ECLI:NL:RBOBR:2022:1305

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
22/512
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor bedrijfshal in Helmond

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 7 april 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning die was verleend aan een vergunninghoudster voor de bouw van een bedrijfshal in Helmond. De vergunninghoudster had op 24 januari 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een bedrijfshal met kantoor, het plaatsen van een erfafscheiding en reclame, en het wijzigen van een uitweg. Verzoeker, die woont in de nabijheid van de projectlocatie, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker een rechtstreeks betrokken belang heeft bij het besluit, aangezien hij zicht heeft op de projectlocatie.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vergunninghouder gebruik heeft gemaakt van binnenplanse afwijkingsbevoegdheden om de bouwhoogte van de hal te verhogen van 10 naar 16,5 meter. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat het stapelen van deze afwijkingsbevoegdheden niet is toegestaan, omdat er verschillende criteria gelden voor het gebruik van deze bevoegdheden. De voorzieningenrechter heeft ook vastgesteld dat de bouwtekeningen niet voldoen aan de eisen voor een ondergeschikt bouwdeel, waardoor de vergunning niet op de juiste wijze is verleend.

Desondanks heeft de voorzieningenrechter het verzoek om schorsing van de omgevingsvergunning afgewezen, omdat verweerder de mogelijkheid heeft om de vergunning te herstellen in de bezwaarfase. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vergunning vergunbaar is met toepassing van de relevante wetgeving en dat er geen aanleiding is voor een voorlopige voorziening. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/512

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 april 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond, verweerder,

(gemachtigde: mw. mr. M. Croes).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam] BVte [vestigingsplaats] , vergunninghoudster,
(gemachtigden: [naam] en [naam] ).

