedrijf 8] met verscheidene gebouwen, munitiebunkers en hallen in een hotelcomplex;
- dat de uitbetaling van $ 8.100.000,- plaatsvindt in één bedrag binnen 30 dagen na ondertekening van de leningsovereenkomst, op de rekening van [bedrijf 9] , [rekeningnummer 1] bij de ABN Amrobank Zwolle in Nederland;
- dat ten gunste van [medeverdachte 3] hypotheek wordt gevestigd bij het kadaster van [bedrijf 9] blad 5955, 5961, 5970 en 6016;
- dat uitbetaling van $ 5.400.000,- plaatsvindt na voltooiing van het hotelcomplex en kennisgeving van die voltooiing;
- dat het rentepercentage 9% per jaar bedraagt en dat de verschuldigde rente elk kwartaal op [rekeningnummer 2] van ING Bank te Nijmegen wordt overgemaakt,
- dat de totale lening in één som terugbetaald moet worden;
- dat ter verdere zekerheid de heer [persoon 2] tegenover [medeverdachte 3] een hoofdelijke aansprakelijke borgstelling op zich neemt ter hoogte van $ 13.500.000,-;
- dat [bedrijf 3] [medeverdachte 3] van alle publieke heffingen en verdere lasten in verband met deze leningsovereenkomst zal ontheffen.
[medeverdachte 3] heeft aan [bedrijf 4] een bedrag van € 6.150.000,- geleend. Hiervoor is een leningsovereenkomst opgemaakt, die op 21 augustus 2007 in Gennep is ondertekend door [verdachte] namens [medeverdachte 3] en door [persoon 3] namens [bedrijf 4] . In deze overeenkomst staat:
- dat [medeverdachte 3] aan [bedrijf 4] een lening verstrekt ter hoogte van € 6.150.000,- ter financiering van de verbouw en verruiming van de voormalige kerncentrale [kerncentrale] ;
- dat de uitbetaling van de lening plaatsvindt in één bedrag binnen 30 dagen na ondertekening van de leningsovereenkomst, op de rekening van [bedrijf 4] , [rekeningnummer 3] bij de Rabobank Hardenberg in Nederland;
- dat de hypotheek van DM 12.000.000,- die ten gunste van [bedrijf 10] is ingeschreven in de kadasters van [poldergebied] blad 8 en [plaats] blad 163, wordt overgedragen aan [medeverdachte 3] ;
- dat het rentepercentage 9% per jaar bedraagt en dat de verschuldigde rente elk kwartaal op [rekeningnummer 2] van ING Bank te Nijmegen wordt overgemaakt, [Rechtbank: alleen in de originele Duitse versie];
- dat de totale lening in één som terugbetaald moet worden;
- dat ter verdere zekerheid de heer [persoon 2] tegenover [medeverdachte 3] een hoofdelijke aansprakelijke borgstelling op zich neemt ter hoogte van € 6.150.000,-;
- dat [bedrijf 4] [medeverdachte 3] van alle publieke heffingen en verdere lasten in verband met deze leningsovereenkomst zal ontheffen.
4 september 2007 t/m 13 september 2007
Dat de geldleningen daadwerkelijk ter beschikking zijn gesteld en zijn overgemaakt, volgt uit de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 2] en leidt de rechtbank bovendien af uit het volgende.
Ter terechtzitting van de rechtbank heeft [verdachte] een rekeningafschrift overgelegd van haar persoonlijke bankrekening bij Credit Suisse. Hierop is te zien dat op 4 september 2007 $ 8.100.000,- is ontvangen, met als omschrijving “Payment order [bedrijf 11] ” en dat diezelfde dag $ 8.104.387,50 is afgeschreven met als omschrijving “Fiduciary call dep. – liquidation F-00019”.
Een paar weken eerder, op 18 juli 2007, zijn twee vergelijkbare bedragen binnengekomen op de Zwitserse bankrekening van [verdachte] : $ 8.100.000,- met als omschrijving “Fiduciairy call deposit F-00019” en $ 8.106.428,86 met als omschrijving “Reversal Fiduciary time deposit – reduction”. Diezelfde dag zijn exact diezelfde bedragen afschreven, in beide gevallen met als omschrijving “Fiduciary time deposit - reduction F-00015”.
De stortingen en afschrijvingen zijn niet helemaal te volgen, maar het rekeningafschrift laat wel zien dat in de periode dat de lening aan [bedrijf 3] werd verstrekt, $ 8.100.000,- werd verplaatst. Dit past bij de voorwaarde dat de lening van
$ 13.500.000,- in twee delen zou worden overgemaakt, waarvan het eerste deel ad
$ 8.100.000,- binnen 30 dagen na ondertekening van de overeenkomst, op [rekeningnummer 1] .
Verder zit in het dossier een rekeningafschrift van de Rabobank ten name van [bedrijf 4] , IBAN [rekeningnummer 3] , met afdrukdatum 14 september 2007. Op dit rekeningafschrift is te zien:
- dat [bedrijf 4] op 10 september 2007 via een spoedopdracht € 5.905.411,82 heeft ontvangen van [bedrijf 3] , [rekeningnummer 1] , met als omschrijving “overboeking”;
- dat [bedrijf 4] op 10 september 2007 via een spoedopdracht € 6.135.503,- heeft overgemaakt naar [bedrijf 10] (hierna: [bedrijf 10] ), rekeningnummer onbekend, met als omschrijving “aflossing lening” en
- dat [bedrijf 4] op 13 september 2007 via een spoedopdracht € 6.150.000,- heeft ontvangen van [medeverdachte 3] , [rekeningnummer 4] , met als omschrijving “darlehensvereinbarung”.
De eerste overmaking van € 5.905.411,82 door [bedrijf 3] aan [bedrijf 4] matcht met de overmaking van $ 8.100.000,- aan [bedrijf 3] , zoals hiervoor is omschreven, gezien de wisselkoers van destijds die op internet te vinden is. Het bedrag komt bovendien van de rekening waarop dat bedrag zou moeten zijn gestort door [medeverdachte 3] ingevolge voornoemde overeenkomst ondertekend op 21 augustus 2007.
Verder leidt de rechtbank uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting af dat de betaling van € 6.135.503,- op 10 september 2007, de terugbetaling is van DM 10.000.000,- en DM 2.000.000,- die de Hong Kongse entiteit [bedrijf 10] (hierna: [bedrijf 10] ), in respectievelijk 1998 en 2000 heeft uitgeleend aan [bedrijf 4] ter financiering van de “Um- und Ausbaus des früheren Kernkraftwerkes [kerncentrale] .”[verdachte] en [medeverdachte 2] hebben dit ter terechtzitting bevestigd. Zij hebben verklaard dat [bedrijf 10] een bedrijf van [medeverdachte 2] was.
