ECLI:NL:RBOBR:2021:870

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
367272 / KG ZA 21-46
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggeleiding van een minderjarige naar Nederland in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die beiden betrokken zijn bij de zorg voor hun minderjarige kind. De vrouw, eiseres in conventie, vorderde dat de man, gedaagde in conventie, de minderjarige binnen twee dagen na de uitspraak terug zou geleiden naar Nederland. De vrouw stelde dat het kind haar hoofdverblijfplaats in Nederland heeft en dat de man haar onterecht in [plaats 2] heeft gehouden. De man, die in reconventie vorderde dat het kind bij hem zou blijven, voerde aan dat het kind bang was voor haar stiefvader en psychologische hulp nodig had. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat het kind in Nederland niet veilig zou zijn en dat de hoofdverblijfplaats bij de vrouw diende te blijven. De vordering van de vrouw werd toegewezen, en de man werd veroordeeld om het kind terug te geleiden naar Nederland, met een dwangsom voor het geval hij hieraan niet voldeed. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/367272 / KG ZA 21-46
Vonnis in kort geding van 15 februari 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.M. van der Marel te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. O. Huisman te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 januari 2021 met 6 producties
  • de brief van mr. Huisman van 28 januari 2021 met 7 producties en een eis in reconventie.
  • de brief van mr. Van der Marel van 28 januari 2021 met aanvullende producties 7 tot en met 9
  • de brief van mr. Van der Marel van 29 januari 2021 met aanvullende productie 10
  • het kinderverhoor van [naam kind] voorafgaand aan de mondelinge behandeling
  • de mondelinge behandeling via een skype verbinding op 1 februari 2021, waar tevens een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was.
1.2.
Het kort geding is ter zitting aangehouden tot 2 februari 16.00 uur voor nader overleg tussen partijen. Bij brief van 4 februari 2021 heeft mr. Van der Marel de voorzieningenrechter bericht dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is op 5 december 2007 geboren het - thans nog minderjarige - kind, [naam kind] .
2.2.
De man heeft [naam kind] erkend en partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [naam kind] . De relatie tussen partijen is in 2010 geëindigd, waarna [naam kind] bij de vrouw is gaan wonen. De man is geremigreerd naar [plaats 2] .
2.3.
Bij vonnis in kort geding van 27 november 2013 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank een informatie- en een contactregeling vastgesteld. De contactregeling houdt in dat de man iedere zaterdag en zondag tussen 15.00 uur en 17.00 uur contact heeft met [naam kind] via telefoon of Skype en dat [naam kind] in de periode van 4 december 2013 tot en met 2 januari 2014 2-3 dagen per week bij de man verblijft.
2.4.
Op 14 juli 2014 heeft de man een verzoek ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant tot vaststelling van een zorg- en contactregeling inhoudende dat [naam kind] tijdens de zomervakantie gedurende vier weken en tijdens de kerstvakantie om het jaar twee weken bij de man op [plaats 2] verblijft.
2.5.
Bij tussenbeschikking van 7 november 2014 heeft de rechtbank Oost-Brabant de behandeling van de verzoeken pro forma aangehouden en partijen verwezen naar Mediation.
2.6.
Vanaf het jaar 2016 verblijft [naam kind] ieder jaar in de zomervakantie op [plaats 2] . Partijen waren overeengekomen dat [naam kind] van 20 december 2020 tot en met 3 januari 2021 bij de man op [plaats 2] zou verblijven.
2.7.
[naam kind] is op 3 januari 2021 niet teruggekeerd vanuit [plaats 2] naar Nederland. Ze verblijft tot op heden bij haar vader op [plaats 2] .
2.8.
Op 8 januari 2021 heeft de moeder van de man contact opgenomen met mevrouw [A] , een psycholoog, die vier gesprekken heeft gevoerd met [naam kind] .
2.9.
De man heeft op [plaats 2] een kort geding aanhangig gemaakt, strekkende tot een reisverbod van [naam kind] totdat de rechter in de bodemzaak een onherroepelijk eindoordeel heeft gegeven en een bodemprocedure strekkende tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [naam kind] .
2.10.