Procesverloop

In het besluit van 24 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen”, “planologisch strijdig gebruik”, “uitweg” en “reclame” voor het oprichten van een bedrijfshal met kantoor, plaatsen van een erfafscheiding en reclame en het wijzigen van een uitweg op het perceel kadastraal bekend gemeente Helmond, [nummer] (gedeeltelijk) en [nummer] (gedeeltelijk) gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (de projectlocatie).
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 maart 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghoudster zijn verschenen [naam] , [naam] en [naam] .
Na afloop heeft de voorzieningenrechter nog inlichtingen gevraagd aan vergunninghoudster en gekregen. Verzoeker heeft hierop gereageerd.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten:
 Verzoeker woont op ongeveer 250 meter afstand van de projectlocatie. Tussen de woning van verzoeker en de projectlocatie ligt de [naam] (op een klein talud).
 Op 5 oktober 2021 heeft vergunninghoudster bij verweerder een aanvraag ingediend voor het realiseren van een distributiecentrum op de projectlocatie. Hierbij is aangegeven dat het bouwwerk zal worden gebruikt voor een industriefunctie met kantoor. Tevens is sprake van een bouwhoogte van 16,5 meter van de hal, 17,75 meter van de opbouw van het kantoor en 18,7 meter van de liftkoker.
 Op de projectlocatie rust het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Zuid Oost-Brabant” met (deels) de bestemming “Bedrijventerrein” (artikel 3) en de functieaanduiding “specifieke vorm van bedrijf- 2” waarin op grond van de verbeelding een maximum bebouwingspercentage van 60% is toegestaan en een maximale bouwhoogte van 10 meter.
 Verweerder is afgeweken van de planregels voor de overschrijding van de bouwhoogte van de hal en het bebouwingspercentage met gebruik van binnenplanse afwijkingsbevoegdheden in artikel 3.3, onder a en b en artikel 15.1 onder a van het bestemmingsplan (op basis van artikel 2.12 lid 1 a.1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verder: Wabo). Voor de opbouw van het kantoor en de liftkoker is verweerder afgeweken met toepassing van artikel 2.12 lid 1 a.2° van de Wabo en artikel 4 onderdeel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van de planregels.
2. De voorzieningenrechter is (anders dan verweerder en vergunninghoudster) van oordeel dat verzoeker een rechtstreeks betrokken belang heeft bij het bestreden besluit. De voorzieningenrechter acht het niet onaannemelijk dat verzoeker vanaf zijn woning rechtstreeks zicht heeft op het distributiecentrum en neemt hierbij in aanmerking dat verzoeker nu al het naastgelegen bedrijf zou moeten zien liggen ondanks het talud aan de [naam] . De voorzieningenrechter kan dat eenvoudig vaststellen met behulp van google/streetview. Weliswaar staan er wat loofbomen bij de [naam] maar die ontnemen in de winter niet het zicht van verzoeker op de projectlocatie.
3. Verweerder merkt op dat in het bestreden besluit per ongeluk vergunning is verleend voor een hal met een bouwhoogte van 16,75 meter in plaats van 16,50 meter en ziet dat als een kennelijke schrijffout. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit dan wel een zeer hardnekkige kennelijke schrijffout is omdat die meermalen wordt gemaakt. Dat neemt echter niet weg dat verweerder dit kan herstellen in de bezwaarfase en dat hierin geen aanleiding is om de omgevingsvergunning te schorsen.
4.1
Verzoeker stelt dat in de bekendmaking van de aanvraag en de omgevingsvergunning het aan essentiële gegevens voor omwonenden ontbreekt om hen te attenderen op de nadelige gevolgen van het aangevraagde plan.
4.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bekendmaking van de aanvraag is geschied op de voorgeschreven wijze. Weliswaar staat er niet in dat wordt afgeweken van het bestemmingsplan, maar dat is ook niet aangevraagd. Verweerder heeft de bouwaanvraag van vergunninghoudster mede kunnen aanmerken als een aanvraag voor afwijken van het bestemmingsplan op basis van artikel 2.10, tweede lid van de Wabo. Verder is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verweerder daarnaast zou hebben toegezegd dat verzoeker persoonlijk van het indienen van een aanvraag op de hoogte zou worden gesteld. Als dit al zou zijn gebeurd, dan is verzoeker hierdoor niet in zijn belangen geschaad, want hij heeft tijdig bezwaar gemaakt. Hierin ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de omgevingsvergunning te schorsen.
5.1
Verzoeker voert aan dat de omgevingsvergunning een bouwwerk toelaat dat hoger en groter is dan de voorschriften uit het bestemmingsplan.
5.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder twee binnenplanse afwijkingsbevoegdheden gebruikt om de hogere bouwhoogte toe te staan. Verweerder gebruikt de bevoegdheid in artikel 3.3 van de planregels om de bouwhoogte van 10 naar 15 meter te verhogen en vervolgens de algemene afwijkingsbevoegdheid in artikel 15.1 van de planregels om met 10% nog eens van de maatvoering af te wijken van 15 naar 16,5 meter . Het stapelen van binnenplanse afwijkingsbevoegdheden is volgens de voorzieningenrechter niet toegestaan. In de eerste plaats gelden andere criteria bij het gebruik van beide bevoegdheden. Bij het gebruik van de algemene bevoegdheid hoeft verweerder geen rekening te houden met het stedenbouwkundig beeld en er hoeft geen bedrijfseconomische noodzaak te zijn of een borging van de landschappelijke inpassing. Dat verweerder deze aspecten wel heeft getoetst in het primaire besluit, wil niet zeggen dat daarmee sprake is van gelijke criteria in het bestemmingsplan. Bovendien biedt de algemene afwijkingsbevoegdheid de mogelijkheid om af te wijken van de maatvoering van het bestemmingsplan. Deze wordt nu echter gebruikt om af te wijken van de maatvoering van de afwijking van het bestemmingsplan. Dat mag volgens de voorzieningenrechter niet. Verweerder was dus niet bevoegd om af te wijken ten behoeve van de bouwhoogte van de hal.
5.3
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de bouwtekeningen bekeken en komt hij tot de conclusie dat de opbouw van het kantoor (boven de hal) feitelijk een aparte verdieping is en geen ondergeschikt bouwdeel is dan wel kan worden beschouwd als een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw. Verweerder was niet bevoegd af te wijken op basis van artikel 4, onderdeel 4 van bijlage II van het Bor.