De rechtbank stelt tot zover vast dat [medeverdachte 1] leningen van $ 13.500.000,- en € 6.150.000,- heeft verstrekt aan [medeverdachte 3] en dat [medeverdachte 3] die bedragen heeft doorgeleend aan respectievelijk [bedrijf 3] en [bedrijf 4] .
De onderliggende documenten laten ook iets bijzonders zien. De dollarlening die [medeverdachte 1] via [medeverdachte 3] heeft verstrekt aan [bedrijf 3] , is kennelijk door [bedrijf 4] gebruikt om een oude lening aan [bedrijf 10] terug te betalen. [medeverdachte 1] heeft vervolgens een vergelijkbare lening verstrekt aan [bedrijf 4] , met overname van de hypotheek die eerder ten gunste van [bedrijf 10] was gevestigd.
Feitelijk heeft [medeverdachte 1] in 2007 dus de positie van [bedrijf 10] als geldschieter van [bedrijf 4] overgenomen. Over [bedrijf 10] komt de rechtbank hierna nog te spreken.
26 t/m 29 september 2011
Bij e-mail van 27 september 2011 heeft de heer [persoon 4] , controller van [bedrijf 12] aan [verdachte] laten weten dat op 26 september 2011 € 17.700.000,- ter aflossing en € 113.473,97 aan rente (over 26 dagen) aan haar is overgemaakt. De terugbetaling en rentes hebben volgens de e-mail betrekking op “Lening [bedrijf 13] ”, “overname [bedrijf 14] ” en “ [bedrijf 9] ”.
Op 28 september 2011 heeft [verdachte] aan [persoon 4] gemaild dat er nog € 4.184 aan rente moest worden overgemaakt. [verdachte] heeft in de mail drie leningsbedragen (€ 6.150.000,- en € 1.951.219,- en $ 13.500.000) en drie rentebedragen (€ 39.975,- en € 12.684,- en $ 87.750,-/€ 65.000) onder elkaar gezet en zij heeft [persoon 4] verzocht het resterende bedrag over te maken op de bankrekening van [medeverdachte 3] .
Op 28 september 2011 heeft [persoon 4] [verdachte] gemaild om te laten weten dat de resterende € 4.184,- was overgemaakt. In totaal is dus € 17.817.657,97 overgemaakt.
Aan de lening van € 1.951.219,- en de rente van € 12.684,- wordt gerefereerd met de omschrijving “overname [bedrijf 14] ”. Hiermee wordt kennelijk gedoeld op de schuld van [bedrijf 4] bij de Dresdner Bank, die omstreeks 2009 door [medeverdachte 3] is overgenomen.Hoe [medeverdachte 3] dit heeft gefinancierd, blijkt niet uit het dossier. Wel stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] eind 2007 aan [medeverdachte 3] een krediet- en leenfaciliteit van € 5.000.000,- heeft verstrekt ten behoeve van het werkkapitaal van [medeverdachte 3] .Kennelijk heeft [medeverdachte 3] dit werkkapitaal aangewend voor de overname van de schuld bij de Dresdner Bank.
Op 29 september 2011 is € 17.699.994,56 overgemaakt op Euro-spaarrekening 429-1-004843-2 van [medeverdachte 1] , met als omschrijving “ [medeverdachte 3] Repay Loan”. Dit is te zien op een bankafschrift van [medeverdachte 1] van de Standard Chartered Bank te Hong Kong.
Kennelijk is namens onder meer [bedrijf 3] en [bedrijf 4] € 17.699.994,56 terugbetaald aan [medeverdachte 3] en heeft [medeverdachte 3] dit bedrag op haar beurt terugbetaald aan [medeverdachte 1] .
Directeuren en aandeelhouders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] ten tijde van voornoemde gedragingen.
Op 1 juli 2007 en 1 augustus 2007, op 21 augustus 2007, in september 2007, op 6 november 2007 en in september 2011 waren [medeverdachte 2] en [bedrijf 15] (hierna: [bedrijf 15] ) de directeuren van [medeverdachte 1] . De directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 15] was de heer [persoon 1] , oftewel de bedrijfssecretaris van [medeverdachte 1] . Hij tekende de leningsovereenkomsten namens [medeverdachte 1] , ondanks het feit dat [medeverdachte 2] op 6 november 2007 ook in Hong Kong was.
Op 1 juli 2007 en 1 augustus 2007 waren [bedrijf 15] met 1 aandeel en [bedrijf 16] (hierna: [bedrijf 16] ) met 9.999 aandelen de aandeelhouders van [medeverdachte 1] . [verdachte] en [medeverdachte 2] waren beiden 50% aandeelhouder van [bedrijf 16] en [medeverdachte 2] was de directeur van [bedrijf 16] .
Op 7 augustus 2007 - die datum ligt tussen de opmaakdatum van de overeenkomsten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en de ondertekening van die overeenkomsten – zijn alle aandelen van [medeverdachte 1] overgedragen aan [neef verdachte] , de neef van [verdachte] .Dit ging gepaard met een Declaration of Trust tussen [medeverdachte 2] en [neef verdachte] en een Declaration of Trust tussen [verdachte] en [neef verdachte] , op basis waarvan [medeverdachte 2] en [verdachte] in privé de rechthebbenden bleven op ieder 5.000 aandelen van [medeverdachte 1] .Deze situatie was ook nog aan de orde op 21 augustus 2007, in september 2007, op 6 november 2007 en in september 2011.
Gelet op het voorgaande waren [medeverdachte 2] en [verdachte] ten tijde van het sluiten en uitvoeren van de leningsovereenkomsten de natuurlijke personen die de ultimate benificial owners waren van [medeverdachte 1] . Zij bepaalden de gang van zaken.
Op 1 juli 2007, 1 augustus 2007, 21 augustus 2007, in september 2007, op 6 november 2007 en in september 2011 was [verdachte] de directeur van [medeverdachte 3] . Zij was op 6 november 2007 met [medeverdachte 2] in Hong Kongen tekende de leningsovereenkomsten namens [medeverdachte 3] .
In 2007 was [bedrijf 10] enig aandeelhouder van [medeverdachte 3] . De directeuren van [bedrijf 10] waren [medeverdachte 2] en [bedrijf 15] . De aandeelhouders van [bedrijf 10] waren [medeverdachte 2] en [bedrijf 16] . [verdachte] en [medeverdachte 2] waren in 2007 beiden 50% aandeelhouder van [bedrijf 16] .
