In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die beiden betrokken zijn bij de zorg voor hun minderjarige kind. De vrouw, eiseres in conventie, vorderde dat de man, gedaagde in conventie, de minderjarige binnen twee dagen na de uitspraak terug zou geleiden naar Nederland. De vrouw stelde dat het kind haar hoofdverblijfplaats in Nederland heeft en dat de man haar onterecht in [plaats 2] heeft gehouden. De man, die in reconventie vorderde dat het kind bij hem zou blijven, voerde aan dat het kind bang was voor haar stiefvader en psychologische hulp nodig had. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat het kind in Nederland niet veilig zou zijn en dat de hoofdverblijfplaats bij de vrouw diende te blijven. De vordering van de vrouw werd toegewezen, en de man werd veroordeeld om het kind terug te geleiden naar Nederland, met een dwangsom voor het geval hij hieraan niet voldeed. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.