ECLI:NL:RBOBR:2021:871

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
367454 / KG ZA 21-60
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag en gerechtelijke bewaring op een paard en paardenpaspoort

In deze zaak vorderde eiseres, [eiser sub 1], opheffing van een conservatoir beslag en een gerechtelijke bewaring op haar paard [F] en het bijbehorende paardenpaspoort, gelegd door gedaagde, Stokbroekhoeve N.V. Eiseres stelde dat zij de eigenaar was van het paard, en dat het beslag onterecht was gelegd. Ze voerde aan dat het beslag haar sportcarrière ernstig schaadde, omdat ze niet kon deelnemen aan trainingen en wedstrijden, waaronder de Olympische Spelen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat Stokbroekhoeve, als eigenaar van het paard, het recht had om het beslag te handhaven. De voorzieningenrechter vond dat de belangen van Stokbroekhoeve zwaarder wogen dan die van eiseres, en dat er onvoldoende bewijs was dat eiseres de eigenaar was van het paard. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 18 februari 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/367454 / KG ZA 21-60
Vonnis in kort geding van 18 februari 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [plaats 1] , [land 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STAL TOPS B.V.,
gevestigd te Valkenswaard,
eiseressen,
advocaten mrs. C.J.M. Bongers en V. Zitman te 's-Hertogenbosch,
tegen
de vennootschap naar Belgisch recht
STOKBROEKHOEVE N.V.,
gevestigd te Kinrooi, België,
gedaagde,
advocaten mrs. E. Jansberg en W.A.T. Wieland te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] , Stal Tops en Stokbroekhoeve genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 januari 2021 met 24 producties
  • de akte van 2 februari 2021 van de zijde van [eiser sub 1] en Stal Tops met producties 25 t/m 48
  • de akte van 3 februari 2021 van de zijde van Stokbroekhoeve met producties A t/m PQ
  • de akte van 3 februari 2021 van de zijde van [eiser sub 1] en Stal Tops met producties 49 t/m 52
  • de akte van 4 februari 2021 van de zijde van [eiser sub 1] en Stal Tops met productie 53
  • de akte van Stokbroekhoeve van 4 februari 2021 met productie R
  • de mondelinge behandeling die plaats vond op 4 februari 2021, vanwege de maatregelen in verband met Covid-19 door middel van een verbinding via Skype
  • de pleitnota van Stokbroekhoeve
  • de pleitnota van [eiser sub 1] en Stal Tops
1.2.
Aan het eind van de mondelinge behandeling zijn partijen op hun beider verzoek in de gelegenheid gesteld met elkaar in overleg te treden teneinde een regeling in der minne te beproeven. Naar aanleiding van het bericht van partijen dat zij niet nader tot elkaar waren gekomen heeft de voorzieningenrechter bepaald dat uiterlijk binnen twee weken na de dag van de mondelinge behandeling vonnis zou worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] is een [beroep] , thans [leeftijd] oud.
Stokbroekhoeve exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met het fokken en het trainen van en de handel in paarden. De bestuurder van Stokbroekhoeve is [A] (hierna: [A] ) die in de periode van [jaartal] een succesvol springruiter was.
2.2.
Door bemiddeling van [B] (hierna: [B] ), voormalig bondscoach van [land 2] en zakenrelatie van [A] , is [eiser sub 1] in 2010 in contact gekomen met [A] in verband met de koop van het paard [C] .
In mei 2011 is [eiser sub 1] naar Europa gekomen om zich hier te vestigen en in één van de stallen van [A] /Stokbroekhoeve te gaan trainen.
De ambitie van [eiser sub 1] was om zich onder de vleugels van [A] te ontwikkelen als amazone en naamsbekendheid in Europa op te bouwen, uiteindelijk uitmondend in deelname aan de Olympische Spelen.
2.3.
Vanaf 2011 trainde en bereed [eiser sub 1] bijna dagelijks behalve haar eigen paard, [C] , ook paarden die eigendom waren van de Stokbroekhoeve. [C] stond in een stal van Stokbroekhoeve en Stokbroekhoeve droeg de kosten van de voeding en verzorging.
Naast het trainen en verzorgen van paarden reed [eiser sub 1] wedstrijden.
Aanvankelijk trainde [eiser sub 1] in de stal van de familie [D] te [plaats 2] .
Vanaf april 2014 trainde [eiser sub 1] in de stal van [E] in [plaats 3] .
2.4.
Omdat [C] niet de capaciteiten had om deel te kunnen nemen aan de Olympische Spelen, heeft [eiser sub 1] in 2014 besloten [C] te verkopen. [C] is in oktober 2014 door tussenkomst van Stokbroekhoeve verkocht voor een bedrag van
€ 300.000,-. Na uitbetaling van commissie/stallings- en verzorgingskosten ten behoeve van Stokbroekhoeve bleef een bedrag van € 250.000,- over. [eiser sub 1] en Stokbroekhoeve zijn overeengekomen dat Stokbroekhoeve dit bedrag in rekening courant onder zich zou houden.
Op 16 december 2014 hebben [A] en [eiser sub 1] hierover een verklaring (productie 6 bij dagvaarding) ondertekend met de volgende inhoud:
“Hereby I, [A] , declare that after the sale of the horse “ [C] ” I preserve the amount of 250000 Euro, the saleprice of “ [C] ”, in my bank Account in the name of “Stokbroekhoeve NV”.
[eiser sub 1] has on all times the right to be payed in full on an account Of her wish. In the meantime I, [A] , preserve the money for her In my account of Stokbroekhoeve NV.”
