Op 6 april 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in hoger beroep uitspraak gedaan over de inbewaringstelling van een verdachte die wordt verdacht van de export van grote hoeveelheden harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk en deelname aan een criminele organisatie. De rechter-commissaris had eerder de vordering tot inbewaringstelling afgewezen, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. De rechtbank heeft de stukken bekeken, waaronder de beschikking van de rechter-commissaris en de appelmemorie van de officier van justitie. De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting.
De rechtbank concludeert dat er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte, die betrokken zou zijn geweest bij bijna 50 transporten van harddrugs in de periode van maart tot mei 2020. De rechtbank deelt de visie van het openbaar ministerie dat het onacceptabel is dat iemand die verdacht wordt van dergelijke ernstige feiten kort na zijn aanhouding op vrije voeten komt. De rechtbank overweegt dat de samenleving veel overlast ondervindt van drugcriminaliteit en dat de invrijheidstelling van de verdachte een schok in de maatschappij teweeg zou brengen.
De rechtbank oordeelt dat, hoewel de feiten dateren uit 2020 en de verdachte sindsdien geen strafbare feiten heeft gepleegd, de ernst van de beschuldigingen en de rol van de verdachte in de criminele organisatie een inbewaringstelling rechtvaardigen. De rechtbank vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris en wijst de vordering tot inbewaringstelling toe voor een termijn van veertien dagen.