5.4
Desondanks is dit geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder kan dit herstellen door gebruik te maken van de bevoegdheid in artikel 4, onderdeel 1 van bijlage II van het Bor voor alle afwijkingen van het bestemmingsplan. Hierbij zal hij ook moeten beoordelen of deze afwijking niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en kan hij alle criteria voor een binnenplanse afwijking betrekken. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verweerder in het bestreden besluit al wel is ingegaan op de aanwezigheid van een bedrijfseconomische noodzaak en er wordt ook verwezen naar een stedenbouwkundige beoordeling. Overigens kan het geen kwaad om in dit kader de bezwaarfase te benutten door met partijen in gesprek te gaan over de (aard van de) landschappelijke inpassing van het pand.
6.1
Verzoeker vindt dat verweerder had moeten toetsen aan de vastgestelde milieueisen zoals de vastgestelde geluidscontour. Dit ziet op geluidsoverlast van de transportbewegingen op het terrein en voorzieningen aan en rond het gebouw zoals verwarmingssystemen, koelsystemen en/of opslagsystemen. Tevens is de geluidsoverlast van het hoger vergunde gebouw in relatie met de nabij gelegen drukke weg niet getoetst aan de geldende geluidscontour. Tevens ontbreekt het volgens verzoeker aan voorschriften om overlast op het gebied van geluidsoverlast en toegestane dagen en uren waarop activiteiten op het terrein mogen plaatsvinden, te handhaven.
6.2
De voorzieningenrechter stelt in de eerste plaats vast dat verweerder niet afwijkt van het planologisch toegelaten gebruik. Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijven-2’ zijn bedrijven in milieucategorie 3 en 4 toegelaten. Een distributiecentrum valt ingevolge de VNG Brochure Bedrijven en Milieuzonering in milieucategorie 3.1. Dit heeft te maken met het aspect geluid. De richtafstand voor geluid is 50 meter. De afstand tussen de projectlocatie en de woning van verzoeker is ongeveer 5 keer zo groot. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de overschrijding van de bouwhoogte en het bebouwingspercentage niet tot een onevenredige geluidsbelasting van de verder weg gelegen percelen kan leiden. Bovendien ligt er een drukke weg tussen de woning van verzoeker en het project. Overigens is de geluidscontour van deze drukke weg niet van toepassing op het distributiecentrum want dat is geen geluidgevoelig object. Het distributiecentrum valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit en er hoeft geen omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting te worden verleend. Hetzelfde Activiteitenbesluit biedt in dit geval voldoende bescherming aan verzoeker. Er is ook geen aanleiding voor het stellen van voorschriften. Hierin is geen aanleiding gelegen voor een voorlopige voorziening.
7.1
Verzoeker denkt dat verweerder zich op voorhand heeft verplicht om af te wijken van het bestemmingsplan nu verweerder heeft geadverteerd met de mogelijkheid om een hogere bouwhoogte te vergunnen.
7.2
De voorzieningenrechter gaat er van uit dat verzoeker stelt dat verweerder partijdig is. Om dit te onderzoeken heeft de voorzieningenrechter de koopovereenkomst tussen de gemeente Helmond en vergunninghoudster opgevraagd. Een advertentie voor het kopen van de projectlocatie is niet overgelegd. Volgens verzoeker garandeert de gemeente Helmond in artikel 10 van deze overeenkomst dat het aangevraagde bouwplan vergund zal worden. Dat is echter niet juist. Artikel 10.1 bevat een verplichting voor vergunninghoudster om het verkochte te bebouwen conform de ingediende bouwaanvraag. Als vergunninghoudster de vergunning niet krijgt of deze wordt geschorst, dan treden partijen met elkaar in overleg op basis van artikel 10.2 van de koopovereenkomst. Artikel 10a van de koopovereenkomst voorziet in een ontbindende voorwaarde ten behoeve van vergunninghoudster. Nergens leest de voorzieningenrechter dat de gemeente Helmond garandeert dat de omgevingsvergunning zal worden verleend. Overigens zijn dit gebruikelijke bedingen in een overeenkomst tussen een gemeente en een ontwikkelaar. De (mogelijkheid van inroepen van de) ontbindende voorwaarde is geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder vooringenomen is.
8. Gelet op het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder nog wel wat huiswerk heeft in de bezwaarfase. Dat neemt niet weg dat het bouwplan vergunbaar is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid onder a onder 2 van de Wabo en artikel 4 onderdeel 1 van bijlage II van het Bor. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om schorsing af.
9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:2
1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1, eerste lid
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (..),
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (..),
d. f. t/m i. (..).
Artikel 2.2
1.Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
a. t/m d. (..)
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
f. (..);
h. op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats,
i. als eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van een onroerende zaak toe te staan of te gedogen dat op of aan die onroerende zaak handelsreclame wordt gemaakt of gevoerd met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats,
j. + k. (..),
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. + b. (..);
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, (..);
d. + e. (..).
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 3.8
Het bevoegd gezag geeft bij de toepassing van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht tevens onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze. Het vermeldt daarbij de in artikel 3.1, tweede lid, bedoelde datum waarop de aanvraag is ontvangen.
Artikel 3.9
1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking:
a. doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag, en
b. zendt het in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen de daarbij aangewezen bestuursorganen een afschrift van die beschikking.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.