In september 2011 was [bedrijf 17] (hierna: [bedrijf 17] ) enig aandeelhouder van [medeverdachte 3] . De directeuren van [bedrijf 17] waren toen [persoon 6] en [bedrijf 18] . De enig aandeelhouder van [bedrijf 17] was [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ). De directeur van [medeverdachte 4] was [verdachte] . De enig aandeelhouder van [medeverdachte 4] was [bedrijf 16] . [medeverdachte 2] was in september 2011 directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 16] ; [verdachte] heeft op 4 juli 2011 haar aandelen in [bedrijf 16] overgedragen aan [medeverdachte 2] .
Gelet op het voorgaande waren [medeverdachte 2] en [verdachte] ten tijde van het sluiten en uitvoeren van de leningsovereenkomsten ook de natuurlijke personen die de ultimate benificial owners waren van [medeverdachte 3] . Zij bepaalden de gang van zaken.
Aanvullende overweging ten aanzien van de aandeelhouderswissel bij [medeverdachte 1]
Gezien de opvallende aandeelhouderswissel bij [medeverdachte 1] in augustus 2007, acht de rechtbank het van belang hier vast het volgende toe te voegen. Bij [bedrijf 2] in Hong Kong zijn drie overeenkomsten tussen “de nieuwe aandeelhouder” [neef verdachte] en [medeverdachte 1] aangetroffen, waarin is vastgelegd dat [neef verdachte] geld leent aan [medeverdachte 1] .
Eén overeenkomst is volgens de aanhef opgemaakt op 15 november 2007. Hierin leent [neef verdachte] € 5.000.000 aan [medeverdachte 1] ter financiering van bouwprojecten in Duitsland en Nederland. Deze overeenkomst is 7 november 2008 ondertekend door [neef verdachte] in Taiwan en door [persoon 1] namens [medeverdachte 1] in Hong Kong.Van deze overeenkomst bestaat nog een identieke versie, op dezelfde dagen opgemaakt en ondertekend, maar dan met [bedrijf 10] als lener. Op die overeenkomst is het woord VOID (nietig) gestempeld.
De andere twee overeenkomsten zijn volgens de aanhef opgemaakt op 15 juli 2007. Hierin leent [neef verdachte] aan [medeverdachte 1] $ 13.500.00,- ter financiering van [bedrijf 3] respectievelijk € 6.150.000,- ter financiering van [bedrijf 4] . In beide overeenkomsten staat dat [medeverdachte 1] de zekerheden uit de overeenkomsten tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 3] respectievelijk [bedrijf 4] overdraagt aan [neef verdachte] . Deze overeenkomsten zijn op 7 november 2008 ondertekend door [neef verdachte] in Taiwan en door [persoon 1] namens [medeverdachte 1] in Hong Kong.Op deze overeenkomsten staat een stempel van [bedrijf 19] van 14 november 2008. Deze officiële documenten zijn bewaard bij [bedrijf 2] in Hong Kong.
Het voorgaande impliceert dat rond het moment dat grote geldstromen in beweging kwamen, [neef verdachte] voor de buitenwereld niet alleen de enig aandeelhouder was van [medeverdachte 1] , maar ook de grote geldschieter. Dat dit de waarheid was, is ook door [verdachte] en [medeverdachte 2] verkondigd in een gesprek met de Belastingdienst op 6 september 2011.
Later in het strafrechtelijke onderzoek en ter terechtzitting van de rechtbank hebben [verdachte] en [medeverdachte 2] echter bevestigd dat er nooit geld van [neef verdachte] is gekomen. Het aan [medeverdachte 1] uitgeleende geld was van [verdachte] en [medeverdachte 2] zelf.Er zijn ook helemaal geen overeenkomsten tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 4] en [bedrijf 3] , waaruit rechten zouden kunnen worden overgedragen aan [neef verdachte] .
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat er ten tijde van het verstrekken van de geldleningen van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] en van [medeverdachte 3] aan [bedrijf 4] en [bedrijf 3] , drie verhaallijnen bestonden:
1) [neef verdachte] is enig aandeelhouder van [medeverdachte 1] , leent miljoenen dollars en euro’s uit aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] sluit overeenkomsten met [bedrijf 3] en [bedrijf 4] en draagt de zekerheden uit deze overeenkomsten over aan [neef verdachte] . In deze verhaallijn is het opvallend dat er geen overeenkomsten tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 3] en [bedrijf 4] boven water zijn gekomen.
2) [neef verdachte] is enig aandeelhouder van [medeverdachte 1] , leent miljoenen dollars en euro’s uit aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] leent exact deze bedragen uit aan [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] sluit overeenkomsten met [bedrijf 3] en [bedrijf 4] en draagt de zekerheden uit deze overeenkomsten over aan [medeverdachte 1] . Dit is de versie die in 2011 gepresenteerd is aan de Nederlandse Belastingdienst. Van belang is dat [medeverdachte 1] uit Hong Kong ogenschijnlijk een andere, niet-Nederlandse ultimate benificial owner heeft dan [medeverdachte 3] uit Nederland en dat [medeverdachte 3] een megaschuld op haar naam heeft.
3) [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn – afgeschermd door een trust – de aandeelhouders van [medeverdachte 1] , lenen zelf miljoenen dollars en euro’s uit aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] leent exact deze bedragen uit aan [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] sluit overeenkomsten met [bedrijf 3] en [bedrijf 4] en draagt de zekerheden uit deze overeenkomsten over aan [medeverdachte 1] . In deze versie is het opvallend dat er geen leningsovereenkomsten tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn aangetroffen bij [bedrijf 2] in Hong Kong, noch elders. Enige zekerheid voor de leningen van miljoenen euro’s en dollars is kennelijk niet gesteld. [verdachte] heeft verklaard dat er geen overeenkomsten nodig waren, het was immers – kort gezegd – tussen [verdachte] , [medeverdachte 2] en hun ondernemingen een kwestie van ‘broekzak-vestzak’.
Het uitgangspunt nu, is dat de Nederlandse [verdachte] en [medeverdachte 2] geld hebben uitgeleend aan hun eigen Hong Kongse bedrijf [medeverdachte 1] , met het doel dat [medeverdachte 1] dit geld weer zou doorlenen aan hun eigen Nederlandse bedrijf [medeverdachte 3] , die het geld weer kon doorlenen aan derden. Met betrekking tot de herkomst van het vermogen waren echter ook andere verhaallijnen beschikbaar, zoals de verhaallijn waarin de buitenlandse [neef verdachte] de geldsommen had uitgeleend aan [medeverdachte 1] .