2.5.
[eiser sub 1] is vervolgens op zoek gegaan naar een ander paard waarmee zij als amazone op een hoger niveau zou komen en uiteindelijk mee deel zou kunnen nemen aan de Olympische Spelen. Bij haar zoektocht werd zij bijgestaan door [A] . [eiser sub 1] en [A] kwamen uit bij het paard [F] (hierna: [F] ) dat in [land 1] stond in een stal van [G] (hierna: [G] ) tevens eigenaar van het paard.
2.6.
Op 12 maart 2015 is tussen [G] als verkoper en de Stokbroekhoeve als koper een ‘Pferdekaufvertrag’ (hierna: de koopovereenkomst, productie 9 bij dagvaarding) tot stand gekomen. In de koopovereenkomst is opgenomen dat [F] aan Stokbroekhoeve is verkocht tegen een koopprijs van € 180.000,-.
2.7.
Bij de aankoop van [F] is gebruik gemaakt van het bedrag van € 250.000,- dat [eiser sub 1] had overgehouden na de verkoop van haar paard [C] .
In dit kader hebben [eiser sub 1] en Stokbroekhoeve op 27 augustus 2015 een verklaring (productie 7 bij dagvaarding) ondertekend met de volgende inhoud:
‘The horse “ [F] ” 7y old gelding by [H] was bought and payed by Stokbroekhoeve NV with the funds put into the account by [eiser sub 1] after the sale of the horse [C] .
Total amount: 250000 Euro.
Legal and other conditions were agreed in oral form.’
2.8.
Nadat de koopprijs aan [G] was voldaan heeft een door Stokbroekhoeve ingeschakelde transporteur [F] op 19 maart 2015 in [land 1] opgehaald (productie 16 bij dagvaarding). Daarbij is het eigendomsbewijs en het paspoort van [F] overhandigd.
[F] is vervolgens gestald in de stal van [E] in [plaats 3] , met welke stal Stokbroekhoeve een stallingsovereenkomst heeft en waar [eiser sub 1] trainde.
De stalling- en verzorgingskosten van [F] werden gedragen door Stokbroekhoeve.
2.9.
Vanaf de aankoop van [F] in 2015 is [eiser sub 1] aangevangen met het trainen met dit paard en heeft zij met [F] deel genomen aan wedstrijden.
[eiser sub 1] is samen met [F] aangemeld voor de Olympische Spelen die plaats zouden vinden in [land 2] in 2020 maar vanwege Covid-19 zijn uitgesteld naar 2021.
2.10.
Teneinde deel te kunnen nemen aan de Olympische Spelen dienen ruiter en paard aan meerdere kwalificatiewedstrijden deel te nemen.
Een deel van die kwalificatiewedstrijden vond plaats in november 2020 tijdens de Sunshine Tour in Spanje. In verband met de deelname aan deze wedstrijd is tussen [A] en [eiser sub 1] een discussie ontstaan. [A] verzette zich ertegen dat [eiser sub 1] met [F] naar Spanje zou reizen om aan de wedstrijd deel te nemen in verband met het nadeel en het risico dat was verbonden aan het transport naar en verblijf in het buitenland van [F] tijdens de Covid-19 pandemie.
2.11.
Op 12 november 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [A] en [eiser sub 1] waar ook de Belgische advocaat van [A] , [I] aanwezig was. Tijdens dat gesprek heeft [A] zich op het standpunt gesteld zich als eigenaar (namens Stokbroekhoeve) van [F] te verzetten tegen het reizen van [eiser sub 1] met [F] naar Spanje. Indien [eiser sub 1] desondanks met [F] aan de Sunshine Tour in Spanje zou deel nemen wenste Stokbroekhoeve te worden gevrijwaard van de extra risico’s die zij als eigenaar liep.
2.12.
Op 13 november 2020 heeft [eiser sub 1] aan [A] medegedeeld ziek te zijn.
2.13.
In de avond/nacht van 13 op 14 november 2020 heeft [eiser sub 1] [F] en het bijbehorend wedstrijdmateriaal in [plaats 3] opgehaald, en is met paard en wedstrijdmateriaal afgereisd naar Spanje.
2.14.
Bij brief van 14 november 2020 (productie 25 van [eiser sub 1] en Stal Tops) schrijven de door [eiser sub 1] ingeschakelde advocaten, mr. L.M. Schelstraete en mr. C.J.M. Bongers – voor zover van belang – het volgende aan [I] :
‘(…)
Cliënte is op verzoek van de heer [A] , uw cliënt, afgelopen donderdag op uw kantoor verschenen alwaar haar is gevraagd of zij aan een bepaalde overeenkomst haar medewerking wenst te verlenen. Cliënte kan de inhoud van hetgeen haar is voorgehouden niet overzien vandaar dat wij u verzoeken hierover duidelijkheid te geven. (…)
Cliënte is inmiddels, zoals met uw cliënt afgestemd, vertrokken naar Spanje om daar deel te nemen aan de Sunshine Tour. (…)
(…)’
2.15.
Bij brief van 14 november 2020 (productie 26 van [eiser sub 1] en Stal Tops) reageert [I] op bovenstaande brief van mr. Schelstraete met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
‘(…)
Onze cliënte is eigenaar van het wedstrijdpaard ‘ [F] ’, alsmede van het concoursmateriaal dat deze nacht door uw cliënte op volkomen wederrechtelijke wijze werd ontvreemd.
