ECLI:NL:RBOBR:2021:6817

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
01-860049-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling voor seksuele handelingen met een minderjarige in de context van prostitutie

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op 28 juli 2019 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met een minderjarig meisje van 16 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betaald seksueel contact heeft gehad met het slachtoffer, dat zich beschikbaar stelde voor seksuele handelingen tegen betaling. De rechtbank heeft het verzoek van de verdediging om het slachtoffer als getuige te horen afgewezen, omdat dit niet noodzakelijk werd geacht voor de bewijsvoering. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 120 uren. De benadeelde partij is niet ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de behandeling van deze vordering te belastend zou zijn voor het strafgeding. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van het feit en de bescherming van minderjarigen benadrukt, evenals de verantwoordelijkheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar heeft uiteindelijk geoordeeld dat de straf moet recht doen aan de ernst van het gepleegde feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860049-20
Datum uitspraak: 23 december 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortejaar] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 november 2021 en 9 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 juni 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juli 2019 te Geldrop, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] ,
die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten het brengen en/of houden van zijn (verdachtes) penis in de mond van die [slachtoffer] , althans een of meer ontuchtige handelingen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 2 augustus 2019 vindt een prostitutiecontrole plaats naar aanleiding van de seksadvertentie op [website] van de, volgens die advertentie, 21-jarige [alias slachtoffer] . Door één van de verbalisanten wordt een afspraak met ‘ [alias slachtoffer] ’ gemaakt in een hotel in Eindhoven. ‘ [alias slachtoffer] ’ legitimeert zich bij de controle met een foto op haar telefoon van een paspoort. Later, na onderzoek in het politiesysteem, blijkt dat de politie met de minderjarige [slachtoffer] , verder te noemen [slachtoffer] , te maken had en dat zij een foto van het paspoort van haar meerderjarige zus heeft getoond bij de controle. Ten tijde van de prostitutiecontrole was [slachtoffer] 16 jaar.
Vervolgens is nader onderzoek verricht, met name aan de telefoon van [slachtoffer] . Uit dit onderzoek zijn in totaal 27 verdachten naar voren gekomen. [slachtoffer] heeft tegen deze verdachten geen aangifte willen doen, maar is wel meerdere malen gehoord over deze verdachten. Tijdens de verhoren heeft [slachtoffer] verklaard dat zij vrijwillig in de prostitutie werkt en dat zij eerst via [naam] in contact kwam met sommige klanten en sinds kort een advertentie heeft op [website] . Ook verklaarde zij dat zij verschillende werknamen heeft gebruikt, dat zij altijd tegen haar klanten via [naam] zei dat ze 18 of 19 jaar oud was en dat bij haar advertentie op [website] de leeftijd van 21 jaar stond vermeld. Uiteindelijk zijn er 21 verdachten vervolgd, onder wie verdachte.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij heeft betaald voor het plegen van ontuchtige handelingen met de minderjarige [slachtoffer] , bestaande uit het zich laten pijpen door [slachtoffer] in Geldrop op 28 juli 2019.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen van hetgeen ten laste is gelegd. Cliënt zou wel een afspraak met [slachtoffer] hebben gemaakt en zij is ook aan zijn deur verschenen, maar omdat cliënt geen geld had, is zij weer vertrokken en hebben er geen seksuele handelingen plaatsgevonden.
De bewijsmiddelen. [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting [2] , onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik heb [slachtoffer] leren kennen via [website] . Ik heb met haar een afspraak gemaakt voor 28 juli 2019 en zij is bij mij thuis in Geldrop langs gekomen. Ik meen dat ik een bedrag van
€ 100,- met haar heb afgesproken. Ik heb met [slachtoffer] de Whatsapp-gesprekken gevoerd en daarbij gebruik gemaakt van het telefoonnummer [telefoonummer] .
Proces-verbaal (ZD/PD) van bevindingen onderzoek identiteit (p. 26). Voor zover inhoudende:
Tijdens de controle had betrokkene opgegeven te zijn: [persoon 1] ( [persoon 1] ). (…) Omdat dit niet leek te kloppen heb ik, verbalisant [verbalisant] verder gezocht naar de familie relaties van [persoon 1] en zag ik dat zij een zusje had genaamd [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) geboren [geboortedatum] . Vervolgens heb ik op de beschikbare foto geklikt en zag ik dat de foto sterk overeenkwam met de persoon die wij tijdens de controle gesproken hadden.