Volgens de rechtbank zijn de drie overeenkomsten tussen [neef verdachte] en [medeverdachte 1] overigens vals. Daar gaat de rechtbank later op in.
Geldstroom [medeverdachte 1] – [bedrijf 1] .
De rechtbank zal [bedrijf 1] hierna aanduiden als [bedrijf 1] .
23 t/m 29 oktober 2014
Op 29 oktober 2014 heeft [medeverdachte 1] een financiering van € 4.500.000,- verstrekt aan [bedrijf 1] tegen een rentepercentage van 10% per jaar. Hierbij is een recht van hypotheek gevestigd op onroerende goederen in Ochten, Schijndel, Sinderen en Weert. In de leningsovereenkomst staat dat de betaling van de rente over het eerste jaar verrekend wordt met de hoofdsom van de lening. Dit betrof een bedrag van € 450.000. De overeenkomst tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 1] is ondertekend door [medeverdachte 2] namens [medeverdachte 1] en door [persoon 7] namens [bedrijf 1] , in het bijzijn van [verdachte] .
Uit het rekeningafschrift van de HSBC-bank te Hong Kong, ten name van [medeverdachte 2] en [verdachte] , [rekeningnummer 5] , blijkt dat op 23 oktober 2014 een bedrag van € 4.200.000,- is afgeschreven (withdrawal).Deze rekening wordt tevens gebruikt als rekening van [bedrijf 20] .
Uit het rekeningafschrift van HSBC-bank, ten name van [medeverdachte 1] , [rekeningnummer 6] , blijkt dat op 23 oktober een bedrag van € 4.200.000,- is gestort en vervolgens een bedrag van € 4.049.962 is afgeschreven.
In de periode vanaf eind oktober 2014 tot en met september 2017 hebben er verschillende betalingen – rente en aflossingen – plaatsgevonden namens [bedrijf 1] op bankrekeningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] in Hong Kong, omdat de lening nog voortduurde.
De directeur en aandeelhouder van [medeverdachte 1] ten tijde van voornoemde gedraging.
In oktober 2014 was [medeverdachte 2] de directeur van [medeverdachte 1] . De enig aandeelhouder was [verdachte] . Sinds 23 maart 2017 is [verdachte] directeur van [medeverdachte 1] . Gelet hierop waren [medeverdachte 2] en [verdachte] ultimate benificial owners van [medeverdachte 1] . Zij waren ten tijde van het sluiten en uitvoeren van de leningsovereenkomst degenen met zeggenschap. Zij bepaalden de gang van zaken.
Afkomstig uit enig misdrijf.
In de hiervoor besproken leningsconstructies, was [medeverdachte 1] steeds de geldbron. Het ging alleen al bij deze leningen om (omgerekend) ruim € 20.000.000,-. In het strafrechtelijk (financieel) onderzoek zijn ook nog andere financieringen van [medeverdachte 1] gevonden die in de ten laste gelegde periode zijn verstrekt. De rechtbank noemt, niet limitatief, de volgende financieringen:
- [medeverdachte 1] heeft eind 2007 een krediet- en leenfaciliteit van € 5.000.000,- beschikbaar gesteld aan [medeverdachte 3] .
- [medeverdachte 1] heeft in december 2008 € 5.000.000,- beschikbaar gesteld aan [medeverdachte 6] .
- [medeverdachte 1] heeft in januari 2013 € 2.200.000,- geleend aan [medeverdachte 5] voor de aankoop van een vakantiepark in Frankrijk.
- [medeverdachte 1] heeft in mei 2013 € 2.200.000 geleend aan [medeverdachte 4] voor de aankoop van appartementen met parkeerplaatsen in Groningen.
- [medeverdachte 1] heeft in september 2013 € 1.300.000 geleend aan onder meer de [bedrijf 21] ter financiering van appartementen in [complex] te Bergentheim.
- [medeverdachte 1] heeft in november 2013 een lening van € 1.800.000,- verstrekt aan [persoon 8] en [persoon 9] voor de aankoop van een jachthaven in Loosdrecht.
- [medeverdachte 1] heeft in september 2016 aan [medeverdachte 4] een kredietfaciliteit verleend tot € 10.000.000,-.
De vraag is hoe [medeverdachte 1] aan zoveel geld kwam.
Bewijsvermoeden van witwassen
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting tal van witwasindicatoren af, die het vermoeden rechtvaardigen dat het geld dat [medeverdachte 1] uitleende, een illegale bron had die buiten beeld moest blijven. De rechtbank sluit in dat kader aan bij de witwasindicatoren die in het proces-verbaal van verdenking van [medeverdachte 1] worden genoemd en vult deze aan.
[medeverdachte 1] is gevestigd in Hong Kong, dat bekend staat om het gunstige belastingklimaat, terwijl [medeverdachte 1] nagenoeg uitsluitend opereert op de Nederlandse markt en gerund wordt de Nederlandse [medeverdachte 2] en [verdachte] . [medeverdachte 1] ontvangt post van haar bedrijfssecretaris op de [adres 1] in Gennep, Nederland. In het bedrijfspand op dit adres is een woongedeelte ingericht voor [medeverdachte 2] en [verdachte] .
[medeverdachte 1] heeft zelf niets om het lijf. Het is gevestigd op het adres van de bedrijfssecretaris, heeft geen eigen kantoor, noch personeel. [medeverdachte 1] heeft wel bankrekeningen, waarop [medeverdachte 2] en [verdachte] gemachtigd zijn.
[medeverdachte 1] heeft geld aan [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] uitgeleend. Die bedrijven staan ogenschijnlijk op zichzelf, maar in werkelijkheid gaan achter al deze rechtspersonen dezelfde natuurlijke personen schuil als achter [medeverdachte 1] zelf: [medeverdachte 2] en [verdachte] . In deze leningsconstructies, lenen [medeverdachte 2] en [verdachte] dus indirect aan en van zichzelf. [medeverdachte 1] maakt hierdoor winst, die in Hong Kong kennelijk niet wordt belast. De in Europa gevestigde lenende rechtspersonen worden hierdoor in een schuldenpositie gebracht, waardoor zij niet of nauwelijks belasting hoeven te betalen. Een zekere parallel met de feiten 4 en 5 op de tenlasteleggingen van [verdachte] en [medeverdachte 2] – feiten die zich later in de tijd afspelen – is hier wel te trekken.
