ECLI:NL:RBOBR:2022:1769

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
C/01/380068 / KG ZA 22-122
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van onrechtmatige uitlatingen door omwonenden van een industriële onderneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap VECO INDUSTRIËLE LAKSPUITERIJ B.V. (hierna: Veco) en twee gedaagden, die in de directe omgeving van Veco wonen. Veco vorderde de gedaagden te gebieden om waarschuwingsborden met onrechtmatige uitlatingen over geuroverlast te verwijderen. De gedaagden hadden eerder handhavend opgetreden tegen vermeende milieuovertredingen door Veco en borden geplaatst met de tekst "let op! Chemische verflucht van Veco". Veco stelde dat deze uitlatingen onrechtmatig waren en haar reputatie schaadden, aangezien zij voldeed aan de emissie-eisen van zowel gemeentelijk als provinciaal beleid.

De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van Veco toewijsbaar waren. De voorzieningenrechter overwoog dat de uitlatingen van de gedaagden onrechtmatig waren, omdat zij geen steun vonden in de feiten. De rechtbank benadrukte het belang van de goede naam van Veco en de onrechtmatigheid van de uitlatingen, die de indruk wekten dat er gevaarlijke stoffen werden uitgestoten. De gedaagden hadden andere mogelijkheden om hun bezorgdheid te uiten, zoals het indienen van een handhavingsverzoek bij de gemeente, en de rechtbank vond dat zij onzorgvuldig hadden gehandeld door de borden te plaatsen.

De voorzieningenrechter heeft de gedaagden veroordeeld om de borden binnen 24 uur na betekening van het vonnis te verwijderen, op straffe van een dwangsom. Daarnaast zijn de gedaagden in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/380068 / KG ZA 22-122
Vonnis in kort geding van 28 april 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VECO INDUSTRIËLE LAKSPUITERIJ B.V.,
gevestigd te Westerhoven, gemeente Bergeijk,
eiseres,
advocaat mr. P.L.M.F. Roosendaal te Oss,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna Veco en [gedaagden] genoemd worden. Waar nodig worden [gedaagden] afzonderlijk aangeduid als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 18 maart 2022 met 14 producties
  • de brief van mr. Roosendaal van 12 april 2022 met aanvullende productie 15
  • de brief van [gedaagde sub 2] van 13 april 2022 met 3 producties
  • de mondelinge behandeling op 14 april 2022
  • de pleitnota van Veco
  • de pleitnota van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Veco drijft een onderneming die voor de zakelijke markt kwalitatief hoogwaardige coatings aanbrengt op metalen, aluminium, kunstof- en interieuronderdelen. Veco is gespecialiseerd in voorbehandelen, natlakken en poedercoaten en is ingericht op kleine series met grote onderlinge variaties.
2.2.
[gedaagden] zijn woonachtig in de directe omgeving van Veco, aan [adres] ( [gedaagde sub 1] ) en de [adres] ( [gedaagde sub 2] ) te [plaats] .
2.3.
[gedaagden] hebben op 10 februari 2020 het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk verzocht om handhavend op te treden tegen vermeende overtredingen van milieuvoorschriften door Veco.
2.4.
In opdracht van de gemeente Bergeijk heeft de Omgevingsdienst Midden- en West Brabant een onderzoek verricht naar de geuremmissie van Veco, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 17 juni 2021.
2.5.
Bij besluit van 11 augustus 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders het handhavingsverzoek van [gedaagden] afgewezen. Tegen dit besluit hebben [gedaagden] bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 maart 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit voor het overige in stand gelaten.
2.6.
Tegen dit besluit hebben [gedaagden] beroep ingesteld bij deze rechtbank.
2.7.
Verschillende omwonenden van Veco, waaronder [gedaagden] hebben een plakkaat/bord in hun tuin geplaatst, aan de openbare weg, met daarop een gevarenbord met een afbeelding van industrie en de tekst “
let op! Chemische verflucht van Veco”.
2.8.
Bij brief van 25 november 2021 heeft de advocaat van Veco verschillende omwonenden, waaronder [gedaagden] aangeschreven en gesommeerd om binnen 7 dagen na betekening van het vonnis de uitingen te staken en gestaakt te houden, te verwijderen en verwijderd te houden en zich te onthouden van voor Veco schadelijke, onrechtmatige uitlatingen.
2.9.
Na afloop van de gegeven termijn hebben alle aangeschrevenen, behoudens [gedaagden] , gevolg gegeven aan de sommatie.