Bestemmingsplan “Bedrijventerrein Zuid Oost Brabant”

Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.41
geluidgevoelig gebouw:
een woning of een ander gebouw met een geluidsgevoelige functie zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.42
geluidhinderlijke inrichtingen:
inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 derde lid van het Besluit omgevingsrecht die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken als bedoeld in artikel 41 derde lid van de Wet geluidhinder (zgn. grote lawaaimakers);
Artikel 2 Wijze van meten
2.1
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de
bouwhoogtevan een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2
Ondergeschikte bouwonderdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen,
liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m¹ bedraagt.
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. (..);
b. ter plaatse van de aanduiding
'specifieke vorm van bedrijf - 2': bedrijven in de
categorieën 3 en 4van de
Staat van Bedrijfsactiviteiten;
c. t/m h. (..);
g. risicovolle inrichtingen waarvan de plaatsgebonden risicocontour binnen de inrichtingsgrens dan wel de bestemming Groen, Water, Verkeer-Verblijfsgebied is gesitueerd;
h. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' nutsvoorzieningen;
i. ontsluitings- en toegangswegen, fiets- en voetpaden;
j. water, waterlopen, wateropvang- en infiltratievoorzieningen;
k. leidingen en openbare nutsvoorzieningen; met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, paden en overige verhardingen met dien verstande dat:
1. verharding ten behoeve van ruimte voor het laden en lossen aanwezig moet zijn binnen het bouwvlak;
2. voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn op eigen terrein;
3. opslag buiten uitsluitend mag plaatsvinden binnen het bouwvlak en achter de voorgevelrooilijn.
3.2
Bouwregels
3.2.1
Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
b. de bouwhoogte bedraagt maximaal de ter plaatse aangegeven 'bouwhoogte';
c. het bebouwingspercentage bedraagt maximaal het ter plaatse aangegeven 'bebouwingspercentage';
d. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen dient minimaal 5 m¹ te bedragen;
e. de goothoogte van nutsvoorzieningen mag maximaal 5 m bedragen;
3.2.2
Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a. op het voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal 3 m bedragen, behoudens (reclame)-masten waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen en terreinafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen;
b. op het overige gedeelte van het bouwperceel geldt dat de hoogte maximaal de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte mag bedragen.
3.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. artikel 3.2.1 sub b en artikel 3.2.2 sub b tot verhoging van de maximale bouwhoogten volgens het volgende schema:
1. van 10 m tot 15 m;
2. van 20 m tot 30 m;
3. van 30 m tot 50 m;
4. van 45 tot 50 m;
b. artikel 3.2.1 onder c tot verhoging van het bebouwingspercentage met ten hoogste 10% volgens het volgende schema:
1. van 30 tot 40%
2. van 60 tot 70%
c. artikel 3.2.2 onder a tot verhoging van de maximale hoogte van verlichtingsarmaturen en (reclame-)masten met maximaal 4 m en tot verhoging van de maximale bouwhoogte van technische installaties zoals torenkranen e.d. en de maximale hoogte van terreinscheidingen tot 3 m;
daarbij gelden de volgende voorwaarden:
1. de afwijking is noodzakelijk uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;
2. het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig wordt aangetast;
3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
4. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijdingsmogelijkheden zijn gewaarborgd;
5. op het bouwperceel is c.q. blijft parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig;
6. de landschappelijke inpassing dient in voldoende mate te zijn gewaarborgd.
3.4
Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt ten minste verstaan het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:
a. t/m g. (..).
3.5
Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 en 3.4 voor de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf:
1. t/m 3. (..).
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
15.1
Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
a.in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van deze maten;
b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m¹, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m¹;
d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m¹.
15.2
Voorwaarden
Bij omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in dit artikel kan slechts worden verleend, mits:
a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.