ECLI:NL:RBOBR:2022:1113

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
22/346
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M.H. Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op Wob-verzoek inzake natuurvergunning Schiphol

Op 9 december 2021 heeft eiser een Wob-verzoek ingediend bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, waarin hij om documenten vroeg met betrekking tot de ontbrekende natuurvergunning van Schiphol. Na het uitblijven van een beslissing heeft eiser op 17 januari 2022 verweerder in gebreke gesteld. Eiser heeft vervolgens op 2 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek. Verweerder heeft op 16 februari 2022 een verweerschrift ingediend, waar eiser op 9 maart 2022 op heeft gereageerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet tijdig heeft beslist op het Wob-verzoek en dat de ingebrekestelling van 17 januari 2022 geldig is. Het beroep is gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om uiterlijk op 2 mei 2022 een besluit op het Wob-verzoek bekend te maken aan eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Eiser heeft verzocht om een termijn van twee weken, maar de rechtbank achtte dit niet realistisch en heeft de termijn vastgesteld op basis van de toezegging van verweerder.

De uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. Koning, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 maart 2022. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 181 vergoedt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/346

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 9 december 2021 uur een e-mail verzonden aan het Wob-loket van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. In die e-mail heeft eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om kopieën van de volgende documenten, in relatie tot de ontbrekende natuurvergunning / natuurbeschermingsvergunning van Schiphol over de periode 1 oktober 2021 tot 9 december 2021:
  • alle (juridische) adviezen van ambtenaren van het Ministerie;
  • alle externe adviezen;
  • memo’s, nota’s en Q&A’s;
  • afstemming met andere departementen.
Bij e-mail van 17 januari 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld voor het uitblijven van een beslissing op het Wob-verzoek.
Eiser heeft op 2 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het
Wob-verzoek.
Verweerder heeft op 16 februari 2022 een verweerschrift ingediend. Hierop heeft eiser bij
e-mail van 9 maart 2022 gereageerd.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. De relevante regelgeving, voor zover van belang, is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling
2. De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb uitspraak te doen.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet tijdig heeft beslist op het Wob-verzoek. Niet in geschil is voorts dat de e-mail van 17 januari 2022 als ingebrekestelling kan worden aangemerkt en dat sindsdien twee weken zijn verstreken. Het beroep is dus gegrond.
4. Vervolgens is aan de orde binnen welke termijn verweerder alsnog moet beslissen op het Wob-verzoek. De rechtbank overweegt daarbij dat een nadere beslistermijn een realistische termijn moet zijn, een termijn die noch onnodig lang noch onrealistisch kort is.
Eiser heeft in zijn beroepschrift en opnieuw in zijn reactie op het verweerschrift een nadere termijn van twee weken bepleit, gerekend vanaf de verzending van de uitspraak. Dit zou in dit geval betekenen dat verweerder uiterlijk 8 april 2022 moet beslissen op het Wob-verzoek. De rechtbank acht dit niet een realistische beslistermijn. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat op basis van het Wob-verzoek een zoekslag is uitgevoerd en dat bij benadering 500 documenten zijn aangetroffen. Per document moet worden beoordeeld of er op basis van de Wob gronden voor weigering van openbaarmaking zijn. Verweerder heeft aangegeven dat met die beoordeling een aanvang is gemaakt en dat derde-belanghebbenden in kaart moeten worden gebracht die om een zienswijze worden gevraagd. Vervolgens moet nog afstemming binnen het Ministerie plaatsvinden. Verweerder heeft in het verweerschrift toegezegd dat uiterlijk op 2 mei 2022 het besluit op het Wob-verzoek bekend zal worden gemaakt, dan wel zo veel eerder als mogelijk is. De rechtbank acht dit een realistische beslistermijn en zal verweerder ook houden aan zijn toezegging. De rechtbank draagt verweerder daarom op uiterlijk 2 mei 2022 een besluit op het Wob-verzoek bekend te maken aan eiser. De rechtbank verbindt aan deze opdracht een dwangsom als hieronder vermeld en gemaximeerd.
5. Tevens bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op uiterlijk 2 mei 2022 een besluit op het Wob-verzoek bekend te maken aan eiser;
  • bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 181 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. Koning, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 25 maart 2022.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet
worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in
de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze
uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of,
indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.
Afschrift verzonden aan partijen op:

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:12, tweede lid
Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen (…) en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder d
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk gegrond is.
Artikel 8:55d
1. Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
2. De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3. In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.