3.Het geschil

3.1.
Veco vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagden] te gebieden vanaf de eerste dag na betekening van het vonnis alle uitingen al dan niet publiekelijk en met name de plakkaten/borden met de tekst “
let op! Chemische verflucht van Veco”of andere ongefundeerde verdachtmakingen te staken en gestaakt te houden, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.2.
Veco legt daaraan het volgende ten grondslag. [gedaagden] handelen onrechtmatig, door borden langs de openbare weg te plaatsten met daarop de (onder de feiten geciteerde) teksten. Door deze uitlatingen wordt Veco in haar eer en goede naam aangetast. [gedaagden] verwijten Veco stank- en geuroverlast te veroorzaken, maar daarvoor kan geen steun worden gevonden in de onderliggende feiten. Uit een rapport van het geaccrediteerde meetteam TMO van de Omgevingsdienst West-Brabant is op proffessionele wijze vastgesteld dat Veco met haar emissies ruimschoots binnen de eisen scoort van zowel gemeentelijk als provinciaal beleid. Door desondanks toch de publiekelijke uiteingen aan de openbare weg te handhaven en deze niet te staken en gestaakt te houden, handelen [gedaagden] onrechtmatig jegens Veco. Veco heeft een spoedeisend belang. Nu uit de rapportage van de Omgevingsdienst blijkt dat de door Veco gerealiseerde waarde zelfs factor 4 tot 5 onder de zwaarste categorie van het gemeentelijk beleid ligt, is Veco niet langer bereid om de volgens haar ongefundeerde, niet op feiten gebaseerde beschuldigingen aan haar adres langer te dulden. Om nadere reputatieschade te voorkomen kan van eisers niet worden gevergd dat zij de weg van een tragere bodemprocedure moeten volgen. Als niet spoedig actie wordt ondernomen lopen eisers het risico om verder in hun eer en goede naam te worden aangetast.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Het bezwaar van Veco tegen de door [gedaagden] op 13 april 2022 (te laat) overgelegde producties wordt afgewezen. De voorzieningenrechter heeft mr. Roosendaal ter zitting in de gelegenheid gesteld de producties te bestuderen en te bespreken met zijn cliënte. Uit het navolgende zal blijken dat mr. Roosendaal adequaat op de producties van [gedaagden] heeft kunnen reageren en dat Veco door de acceptatie ervan dan ook niet onevenredig benadeeld is.
4.2.
Het spoedeisend belang vloeit genoegzaam voort uit de aard van de vorderingen (beëindiging van een onrechtmatige situatie). Het feit dat de borden er al een enkele jaren staan, maakt niet dat Veco thans haar recht heeft verspeeld om een einde te maken aan de door haar gestelde onrechtmatige situatie.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat het gevorderde een beperking vormt op het grondrecht van vrijheid van meningsuiting dat aan [gedaagden] op grond van art. 10, lid 1, EVRM toekomt. Dit recht kan volgens het tweede lid van dat verdragsartikel slechts worden beperkt indien deze beperking bij de wet is voorzien en deze in een democratische samenleving noodzakelijk is, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de uitlatingen van [gedaagden] onrechtmatig zijn in de zin van art. 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW). Bij de beantwoording van de vraag of dit zich hier voordoet staan in beginsel twee gelijkwaardige belangen tegenover elkaar: aan de ene kant het belang van Veco niet door uitlatingen te worden aangetast in reputatie dan wel eer en goede naam, aan de andere kant het belang van [gedaagden] dat zij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en/of waarschuwend moeten kunnen uitlaten ter signalering van misstanden die de samenleving raken. Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval en wel - in een situatie als de onderhavige - in het bijzonder van de volgende:
a. de aard van de gedane uitlatingen houdende verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die verdenkingen betrekking hebben;
b. de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand welke de uitlatingen aan de kaak beogen te stellen;
c. de mate waarin ten tijde van de uitlatingen de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
d. de inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder a t/m c bedoelde factoren;
e. de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten uitlatingen via onder meer internet, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden;
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door [gedaagden] direct aan de openbare weg geplaatste borden, met daarop een grote gevarendriehoek met een afbeelding van industrie (waarschuwingsbord), met de tekst: “