(…) De bedoeling van onze cliënte was niet om mevrouw [eiser sub 1] te beletten deel te nemen aan de wedstrijd in Spanje, maar vanuit een louter bedrijfseconomisch perspectief en in overleg met mevrouw [eiser sub 1] tot een oplossing te komen waarbij mevrouw [eiser sub 1] zelf kon beslissen over de wedstrijden waaraan zij wenste deel te nemen. De details van dit voorstel doen echter, gelet op de handelingen van uw cliënte, niet meer terzake.
Mevrouw [eiser sub 1] was volledig op de hoogte van het feit dat de heer [A] geen toestemming zou geven om naar Spanje te vertrekken met [F] en het wedstrijdmateriaal. (…)
(…)
Indien het paard niet binnen de 24u wordt teruggebracht naar zijn normale standplaats in Nederland, samen met het concoursmateriaal zal onze cliënt een strafklacht indienen en de politiediensten verzoeken om over te gaan tot het internationaal seinen van deze diefstal.
(…)’
2.16.
In de daarop volgende correspondentie tussen mr. Schelstraete en [I] vindt een discussie plaats over wie de eigenaar van [F] is ( [eiser sub 1] dan wel Stokbroekhoeve).
2.17.
Bij brief van 18 november 2020 (productie 34 van [eiser sub 1] en Stal Tops) gericht aan [I] stelt mr. Schelstraete zich namens [eiser sub 1] op het standpunt dat er vanaf 2011 sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst tussen [eiser sub 1] en Stokbroekhoeve.
2.18.
Bij brief van 25 november 2020 (productie 35 van [eiser sub 1] en Stal Tops) gericht aan mr. Schelstraete weerspreekt [I] de stelling van mr. Schelstraete dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen [eiser sub 1] en Stokbroekhoeve, en nodigt hij [eiser sub 1] uit om [F] uiterlijk 30 november 2020, onmiddellijk na het einde van de Sunshinetour in Spanje op 29 november 2020, op stal aan te bieden in [plaats 3] .
2.19.
In de avond/nacht van 1 december 2020 heeft [eiser sub 1] de kist met wedstrijdspullen terug gebracht naar de stal in [plaats 3] . [eiser sub 1] heeft [F] (buiten medeweten en zonder instemming van Stokbroekhoeve) gestald bij Stal Tops te Valkenswaard.
2.20.
Bij brief van 2 december 2020 (productie A15 van Stokbroekhoeve) stelt [I] [eiser sub 1] in gebreke en sommeert haar om [F] uiterlijk diezelfde dag om 18.00 uur terug te brengen naar de stal in [plaats 3] .
2.21.
Bij aangetekende brief van 2 december 2020 (productie 36 van [eiser sub 1] en Stal Tops) aan Stokbroekhoeve hebben mr. Brouwers en mr. Bongers (kantoorgenoten van mr. Schelstraete) namens [eiser sub 1] medegedeeld dat zij met onmiddellijke ingang ontslag neemt zonder inachtneming van de opzegtermijn.
2.22.
Bij dagvaarding van 4 december 2020 (productie 12 van [eiser sub 1] en Stal Tops) heeft [eiser sub 1] Stokbroekhoeve in rechte betrokken voor de kantonrechter van de rechtbank Limburg en - kort gezegd – een verklaring voor recht gevorderd dat sprake was van een arbeidsovereenkomst vanaf mei 2011 tot en met 2 december 2020. Verder heeft [eiser sub 1] vorderingen ingesteld bestaande uit achterstallig salaris, niet uitbetaalde overuren, vakantietoeslag, wettelijke verhoging, onterecht achtergehouden prijzengeld, achtergehouden gelden in verband met de verkoop van het paard [C] en buitengerechtelijke kosten.
2.23.
Naar aanleiding van een op 24 december 2020 ingediend verzoek tot het leggen van beslag tot afgifte onder een derde en een daartoe strekkend verlof beslag van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 29 december 2020, heeft Stokbroekhoeve bij exploot van 31 december 2020 conservatoir beslag tot afgifte gelegd op [F] en het daarbij behorende paardenpaspoort, ten laste van [eiser sub 1] , en ten laste van Stal Tops en diverse ‘Tops-vennootschappen’ (productie 13 van [eiser sub 1] en Stal Tops).
2.24.
Op 6 januari 2021 hebben Stal Tops en de Tops-vernnootschappen een derdenverklaring afgegeven waaruit bleek dat Stal Tops [F] en de daarbij behorende paspoort onder zich had. De beslagen ten laste van de andere ‘Tops-vennootschappen’ zijn om die reden opgeheven.
2.25.
Naar aanleiding van de door Stal Tops afgegeven derdenverklaring (productie A23 van Stokbroekhoeve), waaruit bleek dat [eiser sub 1] een arbeidsovereenkomst had gesloten met Stal Tops en daardoor als werknemer (feitelijk) kon beschikken over de aldaar gestalde [F] , en naar aanleiding van het bericht dat Stokbroekhoeve vernam dat alle Japanse ruiters met de ambitie deel te nemen aan de Olympische Spelen, zullen deelnemen aan de komende Sunshine Tour in Spanje vanaf 9 februari 2021, heeft Stokbroekhoeve verlof gevraagd aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant om [F] (die zich tot dan toe bij Stal Tops bevond) in bewaring te stellen met benoeming van [J] te Meeuwen (België) tot gerechtelijk bewaarder.
Bij beschikking van 21 januari 2021 is het verlof tot bewaring afgegeven, waarna de gerechtelijke bewaring op 25 januari 2020 is geëffectueerd (productie 14 van [eiser sub 1] en Stal Tops).