De structuur achter [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] is lange tijd een spinnenweb geweest. Directeuren wisselden elkaar met regelmaat af en er moesten – in elk geval in de ten laste gelegde periode – twee tot vier andere rechtspersonen ontleed worden, voordat duidelijk wordt dat [verdachte] en [medeverdachte 2] de natuurlijke personen zijn die aan de touwtjes trokken. Zodra grote geldstromen in beweging komen, verdwenen [verdachte] en [medeverdachte 2] op papier nagenoeg uit het zicht. Dit gebeurde in elk geval bij het verstrekken van de leningen aan [bedrijf 3] en [bedrijf 4] in 2007, toen [neef verdachte] als aandeelhouder ten tonele verscheen.
Een volgbare en toetsbare stroom documenten die inzichtelijk maakt hoe [medeverdachte 1] aan het uit te lenen geld komt, ontbreekt. Er is slechts een papertrail vanaf [medeverdachte 1] naar de partijen die geld lenen, al bestaan daar soms wel verschillende versies van.De bron waar [medeverdachte 1] daadwerkelijk uit put, blijft onzichtbaar.
Ondertussen lijken de natuurlijke personen achter [medeverdachte 1] van de wind te leven. [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben nooit aantoonbaar loon, managementvergoedingen of dividend ontvangen voor hun werkzaamheden. Dat dit niet aantoonbaar is, heeft niet te maken met het verstrijken van de tijd en de beperkte bewaringsplicht ten aanzien van administratie. Het volgt uit hun eigen verklaringen: [verdachte] en [medeverdachte 2] gebruikten de bankrekeningen van hun rechtspersonen in Hong Kong simpelweg als hun persoonlijke portemonnee. Ze nemen wat ze nodig hebben. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat [verdachte] en [medeverdachte 2] hun feitelijke positie nooit hebben vertaald naar bijvoorbeeld een managementovereenkomst of arbeidsovereenkomst, omdat zij dan zonder meer een inkomen zouden hebben ontvangen dat traceerbaar en belastbaar was.
Overigens hebben ook andere kunstgrepen eraan bijgedragen dat [verdachte] en [medeverdachte 2] persoonlijk buiten beeld bleven voor de fiscus. De kunstgrepen waar de rechtbank in deze zaak op is gestuit, variëren van het zich uitschrijven als inwoner van Nederland, ondanks dat men verblijft en werkt in Nederland, het stallen van vermogen op een Zwitserse bankrekening en het opvoeren van een alternatieve vermogensbron voor [medeverdachte 1] in de persoon van de niet-Nederlandse [neef verdachte] .
Het behoeft geen betoog dat de ingrediënten voor grootschalige belastingfraude ruimschoots aanwezig zijn. Voorts spreekt het voor zich dat indien structureel belasting wordt ontdoken, een steeds groter deel van het vermogen een criminele herkomst heeft (in strijd met de wet niet afgedragen belastingen). Het uitlenen of investeren van crimineel vermogen, levert witwassen op. Bovendien leidt het ertoe dat het criminele vermogen – met de ontvangst van rente – nog verder toeneemt. Na verloop van tijd is het criminele vermogen niet meer te isoleren uit het totale vermogen.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, stelt de rechtbank vast dat de voorgaande bevindingen kenmerkend zijn voor een patroon, dat ook vóór de ten laste gelegde periode al zichtbaar was en van invloed moet zijn geweest op de aanwas van vermogen in het verleden tot aan de ten laste gelegde periode. De beschikbaarheid van het door [medeverdachte 1] uit te lenen vermogen wordt daardoor verklaard. De rechtbank legt uit waar zij dit patroon in ziet.
Om te beginnen heeft [verdachte] ter terechtzitting bevestigd dat zij nog nooit belasting heeft betaald, waar dan ook ter wereld. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij voor het laatst belasting heeft betaald in 1979, in Nederland. Ook de rechtspersonen waar [verdachte] en [medeverdachte 2] zich van bedienen, hebben tot nu toe niet of nauwelijks belasting betaald.
Daarnaast blijkt dat [medeverdachte 1] niet de eerste Hong Kongse rechtspersoon is met een sleutelfunctie in de financieringsactiviteiten van [verdachte] en [medeverdachte 2] . In het verleden vervulde het hierboven al genoemde [bedrijf 10] die rol.
[bedrijf 10] is in 1978 opgericht door een [bedrijf 2] in Hong Kong en in 2012 uitgeschreven. [bedrijf 10] had zelf niets om het lijf. Het was gevestigd op het adres van de bedrijfssecretaris, had geen eigen kantoor, noch personeel. [bedrijf 10] had wel bankrekeningen, waarop [medeverdachte 2] en [verdachte] gemachtigd waren.[bedrijf 10] ontving post van haar bedrijfssecretaris op de [adres 1] in Gennep, ter attentie van mr. [medeverdachte 2] .
Van 1979 tot en met 1989 waren [persoon 10] en [persoon 11] de aandeelhouders van [bedrijf 10] . [persoon 10] en zijn vrouw [persoon 12] waren de directeuren.[persoon 11] was vroeger de vriendin van [medeverdachte 2] . Als getuige heeft zij verklaard dat zij het bedrijf [bedrijf 10] helemaal niet kent. Van een aandelenpakket weet zij ook niets.[persoon 10] , een voormalig zakenpartner van [medeverdachte 2] , heeft verklaard helemaal geen activiteiten te hebben uitgevoerd bij [bedrijf 10] .
Gelet op het voorgaande was het tot 1989 voor derden, waaronder de Nederlandse en Hong Kongse overheid, niet zichtbaar dat in werkelijkheid [medeverdachte 2] de natuurlijke persoon was achter [bedrijf 10] . Buiten het zicht van een ieder, was [medeverdachte 2] vanaf dag één betrokken bij [bedrijf 10] . Hij bracht de opbrengst van de verkoop van onroerend goed in Bemmel in en deelde mee in de winst die [bedrijf 10] maakte, althans de winst die ogenschijnlijk door [bedrijf 10] werd gemaakt. In werkelijkheid was al het vermogen van [bedrijf 10] namelijk van [medeverdachte 2] en [verdachte] persoonlijk.In de officiële documenten die bij [bedrijf 2] van [bedrijf 10] zijn bewaard en die teruggaan tot 1979, ontbreekt elk spoor van deze feitelijke gang van zaken.
Ook [verdachte] heeft in de loop van het strafrechtelijk onderzoek verklaard dat zij persoonlijk vanaf 1994 geld is gaan uitlenen aan [bedrijf 10] en in verband daarmee rente ontving op haar eigen rekening.[medeverdachte 2] plaatst de eerste inbreng van [verdachte] eerder in de tijd, in 1988.[verdachte] had het ingebrachte geld naar eigen zeggen ten dele geleend van [medeverdachte 2] (t.b.v. een lening aan [bedrijf 4] ) en voor het overige was het door haarzelf verdiend.Van de private inbreng van [verdachte] ontbreekt elk spoor in de officiële stukken van [bedrijf 10] .
