Op 9 december 2021 heeft eiser een Wob-verzoek ingediend bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, waarin hij om documenten vroeg met betrekking tot de ontbrekende natuurvergunning van Schiphol. Na het uitblijven van een beslissing heeft eiser op 17 januari 2022 verweerder in gebreke gesteld. Eiser heeft vervolgens op 2 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek. Verweerder heeft op 16 februari 2022 een verweerschrift ingediend, waar eiser op 9 maart 2022 op heeft gereageerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet tijdig heeft beslist op het Wob-verzoek en dat de ingebrekestelling van 17 januari 2022 geldig is. Het beroep is gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om uiterlijk op 2 mei 2022 een besluit op het Wob-verzoek bekend te maken aan eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Eiser heeft verzocht om een termijn van twee weken, maar de rechtbank achtte dit niet realistisch en heeft de termijn vastgesteld op basis van de toezegging van verweerder.
De uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. Koning, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 maart 2022. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 181 vergoedt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden ingesteld.