2.26.
Op 27 januari 2020 hebben mr. Schelstraete en mr. Bongers Stokbroekhoeve gesommeerd om de beslagen op te heffen en de gerechtelijke bewaring te beëindigen. Hieraan is door de Stokbroekhoeve geen gehoor gegeven.
2.27.
Bij dagvaarding van 28 januari 2021(productie A van Stokbroekhoeve) heeft Stokbroekhoeve de eis in de hoofdzaak tegen [eiser sub 1] ingesteld en afgifte van [F] en het paardenpaspoort gevorderd, uit te spreken op straffe van een dwangsom.

3.Het geschil

3.1.
De vorderingen van [eiser sub 1] komen samengevat – op het volgende neer:
1. Opheffing van de door de Stokbroekhoeve op 31 december 2020 ten laste van [eiser sub 1] en Stal Tops op het paard [F] en het daarbij behorende paardenpaspoort gelegde conservatoire beslagen;
2. Opheffing van de gerechtelijke bewaring van het paard [F] en het daarbij behorende paardenpaspoort;
3. Indien bovenstaande vorderingen worden toegewezen:
- veroordeling van Stokbroekhoeve om binnen 24 uur na de datum van dit vonnis te bewerkstelligen dat de gerechtelijk bewaarder [F] en het daarbij behorend paspoort afgeeft aan [eiser sub 1] , en in dit verband alles te doen en/of na te laten wat daarvoor nodig en/of vereist is op straffe van een dwangsom;
4. Indien de conservatoire beslagen en/of de gerechtelijke bewaring geheel/gedeeltelijk in stand word(t)(en) gelaten:
- [eiser sub 1] toe te staan om [F] te trainen en daarmee in binnen- en buitenland deel te nemen aan wedstrijden, waaronder in ieder geval de essentiële kwalificatiewedstrijden en de Olympische Spelen in Tokyo in afwachting van de uitkomst van de door Stokbroekhoeve jegens [eiser sub 1] en Stal Tops ingezette bodemprocedure over de eigendom van [F] , dan wel een eventuele minnelijke regeling waarbij het geschil tussen Stokbroekhoeve en [eiser sub 1] wordt beëindigd;
- Stokbroekhoeve te gebieden te gehengen en gedogen dat [F] door [eiser sub 1] wordt getraind en in binnen- en buitenland op wedstrijden wordt uitgebracht, waaronder in ieder geval de essentiële kwalificatiewedstrijden en de Olympische Spelen in Tokyo, in afwachting van de uitkomst van de door Stokbroekhoeve jegens [eiser sub 1] en Stal Tops geëntameerde bodemprocedure over de eigendom van [F] , dan wel een eventuele minnelijke regeling waarbij het geschil tussen Stokbroekhoeve en [eiser sub 1] wordt beëindigd, op straffe van een dwangsom;
5. Bij gehele of gedeeltelijke instandlating van de conservatoire beslagen, de opheffing van de gerechtelijke bewaring van [F] , maar de instandlating van de gerechtelijke bewaring van het paardenpaspoort:
- Stokbroekhoeve te veroordelen om binnen 24 uur na de datum van dit vonnis te bewerkstelligen dat de gerechtelijke bewaarder [J] het paard [F] retourneert aan [eiser sub 1] , althans Stal Tops, en in dit verband alles te doen en/of na te laten wat daarvoor nodig en/of vereist is, op straffe van een dwangsom;
- de gerechtelijk bewaarder van het paardenpaspoort te wijzigen in [K] , althans in een door de voorzieningenrechter aan te wijzen bewaarder;
- Stokbroekhoeve te veroordelen om binnen 24 uur na de datum van dit vonnis te bewerkstelligen dat gerechtelijk bewaarder [J] het paardenpaspoort afgeeft aan [K] , althans aan een door de voorzieningenrechter aan te wijzen bewaarder en in dit verband al hetgeen te doen wat daarvoor nodig en/of vereist is, op straffe van een dwangsom;
- Stokbroekhoeve te gebieden te gehengen en gedogen dat de (nieuwe) gerechtelijk bewaarder van het paardenpaspoort het paspoort aan [eiser sub 1] afgeeft in verband met de training van het paard en/of wedstrijddeelname van het paard, nadat [eiser sub 1] een verklaring als bedoeld in onderdeel 103 van de dagvaarding heeft ondertekend, op straffe van een dwangsom;
6. Bij (geheel of gedeeltelijke) instandlating van de conservatoire beslagen, de opheffing van de gerechtelijke bewaring van het paardenpaspoort, maar de instandlating van de gerechtelijke bewaring van het paard [F] :
- de gerechtelijk bewaarder van het paard [F] te wijzigen in [L] ., althans een door de voorzieningenrechter aan te wijzen andere bewaarder;
- Stokbroekhoeve te veroordelen om binnen 24 uur na de datum van dit vonnis te bewerkstelligen dat de gerechtelijk bewaarder [J] het paard [F] binnen 24 uur na het wijzen van dit vonnis afgeeft aan [L] . en in dit verband al hetgeen doet en/of nalaat wat daarvoor nodig en/of vereist is, op straffe van een dwangsom;
- Stokbroekhoeve te veroordelen om binnen 24 uur na de datum van dit vonnis te bewerkstelligen dat de gerechtelijk bewaarder [J] het paardenpaspoort afgeeft aan [eiser sub 1] althans Stal Tops en in dit verband al hetgeen te doen en/of na te laten wat daarvoor nodig is en/of vereist, op straffe van een dwangsom;
7. Bij (geheel of gedeeltelijke) instandlating van de conservatoire beslagen en de instandlating van de gerechtelijke bewaring van [F] en het paardenpaspoort:
- de gerechtelijk bewaarder van [F] en het daarbij behorende paardenpaspoort te wijzigen in [K] , dan wel in een door de voorzieningenrechter te bepalen bewaarder;
- Stokbroekhoeve te veroordelen om binnen 24 uur na de datum van dit vonnis te bewerkstelligen dat de gerechtelijk bewaarder [J] , het paard [F] en het daarbij behorende paardenpaspoort afgeeft aan [L] ., althans een door de voorzieningenrechter te bepalen andere bewaarder, en in dit verband al hetgeen te doen en/of na te laten hetgeen nodig en/of vereist is, op straffe van de in de dagvaarding genoemde dwangsom;
8. Stokbroekhoeve te veroordelen in de kosten en de nakosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente indien de kosten niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis zijn voldaan;