[bedrijf 10] heeft vele miljoenen guldens, marken en euro’s uitgeleend. De rechtbank noemt, niet limitatief, de volgende leningen:
- In 1994 heeft [bedrijf 10] fl. 5.000.000,- tegen 7,5% rente per jaar geleend aan [medeverdachte 6] , ter overname een lening die [verdachte] eerder aan [medeverdachte 6] had verstrekt.
- In 1998 heeft [bedrijf 10] DM 6.000.000 tegen 12% rente per jaar geleend aan [medeverdachte 3] , ter financiering van bouwprojecten in Duitsland.
- In 2005 heeft [bedrijf 10] € 5.000.000 tegen 10% en later 7,5% per jaar geleend aan [medeverdachte 3] , ter financiering van bouwprojecten in Duitsland en Nederland.
[bedrijf 10] verstrekte die leningen, terwijl de Nederlandse [verdachte] en [medeverdachte 2] zowel de geldschieters van [bedrijf 10] waren als de natuurlijke personen achter de Nederlandse rechtspersonen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] . De winst die [bedrijf 10] genereerde door de renteopbrengsten, waren in Hong Kong kennelijk niet belast. Ondertussen verkeerden de Nederlandse bedrijven in een schuldenpositie, zodat ook zij niet of nauwelijks belasting hoefden te betalen. Het spreekt voor zich dat door het ontbreken van enig zicht op het vermogen dat [verdachte] en [medeverdachte 2] persoonlijk tot hun beschikking hadden, ook zij - kennelijk wereldwijd - de dans ontsprongen.
Het strekt te ver om te onderzoeken wat de reden is geweest om [bedrijf 10] langzaam, maar zeker in te ruilen voor [medeverdachte 1] . Wat vaststaat is dat [verdachte] in 1997 de toenmalige bedrijfssecretaris van [bedrijf 10] vanuit Nederland heeft verzocht [medeverdachte 1] op te richten, met als bedrijfsomschrijving: “same as [bedrijf 10] .”
De rechtbank concludeert dat in elk geval belastingfraude ten grondslag ligt aan de aanwas van het vermogen dat [medeverdachte 1] – al dan niet via [medeverdachte 3] – in de ten laste gelegde periode kon uitlenen. Dit volgt uit het hiervoor geschetste patroon. Het kan niet anders dan dat de niet afgedragen belastingen, vermeerderd met het vervolgprofijt dat met financieringsactiviteiten is behaald, over een periode van tien tot twintig jaar voorafgaand aan de ten laste gelegde periode, een zo groot deel is gaan uitmaken van het totaalvermogen, dat dit niet meer te isoleren is. Dat betekent dat het in elk geval niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 1] vermogen voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat dit vermogen afkomstig was van enig misdrijf. Tevens heeft [medeverdachte 1] verhuld wat de herkomst van het vermogen was en wie de rechthebbenden op dit vermogen waren. [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben aan deze gedragingen leidinggegeven.
De rechtbank overweegt in aanvulling hierop dat de wetenschap van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] van de herkomst van het vermogen, samenvalt met de wetenschap van [verdachte] en [medeverdachte 2] daaromtrent.
De rechtbank is niet in staat om nauwkeuriger aan te duiden door welke (rechts)persoon, op welke datum en welke locatie belastingfraude is gepleegd, simpelweg omdat door de werkwijze van [verdachte] , [medeverdachte 2] , [bedrijf 10] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] de papertrail niet compleet is, noch betrouwbaar. Het is misdrijf is daardoor niet verder te concretiseren.
Nog een criminele bron: eenzelfde patroon
In aanvulling op het voorgaande, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat er nog een andere, enigszins vergelijkbare, criminele bron heeft bijgedragen aan de aanwas van het vermogen dat [medeverdachte 1] kon aanwenden om financieringen te verstrekken, zoals de onderhavige. Het gaat om belastingfraude door middel van het verplaatsen van winsten uit de handel in legeronderdelen van het Nederlandse bedrijf [medeverdachte 6] naar het Hong Kongse bedrijf [bedrijf 11] . Het Openbaar Ministerie noemt het “de wereldwijde zwarte handel in legeronderdelen.”
De rechtbank heeft kennisgenomen van de aard van de “samenwerking” tussen [medeverdachte 6] (opgericht in 1989) en [bedrijf 11] (opgericht in 1994). Dit zijn eveneens bedrijven van [verdachte] en [medeverdachte 2] . Door middel van valse facturen is de winst van [medeverdachte 6] kunstmatig verplaatst naar [bedrijf 11] . Hierdoor hebben [verdachte] en [medeverdachte 2] wereldwijd nagenoeg elke fiscale afrekening over de winsten in de handel in legeronderdelen weten te ontduiken. Dit is uitgewerkt in de feiten 4 en 5 die hierna worden besproken.
De positie die [bedrijf 11] in de legeronderdelenhandel inneemt, is vergelijkbaar met de rol die [medeverdachte 1] en [bedrijf 10] hebben (gehad) in de financieringsbranche. [bedrijf 11] is een Hong Kongs bedrijf (een eenmanszaak) dat niets om het lijf heeft, behalve bankrekeningen waarop [verdachte] en [medeverdachte 2] gerechtigd zijn.
De feiten 4 en 5 kunnen, gelet op de periode waarin deze zijn gepleegd, niet concreet hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de grote bedragen die [medeverdachte 1] in 2007 heeft uitgeleend. Dit neemt niet weg dat het vermoeden gerechtvaardigd is, dat met de komst van [bedrijf 11] in 1994, op eenzelfde wijze ten onrechte niet afgedragen belasting en het vervolgprofijt uit de legeronderdelenbranche een bron van crimineel vermogen is geworden, dat ook vóór 2007 al door [bedrijf 10] en later door [medeverdachte 1] werd aangewend.
[verdachte] en [medeverdachte 2] hebben zelf verklaard dat de opbrengsten uit de handel in legeronderdelen zijn aangewend voor de financieringsactiviteiten van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] heeft leningen aan [verdachte] gefinancierd met de opbrengst uit de legeronderdelenhandel. [verdachte] heeft die leningen weer geïnvesteerd.
Het hierop gebaseerde bewijsvermoeden van witwassen wordt door [verdachte] en [medeverdachte 2] niet ontkracht, anders dan door de verweren te voeren die tegen de feiten 4 en 5 zijn gevoerd. De rechtbank verwijst in dat kader naar de bespreking van die verweren.