Voorts verklaarde zij dat wij waarschijnlijk op zoek waren naar haar zestienjarige dochter [slachtoffer] . Ter verificatie vroegen wij wat haar dochter [slachtoffer] bij vertrek uit de woning aanhad. Haar moeder verklaarde dat zij gekleed was in een rood jurkje met daar overheen een beige jas. Deze kleding kwam overeen met de kleding die wij bij betrokkene tijdens de prostitutie controle hadden gezien.
Proces-verbaal (ZD/PD) van bevindingen WhtasApp [telefoonummer] (p. 17 – 21). Voor zover inhoudende:
[p. 17] Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] .
In de geanalyseerde gegevens van het extractierapport werd door mij, verbalisant, een WhatsApp gesprek aangetroffen tussen [telefoonummer] en [telefoonnummer] genaamd [persoon 2]
Uit onderzoek van het CIOT is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonummer] op naam staat van:
[verdachte]
Geboren [geboortejaar]
Nationaliteit Zaïrese (Congolese)
[p. 18]
12
[telefoonummer]
(…) Ik heb nog maar 100 euro
28-7-2019
00:02:45(UTC+2)
[p. 19]
15
[telefoonummer]
Wat zit dan in de prijs inbegrepen?
28-7-2019
00:04:05(UTC+2)
(…)
20
[telefoonummer]
Pijpen ook?
28-7-2019
00:04:34(UTC+2)
21
[slachtoffer]
Met cindoom
28-7-2019
00:04:41(UTC+2)
(…)
38
[slachtoffer]
Om 6 uur
28-7-2019
15:14:07(UTC+2)
39
[telefoonummer]
Is prima. [adres] . App als je hier bent
28-7-2019
15:15:06(UTC+2)
[p. 20]
53
[slachtoffer]
Je weet dat het vooraf betalen is ook
28-7-2019
18:17:19(UTC+2)
54
[telefoonummer]
Ja. Ben je er?
28-7-2019
18:21:00(UTC+2)
55
[slachtoffer]
Bijna
28-7-2019
18:21:09(UTC+2)
[p. 21]
83
[telefoonummer]
Jaja, heeft je mama je ook geleerd om zo lekker te deepthroaten
30-7-2019
15:10:00(UTC+2)
Het oordeel van de rechtbank.
Naar aanleiding van de prostitutiecontrole en het onderzoek aan de telefoon van [slachtoffer] is nader onderzoek naar verdachte verricht. [slachtoffer] is niet gehoord over verdachte.
Uit de chats en de verklaring van verdachte blijkt dat hij op 28 juli 2019 een seksafspraak met [slachtoffer] heeft die bij hem thuis zal plaatsvinden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] wel bij hem aan de deur is geweest, maar dat er geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Verdachte moest namelijk plotseling geld opsturen naar zijn ouders die in het buitenland verbleven. Daardoor had hij geen geld meer om [slachtoffer] te kunnen betalen voor haar diensten. Verdachte heeft dit op het moment van aankomst aan [slachtoffer] medegedeeld en zij heeft daar – volgens verdachte – rustig op gereageerd. [slachtoffer] is dus onverrichter zake weggegaan.