9. Gelijktijdig met dit vonnis een certificaat af te geven als bedoeld in artikel 53 EEX-verordening 1215/2012.
3.2.
Aan bovenstaande vorderingen heeft [eiser sub 1] – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
Stokbroekhoeve stelt ten onrechte eigenaar te zijn van [F] . [F] is door Stokbroekhoeve betaald met de gelden die zij voor [eiser sub 1] in bewaring had na de verkoop van het paard [C] . De Stokbroekhoeve trad slechts op als tussenpersoon.
Sinds maart/april 2015 toen [F] is geleverd aan [eiser sub 1] in [plaats 3] , heeft [eiser sub 1] het paard in haar bezit. Zij heeft vanaf 2015 tot heden intensief met [F] getraind teneinde haar doel, het meedoen aan de Olympische Spelen, te bereiken. [eiser sub 1] en [A] hebben ook altijd naar de buitenwereld uitgedragen dat [F] eigendom van [eiser sub 1] was. Stokbroekhoeve heeft voorheen ook nooit naar [eiser sub 1] gecommuniceerd dat Stokbroekhoeve eigenaar zou zijn van [F] terwijl die met geld van [eiser sub 1] is aangekocht.
Een andere grond voor opheffing van de conservatoir beslagen en de gerechtelijke bewaring is dat Stokbroekhoeve de voorzieningenrechter bij het beslagverzoek en bij het verzoek tot het instellen van de gerechtelijke bewaring onvolledig heeft geïnformeerd. In het beslagrekest heeft Stokbroekhoeve geen melding gemaakt van het (op dat moment al bekende) standpunt van [eiser sub 1] , dat sprake was van middellijke vertegenwoordiging. En in het verzoekschrift in verband met de gerechtelijke bewaring heeft Stokbroekhoeve niet vermeld dat (de voorgestelde gerechtelijk bewaarder) [J] een vaste zakenpartner van Stokbroekhoeve/ [A] is.
Verder is opheffing van het beslag in het belang van zowel [eiser sub 1] als Stokbroekhoeve.
Beide partijen hebben er belang bij dat [F] in topconditie blijft en dat de waarde van [F] in stand blijft en zo mogelijk stijgt. Deze doelen kunnen gerealiseerd worden indien [eiser sub 1] [F] blijft trainen en op wedstrijden blijft uit brengen, aangezien [eiser sub 1] en [F] al jarenlang een combinatie vormen en op elkaar zijn ingespeeld.
Het belang van [eiser sub 1] persoonlijk is erin gelegen dat haar sportcarrière doorgang blijft vinden. Samen met [F] heeft zij in de afgelopen jaren toe gewerkt naar deelname aan de Olympische Spelen. Hiertoe is [eiser sub 1] in 2019 samen met [F] bij de FEI ingeschreven onder de vlag van [land 2] . Naast het feit dat [eiser sub 1] en [F] al zo lang een vaste combinatie vormen maakt deze registratie dat [F] het enige paard is waarmee [eiser sub 1] zou kunnen deelnemen aan de Olympische Spelen.
Indien [eiser sub 1] niet met [F] deel kan nemen aan de kwalificatiewedstrijden van de Olympische Spelen zou de sportcarrière van [eiser sub 1] onherstelbare schade oplopen.
Ook in het belang van stal Tops dienen de beslagen te worden opgeheven. Zij heeft met het geschil tussen [eiser sub 1] en Stokbroekhoeve niets te maken en werd ineens geconfronteerd met de beslagen omdat [F] bij haar op stal stond.
In ieder geval dient de gerechtelijke bewaring te worden opgeheven, ten eerste omdat er geen enkele aanwijzing is dat [eiser sub 1] [F] aan het beslag zou onttrekken. [F] stond veilig bij Stal Tops en werd goed verzorgd en [eiser sub 1] zou haar werkgever als derde-beslagene niet in moeilijkheden brengen door [F] heimelijk weg te voeren.
[eiser sub 1] heeft niet de intentie om het paard weg te maken of te verkopen. Zij wil het paard slechts trainen en ermee deelnemen aan wedstrijden om uiteindelijk te kunnen deelnemen aan de Olympische Spelen.
Voorts dient het de gerechtelijke bewaring te worden opgeheven omdat de huidige gerechtelijk bewaarder, [J] , niet onafhankelijk is. [J] is immers al jarenlang een zakenpartner van [A] en Stokbroekhoeve. Bij handhaving van de beslagen dient de gerechtelijk bewaarder van [F] gewijzigd te worden naar [L] . te Asten, die volledig onafhankelijk is en zich bereid heeft verklaard om als gerechtelijk bewaarder op te treden.
