Overwegingen
Feiten1. Eiser is samen met zijn vrouw sinds 2014 eigenaar van het perceel [adres] te Sambeek. In 2015 hebben zij in de hoek van het perceel zonder een daartoe vereiste omgevingsvergunning een bijgebouw opgericht nabij een monumentale lindeboom. Verweerder heeft bij besluit van 27 maart 2018 een last onder dwangsom opgelegd, strekkende, voor zover hier relevant, tot verwijdering van het bijgebouw. Bij uitspraak van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:499, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) de uitspraak van deze rechtbank over deze last onder dwangsom van 8 januari 2019 en het besluit op bezwaar van 3 juli 2018 vernietigd, maar het beroep tegen het herstelbesluit van 19 november 2019 ongegrond verklaard, zodat de last onder dwangsom in rechte onaantastbaar is. 2. Tijdens deze procedure heeft eiser, op instigatie van de Afdeling, op 23 augustus 2019 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend ter legalisering van de garage.
Verweerder heeft bij brief van 24 juni 2020 de begunstigingstermijn die aan genoemde last is verbonden verlengd tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar dat is ingediend tegen het besluit van 3 maart 2020, welk besluit ertoe strekt dat eiser binnen zes weken dient te voldoen aan het herstelbesluit van 19 november 2019. De afhandeling van dit bezwaar is aangehouden in afwachting van de uitkomst van de hier aan de orde zijnde procedure.
3. Ingevolge het bestemmingsplan “Komplan Sambeek” gelden ter plaatse drie bestemmingen, namelijk de bestemming “Wonen”, “Groen” en “Agrarisch”. Volgens de bijbehorende planregels van “Groen” (artikel 6) en “Agrarisch” (artikel 3) is het niet toegestaan om onderhavig bouwwerk op gronden met deze bestemmingen op te richten. Om die reden is de aanvraag gelet op het bepaalde in artikel 2.10, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
Bestreden besluit4. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat wanneer het bouwplan zich niet deels op de bestemming “Groen” zou bevinden, hij in beginsel bereid zou zijn om medewerking te verlenen aan het bouwplan. Stedenbouwkundig gezien zou kunnen worden afgeweken van het bestemmingsplan. Dat geldt echter niet, aldus verweerder, voor het gedeelte van het bouwplan dat gelegen is binnen de bestemming “Groen”. Binnen deze bestemming staat ook de ruim 400 jaar oude lindeboom “Linde van Sambeek” met een stamomtrek van ongeveer 8 meter. Deze boom is de dikste lindeboom van Nederland en staat vermeld in het Landelijk Register van Monumentale Bomen. Voor deze boom is een beschermingsregime opgenomen in het bestemmingsplan door de functieaanduiding “monumentale boom”. Bij de beoordeling van de aanvraag gaat verweerder in eerste instantie uit van de (fictieve) situatie dat het gebouw niet aanwezig is. Als dat het geval zou zijn geweest, zou verweerder nimmer medewerking verlenen gelet op de door de gemeenteraad vastgestelde beschermingszone voor de boom. Verweerder houdt ook in deze situatie vast aan het door de raad vastgestelde beschermingsregime voor deze monumentale boom.
Onvoldoende gemotiveerd
5. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit het advies van de Bezwarencommissie om een onafhankelijk advies te vragen over de vraag of de boom nu wel of niet wordt beschadigd door het aanwezige bebouwde deel op de groenbestemming zonder nadere, zwaarwegende motivering terzijde heeft gelegd. Verder stelt eiser dat het door hem overgelegde deskundigenadvies niet deskundig is weerlegd of in twijfel getrokken, nu degene die in opdracht van verweerder advies heeft uitgebracht over de boom geen erkend boomdeskundige is die zelf bomen feitelijk onderzoekt, beoordeelt en onderhoudt. Uit het door eiser overgelegde deskundigenadvies volgt dat dit stukje bebouwing op de groenbestemming voor de monumentale boom niet schadelijk is, ook niet voor de toekomst. Daarbij wijst eiser op de andere gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen de groenbestemming die feitelijk geen bescherming geven aan de boom.