Op grond van de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt. Uit de Whatsapp-gesprekken blijkt dat verdachte zegt nog € 100,- te hebben en vraagt wat [slachtoffer] voor dit bedrag aan diensten verleent. Verdachte informeert direct of pijpen ook tot de mogelijkheden behoort. Verdachte en [slachtoffer] blijven Whatsapp-contact houden tot het moment van de afspraak en [slachtoffer] bijna bij de woning van verdachte is. Op geen enkel moment geeft verdachte aan dat hij mogelijk geen of minder geld ter beschikking heeft. [slachtoffer] vraagt ook aan verdachte of hij weet dat hij van te voren moet betalen en verdachte antwoordt bevestigend. Ook hier blijkt niet uit dat verdachte niet in staat is om te betalen. Verdachte zegt bovendien dat hij wil bijboeken als [slachtoffer] een lekker ding blijkt te zijn. Na de afspraak op 28 juli 2019 probeert verdachte een andere afspraak met [slachtoffer] te maken en zegt op enig moment in het Whatsapp-gesprek tegen [slachtoffer] ‘Ik had je trouwens niks aangeboden, wat drink je graag’. [3] Dat [slachtoffer] op 28 juli 2019 niet bij verdachte in huis is geweest, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk nu het niet gebruikelijk is bezoekers een drankje aan te bieden op het moment dat zij niet binnenkomen dan wel snel weer weggaan. [slachtoffer] maakt vervolgens met verdachte ook een nieuwe afspraak zonder daarbij een opmerking te plaatsen over de eerdere afspraak waarbij niet zou zijn betaald. Daar komt nog bij dat verdachte op 30 juli 2019 naar [slachtoffer] een Whatsapp-bericht stuurt met de tekst: ‘Jaja, heeft je mama je ook geleerd om zo lekker te deepthroaten’. [4] Dit bericht duidt er onmiskenbaar op dat daadwerkelijk seksueel contact heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] verdachte heeft gepijpt.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank de alternatieve verklaring van verdachte, dat er geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en dat er niet is betaald dan ook ongeloofwaardig, nu deze wordt weersproken door de chatberichten. Dat verdachte mogelijk daadwerkelijk geld naar zijn ouders in het buitenland zou hebben overgeboekt, maakt dat niet anders.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd.
Voorwaardelijk getuigenverzoek.
Met betrekking tot het verzoek van de raadsman tot het aanhouden van de zaak en het (doen) horen van [slachtoffer] als getuige, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen, overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op het feit dat het getuigenverzoek van de verdediging eerst ter terechtzitting van 22 november 2021 is gedaan en [slachtoffer] geen belastende verklaring ten aanzien van verdachte heeft afgelegd die wordt gebezigd voor het bewijs, hanteert de rechtbank bij de beoordeling van dit verzoek het noodzakelijkheidscriterium. De rechtbank stelt vast dat de verdachte eerst op 16 januari 2020 is verhoord waarbij hij zich steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Ter terechtzitting heeft de verdachte een verklaring afgelegd waarin hij een alternatieve verklaring heeft gegeven voor hetgeen op 28 juli 2019 heeft plaatsgevonden. Ter terechtzitting is het getuigenverzoek door de raadsman niet nader toegelicht. De rechtbank acht het getuigenverzoek daarmee onvoldoende onderbouwd waarmee de noodzaak van het horen van [slachtoffer] niet is gebleken. Ook ambtshalve ziet de rechtbank geen noodzaak tot het alsnog horen van [slachtoffer] . De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman daarom af.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 28 juli 2019 te Geldrop, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten het brengen en houden van zijn (verdachtes) penis in de mond van die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van drie weken waarvan één week voorwaardelijk met proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 180 uur te vervangen door 90 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Ten aanzien van de strafmaat heeft de verdediging gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 28 juli 2019 schuldig gemaakt aan betaald seksueel contact met een minderjarig meisje dat op dat moment (ruim) 16 jaar oud was. Dat is strafbaar gesteld in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer] . Dat is een ernstig strafbaar feit.
Minderjarigen moeten immers kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Blootstelling aan prostitutie op minderjarige leeftijd past daar niet bij. De wetgever heeft hen op seksueel gebied willen beschermen tegen oudere, verder ontwikkelde personen. Daarom is het plegen van seksuele handelingen tegen betaling met personen beneden de 18 jaren strafbaar, ook wanneer dit met wederzijdse instemming gebeurt. Minderjarigen bevinden zich immers in een gevoelige ontwikkelingsfase van hun leven en moeten gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht worden niet of in onvoldoende mate in staat te zijn zelf hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Verdachte heeft vooral zijn eigen seksuele lusten vooropgesteld in plaats van zich ervan te vergewissen dat hij niet te maken had met een minderjarige. Hij, en hij alleen, is daarvoor verantwoordelijk en ook voor de gevolgen van het nalaten daarvan. Niet het slachtoffer. De bescherming van de minderjarige is immers het uitgangspunt. Zijn handelen is strafbaar, verdachte is strafbaar en hij verdient daarvoor straf.