Indien geoordeeld zou worden dat opheffing van de gerechtelijke bewaring van paard en paspoort een te ver strekkende beslissing zou zijn kan ervoor worden gekozen om alleen de gerechtelijke bewaring van het paard op te heffen en de gerechtelijk bewaarder van het paspoort te wijzigen in deurwaarder [K] te Oosterhout, die in dat geval de paspoort onder zich zou kunnen houden en het paspoort aan [eiser sub 1] zou kunnen overhandigen indien zij dit nodig heeft voor een training of wedstrijddeelname en indien zij een verklaring ondertekent en het paspoort na de training of wedstrijddeelname weer aan de deurwaarder retourneert.
3.3.
Stokbroekhoeve voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser sub 1] woont in [land 1] en Stokbroekhoeve is gevestigd in België, zodat de zaak een internationaalrechtelijk karakter heeft. De internationale bevoegdheid van de rechter is van openbare orde en dient ambtshalve te worden getoetst. Omdat de gevorderde opheffing van de gelegde beslagen als voorlopige maatregel in de zin van deze bepaling kan worden gekwalificeerd, komt aan de voorzieningenrechter op grond van artikel 35 van de herschikte EEX-verordening rechtsmacht toe. Nu het gaat om in Nederland gelegde beslagen en bevelen alsmede ten uitvoer gelegde gerechtelijke bewaring, dienen de gevorderde opheffing van de beslagen en/of de gerechtelijke bewaring alsmede de overige met de beslagen en de gerechtelijke bewaring samenhangende vorderingen te worden beoordeeld volgens Nederlands recht.
4.2.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
4.3.
Bovenstaande betekent in de onderhavige procedure concreet dat [eiser sub 1] en Stal Tops, die vorderingen hebben ingesteld die strekken tot gehele of gedeeltelijke opheffing van het door Stokbroekhoeve op paard [F] gelegde conservatoir beslag tot afgifte, aannemelijk moeten maken dat Stokbroekhoeve ten onrechte claimt de eigenaar van [F] te zijn omdat [eiser sub 1] daarvan de eigenaar is.
4.4.
Als verweer tegen de stelling van [eiser sub 1] dat zij de eigenaar is, heeft Stokbroekhoeve onder meer aangevoerd dat de eigendom van het paard van [G] op haar is overgegaan toen zij met [G] de koopovereenkomst met betrekking tot [F] sloot. De verkoopovereenkomst is overgelegd als productie 9 bij dagvaarding.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [G] ten tijde van het sluiten van de verkoopovereenkomst eigenaar was van [F] . Evenmin staat ter discussie dat [G] [F] feitelijk heeft overgedragen aan een door Stokbroekhoeve aangewezen vervoerder die het paard in [land 1] heeft opgehaald om dat vervolgens naar Nederland te brengen. Nu de overdracht van [F] in [land 1] heeft plaats gevonden, is ingevolge artikel 10:127 BW daarop Duits recht van toepassing.
Volgens artikel 929 van het Duitse Burgerlijk Wetboek (BGB) geschiedt de overdracht van een zaak door middel van overdracht van de zaak aan de koper en door middel van overeenstemming tussen koper en verkoper dat de eigendom over zal gaan. Dat de eigendom door [G] in de zin van artikel 929 zin 1 BGB is overgedragen aan Stokbroekhoeve blijkt uit de inhoud van de verkoopovereenkomst, en uit de in het Duits opgestelde eigendomsbewijs ‘Eigentumsurkunde’ (productie A7 van Stokbroekhoeve), dat bij de overdracht van het paard aan (de vervoerder van) Stokbroekhoeve is overhandigd. Voorts blijkt dit uit het feit dat de vervoerder het paard voor zijn opdrachtgever (Stokbroekhoeve) in ontvangst heeft genomen van [G] .
Aangenomen wordt dan ook dat de eigendom van [F] in maart 2015 is over gegaan van [G] op Stokbroekhoeve.
4.5.
De stelling van [eiser sub 1] , dat zij door middel van “middellijke vertegenwoordiging” door de Stokbroekhoeve eigenaresse is geworden van [F] wordt betwist door Stokbroekhoeve en wordt ook niet onderbouwd met stukken, waaruit het bestaan van een rechtsverhouding tussen [eiser sub 1] en Stokbroekhoeve die zou leiden tot eigendomsverkrijging door [eiser sub 1] , zou blijken. Er is geen schriftelijke overeenkomst tussen [eiser sub 1] en Stokbroekhoeve en in de tussen Stokbroekhoeve en de Duitse verkoper gesloten koopovereenkomst is ook geen bepaling opgenomen waaruit blijkt dat Stokbroekhoeve het paard voor rekening en ten behoeve van [eiser sub 1] kocht.
De in dit verband door [eiser sub 1] aangedragen feiten dat de koopprijs van [F] is gefinancierd met geld uit de verkoopopbrengst van [C] (het paard dat eigendom was van [eiser sub 1] ), dat zij [F] voorafgaand aan de koop heeft ‘proef gereden’ en dat zij de enige amazone was die [F] bereed en op wedstrijden uitbracht (hetgeen door Stokbroekhoeve is betwist), zijn voorshands onvoldoende om aan te nemen dat er een rechtsverhouding tussen [eiser sub 1] en Stokbroekhoeve bestond waarbij Stokbroekhoeve bij de koop van het paard als middellijk vertegenwoordiger van [eiser sub 1] het paard voor [eiser sub 1] in ontvangst zou nemen.
Het feit dat de koopprijs voor [F] met instemming van [eiser sub 1] is gefinancierd met de verkoopopbrengst van [C] , terwijl Stokbroekhoeve eigenaar is geworden van [F] , heeft Stokbroekhoeve onder meer verklaard door erop te wijzen dat het paard is gekocht met het oog op gebruik door [eiser sub 1] , zodat het logisch was dat zij bijdroeg in de financiering. Verder is niet betwist dat Stokbroekhoeve alle bijkomende kosten bij de koop van het paard heeft voldaan, en dat zij na de aankoop tot op heden de stallingskosten, de medische kosten en alle overige kosten voor [F] heeft betaald (hetgeen [eiser sub 1] niet heeft weersproken). Hiermee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een plausibele verklaring gegeven voor de financiering van de koopprijs voor [F] .
Daarnaast acht de voorzieningenrechter van belang dat de verklaring van 16 december 2014, waarin is opgenomen dat [eiser sub 1] het bedrag van € 250.000,- na de verkoop van [C] ten allen tijde kan opeisen, kennelijk nog altijd geldt.
Nu voorshands niet wordt aangenomen dat [eiser sub 1] en Stokbroekhoeve overeen zijn gekomen dat Stokbroekhoeve bij de koop van [F] op zou treden als middellijk vertegenwoordiger van [eiser sub 1] , kan de vraag welk recht volgens het Haags Vertegenwoordigingsverdrag op deze rechtsverhouding van toepassing zou zijn, in het midden blijven.
4.6.
Uit de volgende door partijen naar voren gebrachte feiten en omstandigheden blijkt voorts dat Stokbroekhoeve het bezit van [F] na de overdracht (door de verkoper van het paard) heeft behouden.
De door Stokbroekhoeve ingeschakelde transporteur heeft [F] vervoerd van [land 1] naar [plaats 3] alwaar het paard is gestald bij Stal [E] . De stelling van Stokbroekhoeve, dat zij met Stal [E] een stallingsovereenkomst heeft, uit hoofde waarvan Stal [E] paarden voor Stokbroekhoeve houdt, heeft [eiser sub 1] niet betwist.
De stallingskosten, de medische kosten en alle overige kosten voor [F] zijn vanaf de aankoop van het paard door Stokbroekhoeve betaald.
Uitgangspunt is dat degene die een goed houdt, vermoed wordt dit goed voor zichzelf te houden en bezitter daarvan te zijn (artikel 3:107 lid 1 en 3:109 BW) en voorts dat die bezitter vermoed wordt rechthebbende te zijn (artikel 3:119 lid 1 BW).
Bovendien staat het paardenpaspoort dat bij de aankoop van [F] is overhandigd op naam van Stokbroekhoeve. De tenaamstelling van het paardenpaspoort is op zichzelf geen (doorslaggevend) bewijs van eigendom, maar in samenhang met bovenstaande feiten acht de voorzieningenrechter dit wel een relevante factor.
Het feit dat [F] is gekocht ten behoeve van (de sportcarrière van) [eiser sub 1] en de omstandigheid dat [F] (hoofdzakelijk) door [eiser sub 1] werd bereden en op wedstrijden werd uitgebracht zijn op zichzelf geen omstandigheden op basis waarvan zou moeten worden aangenomen dat [eiser sub 1] het bezit van het paard heeft verkregen.
Aangenomen wordt dan ook dat Stokbroekhoeve na aankoop van [F] (tot op heden) bezitter is van [F] , zodat Stokbroekhoeve vermoed wordt rechthebbende te zijn.
4.7.
Dat Stokbroekhoeve het bezit van [F] op enig moment heeft overgedragen aan [eiser sub 1] is niet gebleken. Tot de inbeslagname van het paard eind december 2020 was de situatie zo, dat Stokbroekhoeve alle kosten ten behoeve van [F] voor haar rekening nam, en dat [F] in [plaats 3] op stal stond, terwijl [eiser sub 1] het paard bereed.
Voor zover [eiser sub 1] heeft willen stellen dat zij met Stokbroekhoeve is overeengekomen dat zij de eigendom van [F] zou verwerven, kan deze stelling haar niet baten bij gebrek aan (voldoende) onderbouwing. Een rechtsverhouding met de strekking dat Stokbroekhoeve [F] voor [eiser sub 1] zou gaan houden kan dan ook niet worden aangenomen.
4.8.
Nu voorshands wordt aangenomen dat Stokbroekhoeve bij de aankoop eigenaar van [F] is geworden en dat is gebleven, is van een ondeugdelijk recht op basis waarvan Stokbroekhoeve het beslag tot afgifte heeft doen leggen geen sprake.
4.9.
Het beroep van [eiser sub 1] op artikel 21 Rv. met de stelling dat Stokbroekhoeve de voorzieningenrechter in de verzoekschriften onvolledig zou hebben geïnformeerd slaagt niet. Niet is gebleken dat Stokbroekhoeve feiten heeft achtergehouden die voor de beslissing op het beslagverzoek relevant waren.
4.10.
De vraag of er (desalniettemin) aanleiding is om over te gaan tot opheffing van het beslag dient mede aan de hand van een belangenafweging te worden beoordeeld.
[eiser sub 1] heeft in dit kader aangevoerd dat zij er belang bij heeft [F] te kunnen (blijven) berijden en het paard op (internationale) wedstrijden uit te brengen in verband met haar sportcarrière als ruiter en met haar streven deel te (kunnen) nemen aan de Olympische Spelen.
Daar staat tegenover het belang dat Stokbroekhoeve als eigenaar van [F] heeft bij het vermijden van omstandigheden waardoor de waarde van [F] zou (kunnen) dalen. In dit verband heeft Stokbroekhoeve aangevoerd dat het vervoeren van het paard naar het buitenland en het met het paard deelnemen aan wedstrijden gezondheidsrisico’s voor het paard, en daarmee financiële risico’s voor de eigenaar met zich mee brengt.
Nu [eiser sub 1] niet meer bij Stokbroekhoeve traint is het begrijpelijk dat Stokbroekhoeve nog minder bereid is deze risico’s te aanvaarden.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient aan het belang van Stokbroekhoeve, mede in aanmerking genomen dat wordt aangenomen dat zij eigenaar is van [F] , en dus het meest omvattende recht op [F] heeft, een groter gewicht te worden toegekend dan aan de belangen van [eiser sub 1] . In dit oordeel is tevens betrokken dat [eiser sub 1] geen (specifieke) voorstellen heeft gedaan om Stokbroekhoeve wat meer comfort te bieden zodat de risico’s van waardevermindering niet alleen voor rekening van Stokbroekhoeve als eigenaar komen en waardoor wellicht ook aan de (onmiskenbare) belangen van [eiser sub 1] tegemoet had kunnen worden gekomen.
Ook een belangenafweging leidt niet tot de conclusie dat het conservatoir beslag op [F] dient te worden opgeheven.
4.11.
[eiser sub 1] heeft nog aangevoerd dat het paspoort van [F] ten onrechte in gerechtelijke bewaring is genomen, nu daarvoor geen verlof is gegeven.
De voorzieningenrechter volgt [eiser sub 1] niet in die stelling, nu in zowel het verlof tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte als het verlof tot bewaring de verzoeken zijn toegestaan als verzocht, en in het verzoekschrift tot het instellen van gerechtelijke bewaring is verwezen naar het (eerdere) verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag waarin is verzocht conservatoir beslag toe te staan op zowel paard als paspoort. Bovendien valt niet in te zien welk belang [eiser sub 1] zou hebben bij opheffing van de gerechtelijke bewaring op het paspoort van [F] indien de bewaring van [F] zelf in stand blijft.
4.12.
Bovenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de conservatoire beslagen tot afgifte op [F] en op het paardenpaspoort van [F] gehandhaafd dienen te blijven.
De omstandigheden dat [eiser sub 1] [F] in december 2020 weg heeft gevoerd naar Spanje om aldaar wedstrijden met [F] te rijden terwijl zij wist dat Stokbroekhoeve hier niet mee in stemde, en [F] vervolgens (ook na het gelegde conservatoir beslag tot afgifte) tot de dag van de in bewaringstelling onder zich heeft gehouden op de stal van Stal Tops waren aanleiding tot het toestaan van het verzoek tot het instellen van de gerechtelijke bewaring van [F] .
4.13.
[eiser sub 1] heeft in dit verband gevorderd de gerechtelijke bewaring van [F] op te heffen, indien geoordeeld zou worden dat de beslagen op [F] en het paspoort, en de gerechtelijke bewaring van het paspoort gehandhaafd moet blijven. Het opheffen van de gerechtelijke bewaring van [F] zou het [eiser sub 1] mogelijk maken om (alsnog) met [F] deel te nemen aan trainingen en wedstrijden zodat zij haar sportcarrière voort kan zetten.
Toewijzing van deze vordering (met wijziging van de gerechtelijk bewaarder van het paardenpaspoort) zou tegemoet komen aan de wens van [eiser sub 1] om met [F] naar het buitenland te reizen. Van het reizen met het paard naar het buitenland is in het kader van het op [F] gelegde conservatoir beslag echter overwogen dat dit een zodanig (financieel) risico voor Stokbroekhoeve met zich mee brengt dat niet van haar verwacht kan worden dat zij dit als eigenaar van [F] (zonder nadere door [eiser sub 1] geboden zekerheid) accepteert. Het belang van Stokbroekhoeve bij het handhaven van de gerechtelijke bewaring van [F] dient dan ook zwaarder te wegen dan het belang dat [eiser sub 1] heeft bij het opheffen van de gerechtelijke bewaring.
4.14.
Voor het aanwijzen van de door [eiser sub 1] voorgestelde gerechtelijk bewaarder in plaats van de huidige gerechtelijk bewaarder [J] is geen aanleiding. De (mogelijke) zakelijke betrekkingen tussen [J] en [A] schaden de belangen van [eiser sub 1] niet in het geval in een bodemprocedure zou komen vast te staan dat [eiser sub 1] (anders dan thans wordt aangenomen) rechthebbende op [F] is, temeer nu niet gesteld of gebleken is dat [F] bij [J] niet de juiste verzorging of begeleiding zou krijgen.
4.15.
[eiser sub 1] c.s. hebben gevorderd het beslag ten laste van Stal Tops op te heffen, maar nu [eiser sub 1] – kennelijk – werknemer is bij Stal Tops en [F] op het moment van de beslaglegging en de in bewaring stelling gestald stond bij Stal Tops heeft Stokbroekhoeve er belang bij het beslag tot afgifte en het derdenbeslag op [F] (ook) ten laste van Stal Tops te handhaven.
4.16.
De vorderingen van [eiser sub 1] worden afgewezen. [eiser sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Stokbroekhoeve begroot op:
- salaris gemachtigde € 1.016,00
- griffiegeld
€ 667,00
Totaal € 1.683,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Stokbroekhoeve begroot op € 1.683,00;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2021.