let op! Chemische verflucht van Veco”als beschadigend is aan te merken voor de eer en goede naam van Veco. Voldoende aannemelijk is dat de borden in deze vorm bij de gemiddelde lezer de negatieve suggestie oproepen dat sprake is van (gevaarlijke) uitstoot van chemische stoffen. De zorgvuldigheid vereist dat een dergelijke suggestie eerst wordt gedaan als hiervoor enige steun kan worden gevonden in de feiten. Veco heeft gemotiveerd betwist dat er sprake is van enige (geur)overlast en heeft in dat kader gesteld dat zij meer dan voldoet aan de wettelijke kaders en dat zij ruimschoots binnen de emissie-eisen en -waarden blijft zoals deze gelden volgens zowel provinciaal als gemeentelijk beleid. Veco verwijst daarvoor onder meer naar een rapport van de Omgevingsdienst Brabant Zuid-Oost van 17 juni 2021. [gedaagden] hebben gesteld dat de uitlatingen over geuroverlast wel degelijk op waarheid berusten en hebben daartoe verwezen naar een door hen bij brief van 13 april 2022 overgelegd STAB rapport, een rapportage van de gemeente en een overzicht van 200 meldingen. Anders dan [gedaagden] stellen kan hieruit, zonder enige nadere concretisering, die ontbreekt, echter niet worden afgeleid dat er, anders dan is geconstateerd in de rapportage van de Omgevingsdienst, wèl sprake is van ontoelaatbare geuroverlast door Veco. Voor zover [gedaagden] verwijzen naar pagina 19 en 20 van het STAB rapport onder 4.7 “
Resumé VOS-boekhouding”waaruit zou volgen dat met de beschikbare informatie niet te beoordelen is of de emissiegrenswaarde is overschreden, overweegt de voorzieningenrechter dat Veco ter zitting heeft gesteld dat het inderdaad niet mogelijk is om op basis van de VOS boekhouding te toetsen of de emissies aan de emissiewaarden voldoen. Dit laat echter onverlet dat uit het rapport van de Omgevingsdienst (pagina 24, conclusie) blijkt dat de hedonisch gewogen geurbelasting bij Veco niet de richtwaarden overschrijdt van zowel het gemeentelijk als het Provinciaal geurbeleid, waarbij is getoetst aan de meest kritische omgevingscategorie “wonen”. De voorzieningenrechter moet er als gevolg van het vorenstaande dan ook vanuit gaan, nu [gedaagden] het tegendeel niet aannemelijk hebben gemaakt, dat de suggestie dat Veco geuroverlast veroorzaakt geen enkele steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal.
4.5.
Daar komt bij dat [gedaagden] andere mogelijkheden hebben om de vermeende misstanden bij Veco aan de kaak te stellen, welke mogelijkheden zij ook al hebben benut, door een handhavingsverzoek in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk. De gemeente heeft dit verzoek serieus genomen en heeft onder andere de Omgevingsdienst opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar de vermeende geuroverlast door Veco. Dit betekent dat, ook indien de uitlatingen wel voldoende steun zouden hebben gevonden in feitenmateriaal - waarvan niet is gebleken - dit niet zonder meer het eventueel onrechtmatige karakter aan de uitlatingen zou ontnemen. [gedaagden] hebben een adequate ingang om het nagestreefde doel, aandacht voor de vermeende geuroverlast door Veco, langs andere, voor Veco minder schadelijke weg te bereiken. Dat de uitkomst van die procedure tot op heden in de ogen van [gedaagden] nog niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd, doet er niet aan af dat er serieus aandacht is besteed aan de door [gedaagden] geuite verdenkingen. [gedaagden] zijn tegen de beslissing op bezwaar in beroep gegaan bij de rechtbank en in die procedure zullen zij nader aandacht kunnen vragen voor de beweerdelijke geuroverlast van Veco.
4.6.
Het onder de hiervoor geschetste omstandigheden - zonder enige nuance - plaatsen van de eerder omschreven waarschuwingsborden kan als onzorgvuldig jegens Veco worden aangemerkt. Voldoende aannemelijk is dat Veco door deze negatieve benadering reputatieschade heeft opgelopen. De geplaatste borden wekken de indruk dat sprake is van een gevaarlijke situatie waarvoor het noodzakelijk is te waarschuwen. [gedaagden] hebben met deze uitlating niet de zorgvuldigheid in acht genomen die in het maatschappelijk verkeer wordt vereist. Hiermee hebben zij onrechtmatig gehandeld jegens Veco en is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 10, tweede lid EVRM, die gelden bij een beperking van de vrijheid van meningsuiting. De vorderingen zullen dan ook worden toegewezen zoals hierna te melden.
4.7.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.8.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Veco worden begroot op:
- dagvaarding € 210,62
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.902,62
4.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om binnen 24 uur na betekening van het vonnis de plakkaten/borden met de tekst “
let op! Chemische verflucht van Veco”of andere uitingen van gelijke strekking te staken en gestaakt te houden en te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat hij niet aan die veroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om binnen 24 uur na betekening van het vonnis de plakkaten/borden met de tekst “
let op! Chemische verflucht van Veco”of andere uitingen van gelijke strekking te staken en gestaakt te houden en te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan die veroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van Veco tot op heden begroot op € 1.902,62, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022.