Aan het vorenstaande doet echter niet af dat het feit van artikel 248b Sr zich in vele varianten en gedaanten van feitelijke situaties kan voordoen en dat dat van invloed is op de strafmaat. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat hoe jonger het slachtoffer is, des te strafwaardiger het betaalde seksuele contact is. Dat geldt ook voor de situatie waarin degene die het betaalde seksuele contact had (verder te noemen: de klant) bewust op zoek is gegaan naar een minderjarige. Ook de klant die op enig moment wel in de gaten had of had moeten hebben dat er iets niet in de haak is en het mogelijk om een minderjarige gaat, handelt strafwaardiger dan degene die oprecht niets door had. Het spreekt voor zich dat de klant die weet dat ten aanzien van deze minderjarige sprake is van een uitbuitingssituatie, zich bevindt aan de uiterste rand van het strafmaatspectrum.
In deze strafzaak is het slachtoffer met verdachte in contact gekomen via [website] , waarbij zij zich heeft voorgedaan als een prostituee in de leeftijd van 21 jaar. In haar advertentie bood zij zich aan voor seksuele diensten en er stonden foto’s bij haar advertentie. Zij gaf hierin duidelijk aan wat het zou kosten en welke seksuele handelingen zij wel of niet wilde verrichten. De inhoud van de concrete advertentie op zichzelf behoefde bij verdachte geen argwaan te wekken over de werkelijke leeftijd van het latere slachtoffer of over een eventuele uitbuitingssituatie.
Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is verder geenszins aannemelijk geworden dat verdachte op zoek is geweest naar betaalde seks met een minderjarige.
Behalve haar jeugdige leeftijd, waren er geen bijzondere situationele omstandigheden op grond waarvan hij gealarmeerd had moeten zijn dat hij mogelijk te maken had met een minderjarige. Haar uiterlijk en haar optreden gaven daartoe kennelijk op het eerste gezicht geen aanleiding. Ook het prostitutie-controleteam werd in eerste instantie door het slachtoffer misleid omtrent haar werkelijk leeftijd. Anders dan door de officier van justitie is betoogd, had verdachte naar het oordeel van de rechtbank evenmin uit bepaald woordgebruik in de Whatsappberichten die zich in het dossier van verdachte bevinden hoeven af te leiden dat hij te maken had met een minderjarige. Dit woordgebruik was net zo goed passend voor een jongmeerderjarige of kon als zodanig door de verdachte ook anders worden uitgelegd
Volgens verdachte kwam zij evenmin in haar handelen over als een minderjarige en was nergens uit af te leiden dat zij dit werk liever niet deed. Het slachtoffer heeft steeds bij de politie verklaard dat zij zichzelf niet als slachtoffer ziet en ook dat zij geen aangifte wilde doen. Zij ‘koos’ naar eigen zeggen voor het hebben van betaalde seks vanwege de inkomsten, maakte autonoom en zelfstandig afspraken met klanten zonder bemoeienis van een ander en werd door niemand gedwongen. Zij maakt in de gesprekken met de politie en ook in de app-gesprekken met klanten naar het oordeel van de rechtbank een stevige en weerbare indruk.
Zoals hiervoor overwogen neemt vorenstaande niet weg dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit door – naar achteraf bleek – betaalde seks met een minderjarige te hebben en draagt hij daarvoor de verantwoordelijkheid. Dat er geen alarmbellen rinkelden staat immers los van de eerdergenoemde vergewisplicht in de niet-vergunde seksindustrie.
Ten aanzien van de strafmodaliteit, overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 22b Sr mag in geval van veroordeling voor jeugdprostitutie geen taakstraf worden opgelegd, tenzij daarnaast ook een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.
Het openbaar ministerie heeft ter zitting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist van twee weken, onder meer omdat van een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf een generaal preventieve werking vanuit zou gaan. Een taakstraf zou toekomstige klanten van jeugdprostitutie onvoldoende afschrikken.
