In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en het UWV over de toekenning van een Ziektewet (ZW) uitkering aan een werknemer die ziek uit dienst is gegaan. De werknemer had met ingang van 30 juni 2020 recht op een ZW-uitkering, welke door het UWV was vastgesteld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat het bezwaar ongegrond verklaarde. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 4 mei 2022 zijn zowel eiseres als de werknemer niet verschenen, maar het UWV was vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de toekenning van de ZW-uitkering terecht was, omdat de werknemer ziek uit dienst was gegaan. De rechtbank constateerde dat het UWV in het bestreden besluit ten onrechte had verwezen naar nawerking op basis van artikel 46 ZW, maar dat dit gebrek kon worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het UWV in het verweerschrift al had aangegeven dat de uitkering terecht was toegekend.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg het UWV op het griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over hun recht om hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.