Daarnaast brengt eiser naar voren dat onvoldoende is meegewogen dat het hier slechts om een klein stukje bebouwing op de groenbestemming gaat en dat ook na afbraak van dit stukje nog steeds binnen 10 meter afstand van de lindeboom een bijgebouw staat op de woonbestemming. Ten slotte kan eiser zich niet vinden in de stelling van verweerder dat er ook een omgevingsvergunning voor het hele bijgebouw nodig zou zijn indien dit in zijn geheel op de woonbestemming zou zijn gelegen.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in dit kader aan de orde is of hij terecht en op goede gronden de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren. Voor het inschakelen van nog een deskundige heeft hij geen aanleiding gezien. Daarbij wijst verweerder op de tussenuitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2019, waarin is geoordeeld dat het overgelegde deskundigenrapport van eiser geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verwijdering van het bijgebouw dusdanige, onvermijdelijke schade aan de boom zal veroorzaken, dat om die reden van verwijdering zou moeten worden afgezien. Verder heeft de Afdeling in die uitspraak overwogen dat verweerder bij de beoordeling of het omgevingsvergunning wil verlenen voor het bijgebouw belang mag hechten aan de bescherming van de boom voor zover het andere bestemmingen betreft. Afgezien daarvan is verweerder van mening dat zijn deskundige wel ter zake deskundig is. Hij is een van de meest gerespecteerde boomdeskundigen van Nederland met 30 jaar ervaring en onderzoekt en beoordeelt tot op de dag van vandaag wekelijks bomen. Verweerder is daarom van mening dat hij achter de conclusie van de heer [naam] kan blijven staan, namelijk dat het bouwwerk schade heeft toegebracht aan de boom en dat vast staat dat zolang het bouwwerk op deze locatie aanwezig is, in ieder geval het verloren gegane wortelvolume niet kan worden hersteld.
7. Ingevolge artikel 7:13, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt, indien de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden.
8. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat hij het gedeeltelijk niet eens is met het advies van de Bezwarencommissie. Bij het onderwerp ‘Contrair rapport’ heeft verweerder onderbouwd waarom hij niet alsnog een (nieuwe) deskundige heeft geraadpleegd. Van strijd met artikel 7:13, zevende lid, van Awb is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
9. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor een project dat in strijd is met een bestemmingsplan, is een bevoegdheid van verweerder. Gelet op de aanhef van artikel 2.12, eerste lid, mag de activiteit niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Verder geldt dat verweerder beleidsruimte heeft bij de beslissing of het gebruik maakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De bestuursrechter toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
10. Zoals reeds is overwogen in de uitspraak van deze rechtbank van 8 januari 2019 heeft de raad van verweerders gemeente bij het vaststellen van het bestemmingsplan ervoor gekozen om geen gebouwen toe te staan op de tot “Groen” bestemde gronden en om binnen een straal van 10 meter het belang van het behoud van de boom voorop te stellen. De rechtbank is van oordeel dat het besluit van verweerder om niet af te wijken van het bestemmingsplan en het belang van het behoud van de boom te laten prevaleren boven het belang van eiser bij het behoud van het gerealiseerde bijgebouw niet onredelijk kan worden geacht. De rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de adviseur van verweerder geen ter zake deskundige zou zijn en stelt vast dat de visie van deze adviseur en die van eiser met betrekking tot de mogelijke nadelige gevolgen van de realisatie en het behoud van de garage voor de boom uiteen lopen. Ofschoon niet op voorhand kan worden uitgesloten dat een en ander valt af te dingen aan het advies van de deskundige van verweerder, is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit advies in aanmerking heeft kunnen nemen bij het nemen van zijn bestreden besluit. Absolute zekerheid dat de zeer beschermenswaardige boom geen schade heeft geleden en/of zal lijden ten gevolge van de gerealiseerde garage bestaat er gezien de deskundigenadviezen niet. Wel bestaat overeenstemming tussen de deskundigen dat het op juiste wijze weghalen van het bijgebouw niet leidt tot schade aan de boom. Dat slechts sprake is van een relatief klein deel van het bijgebouw dat op de grond met de bestemming “Groen” staat en de bestemming “Groen” bouwwerken en voorzieningen toelaat die ook schade aan de boom tot gevolg zouden kunnen hebben, leidt niet tot het oordeel dat verweerder hierom de vergunning in afwijking van het bestemmingsplan had moeten verlenen. Evenmin leidt het feit dat er binnen de beschermingszone andere werkzaamheden hebben plaatsgevonden die konden leiden of hebben geleid tot schade aan de boom ertoe dat verweerder de gevraagde omgevingsvergunning niet had mogen weigeren. Of ook een omgevingsvergunning voor het hele bijgebouw nodig zou zijn indien dit in zijn geheel op gronden met de bestemming “Wonen” zou komen te staan, is in dit kader niet relevant.
Deze grond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.