De rechtbank heeft oog voor de schrijnende situaties in de (jeugd)prostitutie alsook het belang om het (voort)bestaan van jeugdprostitutie in de kiem te smoren. De dreiging van lange onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor toekomstige potentiële klanten zou mogelijk daarbij behulpzaam zijn. Een te bereiken strafdoel – zoals hier generale afschrikking – dient evenwel altijd in verhouding te staan tot (de ernst van) het verwijt dat een verdachte in een concrete zaak kan worden gemaakt. Het zou in strijd met het beginsel van een proportionele straftoemeting zijn om het te bereiken strafdoel over de rug van de concrete verdachte te dienen. De rechtbank acht het van belang te herhalen dat de beweegreden van verdachte niet was om betaalde seks te hebben met een minderjarige, maar dat hij pas achteraf, toen de politie hem dat vertelde, heeft ontdekt dat het slachtoffer minderjarig was.
Daarnaast mag ook niet uit het oog worden verloren dat van de media-aandacht die deze zaak heeft gekregen op zichzelf genomen al een generaal preventieve werking uitgaat. De media hebben voor en tijdens de zitting veelvuldig en uitgebreid verslag gedaan van deze zaak. Potentiële klanten die op zoek gaan naar jonge (niet minderjarige) prostituees en klanten die zich begeven in het niet-vergunde circuit, zullen zich bij kennisname van dit nieuws ongetwijfeld realiseren dat ook zij in een dergelijke situatie terecht kunnen komen en dan terecht zullen moeten staan op een openbare terechtzitting, met het risico van forse straffen, herkenning en het maatschappelijk stigma dat gepaard gaat met een veroordeling voor een zedendelict als hier aan de orde.
De veroordeelden in dit onderzoek zullen niet alleen te maken hebben met de strafrechtelijke gevolgen van hun strafbaar handelen. Naast relationele gevolgen, lopen velen een gerede kans hun baan te verliezen omdat hen in veel gevallen een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) zal worden geweigerd. Het spreekt voor zich dat het verlies van een baan en inkomen zeer ingrijpend is en een zware wissel op de toekomst trekt. Kortom, de kans is aanzienlijk dat nog los van de uitkomst van deze strafzaak, de consequenties fors zullen zijn. Dat geldt ook voor verdachte in deze zaak, aangezien verdachte al 21 jaar woonachtig is in Nederland op basis van een verblijfsvergunning en het risico bestaat dat deze wordt ingetrokken bij een veroordeling voor een strafbaar feit. Ook zal het lastig voor hem zijn werk te zoeken wanneer een aanvraag voor een VOG niet zal worden toegewezen.
Verdachte heeft inmiddels terechtgestaan op de openbare terechtzitting. Deze zitting hing ruim anderhalf jaar boven zijn hoofd nu het een zaak uit 2019 betreft. Betreffende de persoon van verdachte is verder gebleken dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank zal, alles afwegende, in lijn met het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de Valkenburgse zedenzaak bij de strafoplegging het accent leggen op een taakstraf en daarnaast – gelet op het taakstrafverbod – een gevangenisstraf opleggen van één dag. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank recht gedaan aan zowel het verwijt dat verdachte in deze concrete zaak kan worden gemaakt alsmede de consequenties die een veroordeling voor hem zullen hebben. Een substantiële gevangenisstraf daarbovenop zou in het licht van de andere na te streven strafdoelen – vergelding en speciale preventie – een te zware strafmodaliteit zijn.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Inleiding
De rechtbank heeft bij de strafmotivering uitgebreid aandacht besteed aan de strafwaardigheid van het handelen van verdachte. Zoals de wetgever voor ogen heeft gehad, dient de minderjarige beschermd te worden en is het verdachte als meerderjarige die verkeerd heeft gehandeld. De rechtbank benadrukt dit omdat de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] een juridische beoordeling is met een civielrechtelijk karakter. Aan de orde is de vraag of het strafrechtelijk handelen van verdachte kan leiden tot een aanspraak van [slachtoffer] op immateriële schadevergoeding. Daarbij dient de rechtbank de vordering te beoordelen naar de regels van het burgerlijk recht, waarbij onder meer de onderbouwing van een vordering en de betwisting door de verdediging een rol spelen.
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
Zij heeft in onderzoek Delhi ten aanzien van elke verdachte gevraagd om toekenning van een immateriële schadevergoeding. Ter onderbouwing van deze vordering is door haar raadsvrouwe onder meer het volgende aangevoerd.
De verdachten die zich schuldig hebben gemaakt aan de delicten bezit of vervaardigen van kinderporno en/of ontucht ex artikel 248b Sr en/of – kort gezegd – mensenhandel veroorzaken door hun handelen, ook als dwang afwezig is, schade bij het minderjarige slachtoffer. Kinderen moeten te allen tijde als kwetsbaar worden beschouwd en tegen zichzelf worden beschermd. Dat geldt ook voor [slachtoffer] , ongeacht haar beweegredenen, haar overtuigingen en haar denkbeelden.
Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat sprake is van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Er is sprake van een zo ernstige normschending dat de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] een toewijzing rechtvaardigen, aldus de raadsvrouwe. [slachtoffer] is na de start van het onderzoek Delhi uit huis geplaatst en gedurende vijf maanden gesloten geplaatst. Daarna is zij op een groep gaan wonen en tot haar meerderjarigheid heeft zij begeleid gewoond. De periode sinds augustus 2019 is voor [slachtoffer] heel moeilijk geweest, haar lichaam was op, zij woog nog maar 44 kilo en kampte met een vaginale schimmelinfectie. Zij ervoer veel stress, niet alleen omdat zij niet thuis kon wonen, maar ook omdat zij zich erg veel zorgen maakte over de lopende strafzaak en de gevolgen die deze niet alleen voor haar, maar ook voor de verdachten zouden hebben. Daarnaast heerst er bij [slachtoffer] ook veel schaamte en maakt zij zich veel zorgen over haar privacy.
Primair zijn de volgende bedragen gevorderd. Indien een verdachte veroordeeld wordt voor het bezitten of vervaardigen van kinderporno (van [slachtoffer] ) is verzocht om een bedrag van € 500,-. Bij een veroordeling voor ontucht ex artikel 248b Sr is een bedrag van € 1.000,- gevraagd. Tot slot is verzocht een bedrag van € 2.000,- toe te kennen bij verdachten die zich schuldig hebben gemaakt aan – kort gezegd – mensenhandel. Als verdachten voor meerdere van deze feiten worden veroordeeld, worden deze bedragen opgeteld gevorderd.
Subsidiair is verzocht om een bedrag van € 10.000,- hoofdelijk toe te wijzen ten aanzien van alle verdachten die veroordeeld worden in onderzoek Delhi.
Daarnaast heeft [slachtoffer] verzocht om toekenning van de wettelijke rente vanaf de datum van de schadeveroorzakende feiten, om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en om een veroordeling in de kosten van de tenuitvoerlegging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de schadevergoeding zoals primair verzocht toe te wijzen inclusief wettelijke rente. Daarnaast is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en een veroordeling in de kosten van de tenuitvoerlegging.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Kort weergeven is hieraan ten grondslag gelegd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Juridisch kaderArtikel 6:106 BW luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
In zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, het volgende overwogen:
“Van de [in art. 6:106, aanhef en onder b, BW] bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.”
Daarnaast heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465 onder meer als volgt overwogen:
“Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen, meebrengen dat bij de benadeelde partijen telkens sprake is van een aantasting in de persoon, had het op de weg van het Hof gelegen dat oordeel, in het bijzonder ook wat betreft die gevolgen van de normschending voor de benadeelde partijen, te motiveren aan de hand van de door de benadeelde partijen aangedragen gegevens.”
“Voor zover het oordeel van het Hof aldus moet worden begrepen dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon met betrekking tot alle benadeelde partijen kan worden aangenomen zonder enige nadere vaststelling met betrekking tot de gevolgen die de normschending voor ieder van deze benadeelde partijen heeft gehad, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dat oordeel niet begrijpelijk.”
Uit onder andere dit arrest leidt de rechtbank af dat in elk concreet geval de aard en de ernst van de normschending dient te worden vastgesteld, alsmede de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij.
Beoordeling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Daarvoor dient duidelijk te zijn dat in het concrete geval de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan met zich brengen dat sprake is van een aantasting in de persoon. Dat betekent dat ook bij naar hun aard ernstige normschendingen in beginsel in ogenschouw moet worden genomen wat daarvan in het concrete geval de gevolgen voor de persoon in kwestie zijn geweest.
De rechtbank stelt voorop dat – zoals onder meer ook uit de strafoverweging blijkt – het bewezenverklaarde naar zijn aard zonder meer een ernstige normschending oplevert. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat minderjarigen die bij dergelijke seksuele handelingen zijn betrokken nog geruime tijd kunnen lijden onder de fysieke en psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan.
Daarnaast moet de rechtbank voor het oordeel dat sprake is van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ ook – mede in het licht van de betwisting door de verdediging – vast (kunnen) stellen wat de gevolgen voor [slachtoffer] zijn geweest van voornoemde ernstige normschending. In de toelichting op de vordering is ingegaan op de gevolgen voor [slachtoffer] . De rechtbank begrijpt hieruit dat [slachtoffer] met name naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek en de bekendwording van ‘wat zich in de laatste maanden had afgespeeld’ diverse gevolgen heeft ervaren zoals uithuisplaatsing, stress, gewichtsverlies, zorgen over de strafzaak en schaamte. Tot slot maakt zij zich zorgen over haar privacy.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze onderbouwing van de vordering onvoldoende blijkt welke concrete en rechtstreekse gevolgen het ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feit(encomplex) – al dan niet in samenhang met de ten aanzien van andere verdachten bewezenverklaarde feiten(complexen) – voor [slachtoffer] heeft gehad.
Dergelijke gevolgen blijken evenmin uit de verklaringen die [slachtoffer] bij de politie heeft afgelegd. Bij de politie heeft [slachtoffer] onder meer verklaard dat ze het werk misschien weer wil gaan doen als ze 18 jaar is, omdat ze het leuk vindt en het goed betaalt. Zij lijkt zich dan vooral zorgen te maken over het strafrechtelijke onderzoek en de consequenties daarvan voor haarzelf, maar zeker ook voor de verdachten.
De rechtbank overweegt dat het een gegeven van algemene bekendheid is dat minderjarigen niet altijd de draagwijdte van hun gedrag kunnen overzien, maar uit haar verklaringen bij de politie blijken de gevolgen van de ernstige normschending op dat moment niet. Uiteraard is het dus – mede ook gelet op haar jeugdige leeftijd – heel goed denkbaar dat eventuele gevolgen door de ernstige normschending zich in de toekomst bij [slachtoffer] zullen openbaren. Dat daarvan op dit moment sprake is, blijkt echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uit de toelichting bij de vordering.
Zoals hierboven overwogen, benadrukt de rechtbank dat zij daarmee in het geheel niet tekort wil doen aan de ernst van het gebeuren, maar dat de beoordeling van de gevorderde schadevergoeding volgens civielrechtelijke maatstaven dient plaats te vinden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat sprake is van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’. Dat maakt dat er onvoldoende grond is om tot toewijzing van (een deel van) de vordering tot immateriële schade over te gaan.
Nader onderzoek naar de eventuele niet benoemde maar wel aanwezige concrete en rechtstreekse gevolgen levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting op van het strafgeding. Dit brengt mee dat [slachtoffer] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
art. 9, 22c, 22d, 248b van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.

een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag

een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis

Beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] :
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. A.E. de Kryger, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 23 december 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal (ZD/PD), wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier (zaakdossier/persoonsdossier t.a.v. verdachte [verdachte] ) van de politie Eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel (OB), onderzoeksnummer OBRCC19005, onderzoek Delhi, afgesloten op 23 maart 2020, aantal pagina’s: 1 tot en met 68. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Proces-verbaal ter terechtzitting, verklaring van verdachte ter terechtzitting.
3.Proces-verbaal (ZD/PD) van bevindingen WhtasApp [telefoonummer] (bijlage, pagina 24).
4.Proces-verbaal (ZD/PD) van bevindingen WhtasApp [telefoonummer] (pagina 21).