ECLI:NL:RBOBR:2021:872

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
367098 / KG ZA 21-34
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over de executie van een echtscheidingsbeschikking en verbeurde boetes

In deze zaak, die op 22 februari 2021 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, betreft het een kort geding waarin de eiser, [eiser], een deurwaardersrenvooi heeft ingediend tegen de gedaagde, [gedaagde]. De procedure is gestart naar aanleiding van een echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2019, waarin een convenant is opgenomen dat bepalingen bevat over de afgifte van een auto en bijbehorende sleutels. De eiser stelt dat de gedaagde in gebreke blijft met de afgifte van de tweede sleutel van de auto, wat heeft geleid tot verbeurde boetes volgens het convenant. De gedaagde betwist deze claim en voert aan dat er geen tweede sleutel meer is, wat door een mediator wordt bevestigd.

De mondelinge behandeling vond plaats op 8 februari 2021 via een Skypeverbinding, waarbij beide partijen aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de gedaagde zijn verplichtingen uit het convenant niet is nagekomen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat er verbeurde boetes zijn die geëxecuteerd kunnen worden. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten dat de eiser de verdere executie van de beschikking van 6 november 2019 niet mag voortzetten, totdat in rechte anders is beslist. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor de executie van echtscheidingsconvenanten en de rol van de deurwaarder in dergelijke procedures verduidelijkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/367098 / KG ZA 21-34
Vonnis in kort geding van 22 februari 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
in persoon verschenen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.M.C.J. van der Sprong.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Bij proces-verbaal van 14 januari 2021 (met bijlagen) heeft [A] , gerechtsdeurwaarder te ‘s-Hertogenbosch (hierna te noemen: de deurwaarder), een deurwaardersrenvooi aanhangig gemaakt als bedoeld in artikel 438 lid 4 Rv ten aanzien van een gerezen bezwaar bij de executie.
1.2.
De betrokken partijen, de executant [eiser] en de geëxecuteerde [gedaagde] zijn opgeroepen om ter zitting van 8 februari 2021 te verschijnen.
1.3.
In de procedure zijn verder de volgende stukken ingediend:
  • een antwoord proces-verbaal met een voorwaardelijke eis in reconventie van 8 februari 2021,
  • een e-mailbericht van [eiser] van 5 februari 2021 met een link naar een filmpje
1.4.
De mondelinge behandeling heeft via een Skypeverbinding plaatsgevonden op 8 februari 2021, waarbij [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Sprong. [eiser] is verschenen in persoon, alsmede de deurwaarder.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.2. De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2019 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 27 januari 2020 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In de echtscheidingsbeschikking is - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:
“2.2.4. Partijen hebben onderling een regeling getroffen die is vermeld in het aan deze beschikking gehechte convenant. De rechtbank zal, conform het verzoek, bepalen dat het convenant deel uitmaakt van deze beschikking.
(…)
De rechtbank
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Vught op [datum] ;
3.2.
bepaalt dat het aangehechte convenant deel uitmaakt van deze beschikking;
(…).”
2.3.
In het echtscheidingsconvenant van 24 juni 2019 is in artikel 3 de boedelverdeling opgenomen. Dit artikel vermeldt - voor zover hier van belang- het volgende:
“(…)
3.2.
De man zal ervoor zorgdragen dat de vrouw uiterlijk binnen 2 weken na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, in het bezit is gekomen van haar - op dit moment nog onder de man bevindende - auto met kenteken [getallen] , betreffende sleutels en eigendomsbewijzen zoals het kentekenbewijs.
(…)
3.3.
Hiertoe zal de man meewerken aan de levering van het hierboven omschrevene die onderling aan de vrouw is toebedeeld, doch die zich nog onder de man bevindt. De man die alsdan hiermede in gebreke is, is zonder dat enige nadere ingebrekestelling is vereist, een direct opeisbare boete verschuldigd aan de vrouw van € 100,00 (honderd euro) per dag voor iedere dag dat hij in gebreke blijft, onverminderd het recht van de andere partij de daadwerkelijk geleden schade te vorderen.”
2.4.
[eiser] heeft de beschikking van 6 november 2019 op 22 mei 2020 betekend aan [gedaagde] en daarbij bevel gedaan om binnen twee dagen na die betekening de sleutel(s) van de auto aan [eiser] af te geven.
2.5.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] in gebreke blijft met de afgifte van de sleutel. Zij heeft daarom de deurwaarder opdracht gegeven om tot executie over te gaan van de verschuldigd geworden boetes vanaf 6 juni 2019.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De gerechtsdeurwaarder ziet zich bij de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank van 6 november 2019 geconfronteerd met twee vragen:
vormt de grosse van de beschikking van 6 november 2019 een grondslag voor de gevraagde tenuitvoerlegging?
Voor welk bedrag kunnen in dit geval vervallen boetes worden geëxecuteerd?
3.2.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] tot op heden niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit hoofde van het echtscheidingsconvenant om de (tweede) sleutel van de auto aan haar af te geven. De overige zaken, te weten de auto zelf, het kentekenbewijs en één van de sleutels, zijn voorafgaand aan de betekening van de beschikking op 25 mei 2020 aan [eiser] ter beschikking gesteld. Nu [gedaagde] niet aan zijn verplichting heeft voldaan heeft hij de boetes verbeurd op grond van het bepaalde in artikel 3.3. van het echtscheidingsconvenant.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert - onder de voorwaarde dat de voorzieningenrechter de executie toelaat - schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 6 november 2019, dan wel dat de voorzieningenrechter als voorwaarde stelt dat [eiser] zekerheidstelling biedt. Voorts vordert [eiser] [gedaagde] te verbieden de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2019 en het onderliggende convenant ten uitvoer te leggen, totdat in rechte anders is beslist, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Aan het bezwaar van de deurwaarder tegen de door [gedaagde] ingediende voorwaardelijke eis in reconventie gaat de voorzieningenrechter voorbij. Ingevolge artikel 438, lid 4 Rv kan de deurwaarder die met de executie is belast en daarbij op een bezwaar stuit dat een onverwijlde voorziening nodig maakt, zich met een daarvan door hem opgemaakt proces-verbaal bij de voorzieningenrechter vervoegen. Door zich met een proces-verbaal bij de voorzieningenrechter te vervoegen, maakt de deurwaarder een kort geding aanhangig tussen de betrokken partijen. De deurwaarder is in die procedure niet de eisende partij. Nu sprake is van een procedure tussen de partijen valt niet in te zien dat het [gedaagde] niet vrij zou staan in dit geding een eis in reconventie in te dienen.
5.2.
Gelet op hun onderlinge samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk worden behandeld.
5.3.
Allereerst rijst de vraag of [eiser] een executoriale titel heeft voor het incasseren van de door haar gesteld verbeurde boetes uit hoofde van het echtscheidingsconvenant. [eiser] beroept zich terzake de executie op de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2019 en het echtscheidingsconvenant van 24 juni 2019. De voorzieningenrechter stelt vast dat de rechtbank Amsterdam in haar beschikking heeft bepaald dat het aan de beschikking gehechte echtscheidingsconvenant van partijen van 24 juni 2019 deel uit maakt van die beschikking. Als gevolg daarvan heeft artikel 3.3 van het convenant op grond van art. 819 Rv in beginsel executoriale kracht. Zie: Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30 145, nr. 7, p. 4. Dit is als zodanig door [gedaagde] ook niet betwist. Nu daarmee aan de voorwaarde waaronder de eis in reconventie is ingesteld is voldaan, komt de voorzieningenrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.
5.4.
De tweede vraag die de deurwaarder heeft opgeworpen betreft de vraag naar voor welk bedrag verbeurde boetes kunnen worden geëxecuteerd. [eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] niet aan de beschikking van 6 november 2019 heeft voldaan, omdat hij tot op heden niet (ook) de tweede sleutel van de auto aan [eiser] heeft afgegeven. De beschikking van 6 november 2019 is op 27 januari 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Berekend conform de inhoud van het convenant is [gedaagde] over de periode van 10 februari 2020 (zijnde 14 dagen na 27 januari 2020) tot 14 januari 2021 een bedrag van € 34.000,00 aan boetes verschuldigd geworden. Indien de boetes worden berekend vanaf de datum van betekening van de beschikking van 6 november 2019 op 25 mei 2020, kan [eiser] aanspraak maken op een bedrag van € 22.000,00 aan boetes.
5.5.
Volgens vaste jurisprudentie is het aan de executant om aannemelijk te maken dat dwangsommen zijn verbeurd. Bij die hoofdregel dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval aansluiting te worden gezocht bij beantwoording van de vraag of [gedaagde] de door [eiser] gestelde boetes heeft verbeurd. Dat betekent dat het op de weg van [eiser] ligt om aannemelijk te maken dat de boetes zijn verbeurd nu dat door [gedaagde] wordt betwist. [eiser] heeft haar stelling dat [gedaagde] nog een tweede sleutel van de auto in zijn bezit heeft en deze niet heeft afgegeven, onderbouwd met de verwijzing naar een door haar opgenomen filmpje. In dat filmpje confronteert [eiser] [gedaagde] met het feit dat haar auto door iemand is geopend en uit de reactie van [gedaagde] moet, zo stelt [eiser] , worden afgeleid dat hij wel degelijk in het bezit is van een tweede sleutel van de auto.
5.6.
[gedaagde] heeft betwist dat hij niet aan de beschikking heeft voldaan. Hij stelt daartoe dat partijen ten tijde van het tekenen van het echtscheidingsconvenant wisten dat er nog maar 1 sleutel aanwezig was. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [gedaagde] verwezen naar een verklaring van de mediator die partijen destijds heeft begeleid bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant, de heer [B] , van 4 februari 2021. Daarin stelt de mediator: “
(…) Beide partijen hebben mij indertijd onafhankelijk van elkaar verklaard dat volledig was voldaan aan artikel 3.2 van het door hen beiden ondertekende Convenant. Beide partijen waren ervan op de hoogte dat er geen reservesleutel van de auto aanwezig was daar deze al voor datum ondertekening van het Convenant, zoek was geraakt. Mevrouw [eiser] vond dat toendertijd geen probleem en zou een kopie van de originele sleutel laten maken. (…)”.
5.7.
Hoewel het door [eiser] overgelegde filmpje aanknopingspunten biedt voor het standpunt van [eiser] dat [gedaagde] in het bezit is van nog een sleutel van de auto, brengt de door [gedaagde] ingebrachte verklaring van de mediator mee dat naar de vraag of [gedaagde] al dan niet boetes heeft verbeurd uit hoofde van de echtscheidingsbeschikking van nader feitenonderzoek en/of nadere bewijslevering dient plaats te vinden. Voor een dergelijk nader onderzoek en bewijslevering leent een kort gedingprocedure als de onderhavige zich niet, daarvoor is een bodemprocedure nodig. Gelet op de in het geding gebrachte verklaring van de mediator kan vooralsnog niet worden geoordeeld dat [gedaagde] zijn verplichtingen uit hoofde van de echtscheidingsbeschikking van 6 november 2019 met betrekking tot de afgifte van de sleutel(s) niet is nagekomen. Daarmee kan evenmin worden vastgesteld dat hij terzake boetes heeft verbeurd op grond waarvan [eiser] gerechtigd was tot executie van de boetes over te gaan. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding het gevorderde verbod tot voortzetting van de verdere executie van de echtscheidingsbeschikking van 6 november 2019 toe te wijzen als na te melden.
5.8.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
6.1.
verbiedt [eiser] de verdere executie van de beschikking van 6 november 2019 voort te zetten, voor zover deze executie ziet op het innen van verbeurde boetes omdat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.2. van echtscheidingsconvenant van 24 juni 2019, totdat in rechte anders is beslist,
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2021.