ECLI:NL:RBOBR:2022:1806

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
21/1453
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Ziektewet-uitkering aan werknemer die ziek uit dienst is gegaan, met toepassing van artikel 6:22 Awb

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en het UWV over de toekenning van een Ziektewet (ZW) uitkering aan een werknemer die ziek uit dienst is gegaan. De werknemer had met ingang van 30 juni 2020 recht op een ZW-uitkering, welke door het UWV was vastgesteld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat het bezwaar ongegrond verklaarde. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 4 mei 2022 zijn zowel eiseres als de werknemer niet verschenen, maar het UWV was vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de toekenning van de ZW-uitkering terecht was, omdat de werknemer ziek uit dienst was gegaan. De rechtbank constateerde dat het UWV in het bestreden besluit ten onrechte had verwezen naar nawerking op basis van artikel 46 ZW, maar dat dit gebrek kon worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het UWV in het verweerschrift al had aangegeven dat de uitkering terecht was toegekend.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg het UWV op het griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over hun recht om hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1453

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

4 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam], te [woonplaats] , de werknemer.

Procesverloop

Met het besluit van 7 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV vastgesteld dat de ex-werknemer van eiseres met ingang van 30 juni 2020 recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en dat deze per 2 juli 2020 tot uitbetaling komt.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 8 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2022. Eiseres en de werknemer zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Artikel 29, tweede lid, aanhef en onder 3º en c, van de ZW bepaalt – kort gezegd – dat aan de werknemer die ziek uit dienst gaat ziekengeld wordt uitgekeerd.
1.2.
Niet in geschil is dat het dienstverband van de werknemer bij eiseres eindigde na 30 juni 2020, zoals ook blijkt uit de zich in het dossier bevindende gegevens uit [naam] . Tussen partijen is ook niet meer in geschil dat de werknemer op 30 juni 2020 als gevolg van ziekte ongeschikt was om zijn arbeid te verrichten en dus ziek uit dienst is gegaan. Hierom is aan de werknemer terecht een ZW-uitkering toegekend. Het UWV heeft er op de zitting terecht op gewezen dat in die situatie, gelet op de relevante bepalingen uit het Besluit Wfsv, de ZW-uitkering terecht is toegerekend aan eiseres.
1.3.
Van nawerking als bedoeld in artikel 46 van de ZW – wat in het bestreden besluit nog als wettelijke grondslag is gebezigd – is dus geen sprake. In zoverre berust het bestreden besluit op een onjuiste wettelijk grondslag en is het niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank ziet aanleiding om deze gebreken te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat het UWV in het verweerschrift van 22 juni 2021 reeds het standpunt heeft ingenomen dat de ZW-uitkering terecht is toegekend vanwege het feit dat de werknemer ziek uit dienst is gegaan. Eiseres was daardoor in de gelegenheid om tijdig op dit gewijzigde standpunt te reageren. Het is daarom aannemelijk dat eiseres door dit verzuim niet is benadeeld.
2. Omdat de rechtbank toepassing geeft aan artikel 6:22 van de Awb, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van eiseres is niet gebleken.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.B.H. Vermeulen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 4 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: