In deze zaak, die op 22 februari 2021 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, betreft het een kort geding waarin de eiser, [eiser], een deurwaardersrenvooi heeft ingediend tegen de gedaagde, [gedaagde]. De procedure is gestart naar aanleiding van een echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2019, waarin een convenant is opgenomen dat bepalingen bevat over de afgifte van een auto en bijbehorende sleutels. De eiser stelt dat de gedaagde in gebreke blijft met de afgifte van de tweede sleutel van de auto, wat heeft geleid tot verbeurde boetes volgens het convenant. De gedaagde betwist deze claim en voert aan dat er geen tweede sleutel meer is, wat door een mediator wordt bevestigd.
De mondelinge behandeling vond plaats op 8 februari 2021 via een Skypeverbinding, waarbij beide partijen aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de gedaagde zijn verplichtingen uit het convenant niet is nagekomen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat er verbeurde boetes zijn die geëxecuteerd kunnen worden. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten dat de eiser de verdere executie van de beschikking van 6 november 2019 niet mag voortzetten, totdat in rechte anders is beslist. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor de executie van echtscheidingsconvenanten en de rol van de deurwaarder in dergelijke procedures verduidelijkt.