Tot slot sluit de rechtbank niet uit dat ook enig legaal vermogen deel heeft uitgemaakt van het geheel. Dat legale vermogen is echter door hetgeen hiervoor is overwogen in de loop van vele jaren zozeer vermengd geraakt met het criminele vermogen, dat het niet meer te isoleren is.
Het startkapitaal: een legale component?
[verdachte] en [medeverdachte 2] hebben, met het rapport van [persoon 14] in de hand, gesteld dat zij tot ongeveer 1994, op legale wijze een meer dan respectabel startkapitaal hebben weten te verwerven van bij elkaar (omgerekend) een paar miljoen euro, waarna zij volledig binnen de wettelijke kaders hun vermogen hebben vermeerderd, vooral door het verstrekken van financieringen vanaf 1994. Het opgebouwde vermogen is allemaal van hen persoonlijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is de stelling in zijn algemeenheid zonder meer onjuist, gelet op hetgeen hiervoor in het onderdeel “afkomstig uit enig misdrijf” is overwogen. De stelling van [verdachte] en [medeverdachte 2] raakt hetgeen de rechtbank heeft overwogen over het patroon van belastingfraude in de financieringsbranche en in de handel in legeronderdelen namelijk niet. De rechtbank heeft dat patroon, terug redenerend, kunnen vaststellen van 2017 tot in elk geval 1994. Of het patroon ook voor die tijd is gevolgd, kan de rechtbank niet meer nagaan.
De stelling van [verdachte] en [medeverdachte 2] , gebaseerd op het rapport van [persoon 14] , is hooguit relevant voor de vraag of tot ongeveer 1994 ook legaal vermogen onderdeel is gaan uitmaken van het geheel. Tenzij dit legale vermogen aanzienlijk was, zal het inmiddels vermengd zal zijn geraakt met crimineel vermogen. Om zicht te krijgen op de omvang van een eventueel legaal vermogen, zal de rechtbank daar wel op ingaan.
Over [medeverdachte 2]
De inkomsten van [medeverdachte 2] zijn maar voor een bepaalde periode min of meer transparant en dat is de periode dat hij nog in Nederland was ingeschreven, dus tot 1982. In PV 345 is uiteengezet wat bekend is geworden over de economische activiteiten van [medeverdachte 2] zelf, voordat hij met [verdachte] in zee ging.
[medeverdachte 2] is geboren [geboortejaar 2] 1936. Toen hij 22 jaar was overleed zijn vader. Hij erfde met zijn zus een woonhuis in Ressen, verschillende percelen in Ressen, Bemmel en Elst en een erfpachtrecht van beperkte duur. De waarde van deze onroerende goederen is niet achterhaald.
[medeverdachte 2] is in 1958 getrouwd met [persoon 13] . In 1967 is het huwelijk ontbonden. In de boedel van [medeverdachte 2] zat toen in elk geval een bungalow met garage en omringende grond, erfpachtrechten van beperkte duur, aandelen in [bedrijf 23] en [bedrijf 24] en enkele schulden van in totaal fl. 170.000.
In 1961 heeft [medeverdachte 2] het geërfde woonhuis in Ressen verkocht voor fl. 55.000,-.
In 1965 heeft [medeverdachte 2] een perceel in Bemmel verkregen, waarop nog een hypotheek van fl. 60.000,- zat. Dit pand heeft [medeverdachte 2] in mei 1968 verkocht voor fl. 165.000,-, zodat de vermoedelijke winst fl. 105.000,- was
In 1969 en 1970 heeft [medeverdachte 2] in delen het terrein met woonhuis en garages aan de [adres 2] te Bemmel gekocht. [medeverdachte 2] heeft ingeschreven gestaan op dit adres. Deze aankoop heeft fl. 182.500 gekost.In 1978 heeft [medeverdachte 2] het onroerend goed aan de [adres 2] in Bemmel verkocht voor fl. 3.500.000,-.De prijsvermeerdering ten opzichte van het aankoopbedrag, wordt verklaard door diverse uitbreidingen waarvoor de gemeente bouwvergunningen heeft verleend. Uit de bouwaanvragen blijkt dat hiermee ten minste fl. 810.000 gemoeid is geweest.Per saldo heeft [medeverdachte 2] hier fl. 2.506.650,- mee verdiend.
Heel veel later, in 1995 heeft [medeverdachte 2] nog een stuk grond verkocht voor fl. 5.000.
Per saldo is er in elk geval een bruto bedrag van fl. 2.671.650,- verdiend met de verkoop van onroerend goed in de periode van 1961 tot 1995. Uitgestreken over de jaren, zou dat neerkomen op ongeveer fl. 78.580,- per jaar. Wat [medeverdachte 2] daar netto van heeft overgehouden is moeilijk in te schatten. Uit de scheiding van [persoon 13] heeft hij bijvoorbeeld een schuld overgehouden. Ook is de woning aan [adres 3] te Gendt, waar hij in 1979 met zijn tweede vrouw woonde, executoriaal verkocht, terwijl hij hoofdelijk aansprakelijk was voor de hypotheek die op dit onroerend goed was gevestigd. Daarnaast heeft [medeverdachte 2] in elk geval kosten moeten maken voor wonen, eten en reizen.
Over activiteiten in de autohandel vóór 1989 is slechts bekend dat [medeverdachte 2] officieel geen rol had in het [autobedrijf 1] en dat [autobedrijf 2] , de voorganger van [bedrijf 25] , in 1982 failliet is verklaard. De rechtbank acht het al met al echter niet onaannemelijk dat [medeverdachte 2] op het moment van vertrek uit Nederland, enig legaal vermogen had dat hij – zoals hij zelf heeft verklaard – kon investeren in [bedrijf 10] . De omvang daarvan zal echter zonder meer veel beperkter zijn, dan het door hemzelf genoemde bedrag van fl. 3.500.000,-.
De omvang van de inkomsten van [verdachte] in de tijd vóórdat zij in 1989 [medeverdachte 6] oprichtte en met [medeverdachte 2] ging samenwerken, wordt alleen bevestigd door [verdachte] zelf. Zij heeft [persoon 14] het volgende laten optekenen in zijn rapport.
- [verdachte] is begonnen met een handelsonderneming in auto-onderdelen in Taiwan, genaamd [bedrijf 26] . Hieruit heeft zij in totaal € 200.000,- aan dividend ontvangen. Verder verdiende ze € 5.000,- per maand. Haar kosten voor levensonderhoud beliepen
€ 6.000,- per jaar.