Bij vonnis in kort geding van 22 januari 2021 heeft het Gerecht in eerste aanleg zich onbevoegd verklaard, omdat [naam kind] haar gewone verblijfplaats heeft in Nederland.
2.11.
De mondelinge behandeling van de bodemprocedure op [plaats 2] is gepland op 15 februari 2021.
2.12.
Op 28 januari 2021 heeft de man een voorwaardelijk verzoek ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [naam kind] voor het geval het gerecht op [plaats 2] zich in de op [plaats 2] aanhangige bodemprocedure onbevoegd zal verklaren.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de man te gelasten de minderjarige binnen twee dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis terug te (laten) geleiden naar de vrouw in Nederland en, indien de man weigert de minderjarige naar Nederland te brengen, afgifte van de minderjarige met haar paspoort aan de vrouw (of een door de vrouw aan te wijzen derde) zodat de vrouw de minderjarige mee kan nemen naar Nederland, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
De vrouw legt daaraan ten grondslag dat [naam kind] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw in Nederland. [naam kind] zou op 3 januari 2021 volgens afspraak weer terugkeren naar Nederland, mede in verband met haar school. De man heeft de vrouw niet op de hoogte gesteld van de door [naam kind] geuite zorgen en evenmin van het feit dat hij op 29 december 2020 met [naam kind] naar de Raad voor de Kinderbescherming op [plaats 2] is gegaan. De vrouw herkent de door [naam kind] geuite zorgen niet. [naam kind] heeft belang bij een stabiele en gestructureerde vertrouwde omgeving. Door [naam kind] op deze wijze te onttrekken aan het gezag van de vrouw loopt [naam kind] mogelijk nog verdere psychische schade op. [naam kind] dient terug te keren naar Nederland naar de vrouw, waarna vervolgens nader onderzoek kan worden verricht naar de vraag waar [naam kind] haar hoofdverblijfplaats dient te hebben. Nu voorzienbaar is dat de man zonder financiële prikkel niet zal meewerken aan een veroordeling om [naam kind] terug te geleiden naar Nederland, heeft de vrouw belang bij het opleggen van een dwangsom.
3.3.
De man voert verweer.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
te bepalen dat [naam kind] primair bij de man op [plaats 2] en subsidiair bij grootvader van [naam kind] van moederszijde danwel bij [B] , oudtante van [naam kind] van moederszijde, in Nederland zal blijven totdat onherroepelijk over de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [naam kind] is beslist,
de vrouw te verbieden, direct of indirect, om [naam kind] van [plaats 2] te verwijderen of proberen te verwijderen zolang niet onherroepelijk over de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [naam kind] is beslist, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.2.
De man legt hieraan ten grondslag dat [naam kind] bij de psycholoog heeft aangegeven dat ze bang is voor haar stiefvader, dat ze slaapproblemen heeft, dat ze zichzelf verwondt en dat ze een laag zelfbeeld heeft. [naam kind] wil totdat de rechtbank een beslissing heeft genomen op het verzoek tot wijziging van haar hoofdverblijfplaats geen contact hebben met de vrouw. De psycholoog, drs. [A] , die [naam kind] op [plaats 2] vier keer heeft gesproken, heeft geconcludeerd dat [naam kind] psychologische hulp nodig heeft en dat [naam kind] , om de spanningen bij haar en het risico op zelfverwonding te verminderen, tijdelijk in afwachting van de uitspraak van de rechter geen contact heeft met de vrouw. Dat er ernstige zorgen zijn omtrent de veiligheid en welzijn van [naam kind] wordt ook bevestigd door [C] , maatschappelijke hulpverlening, die op 8 juni 2020 bij Centrum voor Jeugd en Gezin heeft gemeld dat leerkrachten en leerlingen al vanaf 2019 hebben gesignaleerd dat [naam kind] herhaaldelijk somber is, zich afzondert en in verband daarmee hulp nodig heeft.
4.3.
De vrouw voert verweer.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie zullen deze gezamenlijk worden besproken.
5.2.
Aangezien de man woonachtig is op [plaats 2] en de vrouw in Nederland betreft het een zaak met een interregionaal karakter, zodat de vragen over de bevoegdheid van de voorzieningenrechter en het toepasselijke recht ambtshalve dienen te worden beoordeeld. In zijn arrest van 2 mei 2014, NJ 2014/468 (B/M/) heeft de Hoge Raad onder andere overwogen: “Een regeling bij rijkswet van de rechterlijke bevoegdheid in privaatrechtelijke zaken van interregionale aard is tot op heden niet tot stand gebracht. Bij gebreke van een dergelijke regeling dient de rechter in het Nederlandse deel van het Koninkrijk (hierna: het Rijk in Europa) evenals de rechter in [land 1] , [land 2] en [plaats 2] , zijn bevoegdheid in privaatrechtelijke zaken van interregionale aard te bepalen door zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij hetgeen, naar het inzicht van de wetgever van het desbetreffende deel van het Koninkrijk, ter zake geldt op het nauw verwante terrein van het internationaal privaatrecht”. Dit leidt ertoe dat de voorzieningenrechter op grond van analogische toepassing van art. 8 van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft omdat de gewone verblijfplaats van [naam kind] in [plaats 1] is. Op grond van art. 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is op het geschil van partijen Nederlands recht van toepassing.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam kind] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw. Zij woont al sinds de beëindiging van de relatie tussen partijen in 2010 bij de vrouw in Nederland en gaat hier naar school en heeft hier haar sociale netwerk. De man heeft weliswaar een verzoek ingediend tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [naam kind] , maar anders dan de man stelt, is onvoldoende aannemelijk dat het thans in het belang is van [naam kind] dat zij voorlopig, hangende de behandeling van dit verzoek bij de man op [plaats 2] , verblijft. De door [naam kind] in de afgelopen kerstvakantie tegenover de man geuite zorgen over haar situatie bij de vrouw, welke zorgen zij ook in het verhoor met de voorzieningenrechter heeft bevestigd, moeten serieus worden genomen en vergen een (nader) onderzoek naar de opvoedsituatie van [naam kind] bij de vrouw. Concrete aanwijzingen echter dat het belang van [naam kind] met zich brengt dat zij in afwachting van dat onderzoek voorlopig bij de man op [plaats 2] , of bij haar grootvader van moederszijde danwel bij haar oudtante [B] moet verblijven zijn er niet. Dat [naam kind] bij de vrouw niet veilig zou zijn is niet aannemelijk geworden. Uit de door de man ter onderbouwing van zijn vordering overgelegde rapporten van drs. [A] en een melding van [C] van 8 juni 2020 kan worden afgeleid dat er zorgen zijn over de psychische gesteldheid van [naam kind] . Concrete aanwijzingen echter dat sprake is van een zodanig onveilige situatie bij de vrouw, die, hangende een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, noopt tot een onmiddellijk ingrijpen, zijn er niet.
5.4.
Er bestaan daarmee onvoldoende aanknopingspunten om af te wijken van de eerder tussen partijen gemaakte afspraak/reeds geruime tijd bestaande situatie, dat de hoofdverblijfplaats van [naam kind] bij de vrouw is. Vanuit die bestaande situatie dient nader onderzoek te worden verricht naar de vraag of de hoofdverblijfplaats van [naam kind] al dan niet dient te worden gewijzigd.
5.5.
Het voorgaande betekent dat de vordering van de vrouw om [naam kind] terug te geleiden naar Nederland moet worden toegewezen en de vorderingen van de man moeten worden afgewezen. Aan de veroordeling van de man om [naam kind] terug te geleiden naar Nederland zal een dwangsom worden verbonden als hierna te melden.
5.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen, zowel in conventie als in reconventie, worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt de man om [naam kind] binnen vijf dagen na betekening van het vonnis terug te (laten) geleiden naar de vrouw in Nederland en, indien de man weigert [naam kind] naar Nederland te brengen: veroordeelt de man tot afgifte van [naam kind] met haar paspoort aan de vrouw (of een door de vrouw aan te wijzen derde) binnen vijf dagen na betekening van het vonnis zodat de vrouw [naam kind] mee kan nemen naar Nederland,
6.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 6.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt,
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
wijst de vorderingen af,
6.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2021.