- Van 1980 tot 1985 heeft [verdachte] gewerkt met en voor de heer Wichart en zijn bedrijf [bedrijf 29] B.V. in Nederland. Hiervoor kreeg [verdachte] € 18.000,- per jaar en aan het einde een gouden handdruk van € 205.000.
- Van 1985 tot 1990 heeft [verdachte] in Taiwan haar eigen bedrijf [bedrijf 27] gehad. Dit bedrijf handelde in legermateriaal. De gemiddelde winst per jaar bedroeg
€ 400.000,-. Het salaris was € 8.000,- per maand. Haar kosten voor levensonderhoud beliepen € 6.000,- per jaar. Het bedrijf is in 1990 verkocht aan [neef verdachte] voor
€ 638.000.
- In het rapport van [persoon 14] wordt uitgegaan van 8% rendement per jaar op al het vergaarde vermogen.
- Het voorgaande stelde [verdachte] in staat om in de periode van 1989 tot 1994 te investeren in [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] en [bedrijf 28] . [verdachte] heeft ruim € 2.200.000,- geïnvesteerd. In 1994 zijn de financieringsactiviteiten gestart.
Rapporteur [persoon 14] heeft met tussenkomst van het kabinet van de rechter-commissaris schriftelijke vragen beantwoord over dit rapport. Hieruit blijkt het volgende:
- Het was geen onderdeel van de opdracht om met alle kosten rekening te houden.
- Het salaris is door mevrouv [verdachte] meegedeeld: er waren geen historische jaarrekeningen van de twee ondernemingen [bedrijf 26] en [bedrijf 27] beschikbaar.
- Het dividend is door mevrouw [verdachte] meegedeeld: er waren geen historische jaarrekeningen van de twee ondernemingen beschikbaar.
- Gevraagd of € 205.000,- een redelijk bedrag is als compensatie voor de door haar [verdachte] werkzaamheden bij [bedrijf 29] , antwoordde [persoon 14] : “De controle van de redelijkheid was geen onderdeel van de opdracht.”
- Voorwerp van de opdracht was niet de controle van de juistheid van het salaris en het dividend, maar de vraag of op basis van de aangegeven bedragen de plausibiliteit vastgesteld kan worden, en dit is ook gebeurd.
- De echtheid van de documenten kan hij niet beoordelen.
De wijze waarop het rapport tot stand is gekomen, doet afbreuk aan de waarde ervan. Uitsluitend met het doel voor ogen om een vermogen van ruim € 40.000.000,- te verklaren, is de verklaring van [verdachte] overgeschreven zonder historische gegevens, zonder controle op de redelijkheid en zonder verificatie van de echtheid van de door [verdachte] verschafte documenten.
De rechtbank acht het in dit kader van belang te benoemen dat de door [verdachte] verschafte documenten, ter terechtzitting ter sprake zijn gekomen. Het gaat veelal om door [verdachte] “gereproduceerde” documenten, omdat de originele documenten “no longer available” waren; dat staat ook onderaan verschillende documenten vetgedrukt.
Ter terechtzitting geconfronteerd met een aantoonbare onjuistheid in een van die documentenen met de omstandigheid dat het beweerdelijk beschikbaar gestelde vermogen niet matcht met [verdachte] ’s eigen verklaring over de opbouw daarvan, heeft [verdachte] uitgelegd dat de rechtbank de gereproduceerde documenten niet letterlijk moet opvatten; het kan zijn dat er in het geheel geen document beschikbaar is geweest, het kan zijn dat [verdachte] het zich niet helemaal goed heeft herinnerd, dat de volgens de gereproduceerde documenten uitgeleende bedragen niet telkens in één keer zijn uitgeleend, enzovoorts.
[verdachte] heeft de suggestie gewekt dat zij een verklaring aflegde die enigszins verifieerbaar was op basis van reproducties van echte documenten. Gebleken is echter dat haar verklaring niet of nauwelijks verifieerbaar is.
Desalniettemin heeft het Openbaar Ministerie naar aanleiding van de verklaring van [verdachte] wel onderzoek laten doen. De bevindingen zijn niet alleen dat de verklaring van [verdachte] niet of nauwelijks verifieerbaar is; de verklaring is op onderdelen ook aantoonbaar onjuist en in elk geval hoogstonwaarschijnlijk. Enkele observaties zijn:
- Er is niet uitgelegd hoe het verdiende geld werkelijk heeft kunnen renderen met 8% per jaar vanaf het moment van ontvangst; er is slechts gewerkt met algemene aannames;
- Het genoten maandsalaris bij [bedrijf 26] bedroeg 5,5 tot 9 maal het gemiddelde netto maandsalaris in Nederland. Aangevuld met dividend is dit hoogstonwaarschijnlijk veel voor iemand van nog geen 20 jaar oud in die tijd;
- De gestelde gouden handdruk van [bedrijf 29] komt neer op 1,6 keer de jaarwinst van [bedrijf 29] in 1984. Het is hoogstonwaarschijnlijk dat dit is gebeurd;
- Het genoten salaris bij [bedrijf 27] bedroeg 8,5 maal het gemiddelde netto maandsalaris in Nederland. Aangevuld met dividend is dit onwaarschijnlijk veel. Het past ook niet bij een bedrijf dat bestaat uit alleen [verdachte] en haar neef;
- Kosten voor machines, inkoop van legermateriaal en huur zijn niet meegenomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [verdachte] omtrent de opbouw van haar vermogen tot aan de periode tot 1989-1994 niet verifieerbaar en hoogst onwaarschijnlijk is. Dit brengt met zich dat de rechtbank met betrekking tot dat eventuele vermogen – dat wil zeggen: voor zover het er echt was – oordeelt dat het niet anders kan zijn dan dat dit geheel of gedeeltelijk afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank blijft bij haar eerdere tussenconclusie. Op basis van de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging van de rechtbank, acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] geld hebben witgewassen door dit geld uit te lenen, door te lenen en terug te ontvangen, een en ander zoals hierna in de bewezenverklaring is vermeld.
Medeplegen en feitelijk leidinggeven
Nu [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het witwassen ter zake van de geldstromen genoemd in feit 1, zal de rechtbank het medeplegen in zoverre bewezen verklaren.
Ten aanzien van de geldstroom genoemd in feit 2, kan de rechtbank niet beoordelen of sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met andere (rechts)personen, zodat alleen [medeverdachte 1] als pleger wordt aangemerkt.
In alle gevallen zijn [verdachte] en [medeverdachte 2] de feitelijk leidinggevenden.