ECLI:NL:RBOBR:2022:1965

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
21/1223
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering na Eerstejaars Ziektewetbeoordeling met Zorgvuldigheidsgebrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de Ziektewetuitkering. Eiser, die werkzaam was als medewerker daklozenopvang en chauffeur post, had zich ziekgemeld vanwege psychische klachten. Het UWV had op 19 november 2020 besloten dat eiser per 20 december 2020 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet, omdat hij in staat werd geacht om andere functies te vervullen. Eiser ging hiertegen in bezwaar en beroep, waarbij hij aanvoerde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd, omdat hij in de bezwaarfase niet was gehoord en er geen medische informatie was opgevraagd bij zijn behandelaars.

De rechtbank oordeelde dat het UWV de klachten van eiser niet had onderschat en dat de geduide functies geschikt waren. Hoewel er een zorgvuldigheidsgebrek was omdat eiser niet was gehoord in de bezwaarfase, werd dit gebrek gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het onderzoek in de beroepsfase alsnog had plaatsgevonden en eiser niet was benadeeld. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser met de aan de schatting ten grondslag gelegde functies meer dan 65% van zijn maatmanloon kon verdienen, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van €1.518, en het UWV moest het griffierecht van €49 vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1223
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2022 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J.J.M. van Asten)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. J.W. van Schaik)
Procesverloop
Met het besluit van 19 november 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV vastgesteld dat eiser met ingang van 20 december 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Eiser is hiertegen in bezwaar gegaan. Met het besluit van 23 april 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daarbij medische stukken overgelegd.
Het UWV heeft een rapport van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) van 13 december 2021 overgelegd waaruit blijkt dat een nader spreekuur tussen eiser en de verzekeringsarts B&B noodzakelijk wordt geacht. Op 3 maart 2022 heeft dit spreekuur plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een verweerschrift ingediend met een rapport van de verzekeringsarts B&B van 4 maart 2022 en een rapport van de arbeidsdeskundige B&B van 7 maart 2022.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen

Wat voorafging aan deze procedure

1. Eiser was werkzaam in de functie van medewerker daklozenopvang voor gemiddeld 15,86 uur per week en in de functie van chauffeur post voor gemiddeld 20,64 uur per week. Op 27 augustus 2019 heeft eiser zich wegens psychische klachten ziekgemeld in de functie van chauffeur post en per 28 augustus 2019 in de functie van medewerker daklozenopvang.
1.1. Na beëindiging van eisers dienstverband bij [bedrijfsnaam] BV per 15 oktober 2019, heeft het UWV eiser aansluitend in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering. Ook na beëindiging van eisers dienstverband bij [naam stichting] ’s-Hertogenbosch per 1 oktober 2019, is aan eiser met ingang van deze datum een ZW-uitkering toegekend.
1.2. Bij een zogenoemde eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgehad. Dit onderzoek heeft geleid tot de besluitvorming zoals vermeld onder het kopje ‘Procesverloop’.

Het bestreden besluit

2. Het UWV stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser niet in staat is zijn eigen werk als chauffeur post en medewerker daklozenopvang te verrichten, maar dat hij wel in staat moet worden geacht de functies te vervullen die bij arbeidskundig onderzoek voor hem zijn geselecteerd. Met deze functies kan eiser meer dan 65% verdienen van het loon dat hij als chauffeur post en medewerker daklozenopvang verdiende, het zogeheten maatmanloon. Om die reden heeft het UWV de ZW-uitkering van eiser per 20 december 2020 beëindigd.
De standpunten van partijen
Standpunt van eiser
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert het volgende aan.
3.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is onzorgvuldig geweest, omdat eiser in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord. Ook heeft het UWV ten onrechte geen medische informatie opgevraagd bij de behandelaars van eiser, hetgeen aangewezen was nu het UWV niet beschikte over medische informatie.
3.2.
Daarom heeft het UWV de beperkingen als gevolg van eisers klachten onderschat. Eiser lijdt aan depressieve- en stemmingsklachten, geheugenklachten en heeft een vrij hoog frequente tremor aan beide armen en met name de duimen. Uit de adviesrapportage van de arbeidsdeskundige van 25 juni 2021 volgt dat eiser geen benutbare mogelijkheden (GBM) heeft.
3.3.
In beroep heeft eiser medische informatie overgelegd, te weten: een adviesrapportage van 25 juni 2021 van arbeidsdeskundige en orthopedagoog A. van Harten van Argonaut, een brief van 25 augustus 2021 van psychiater G.A.A.M. Wetzer en een brief van zijn huisarts van 8 juni 2021 met als bijlagen: een brief van de neuroloog van 31 december 2020, een brief van de ergotherapeut van 17 januari 2019 en een brief van de psychiater van 26 juli 2017. Deze medische informatie geeft volgens eiser aanleiding om (verdergaande) beperkingen aan te nemen ten aanzien van concentreren, het terrein van de motoriek en de werktijden. Het gaat om:
  • 1.1 (vasthouden van de aandacht), 1.2 (verdelen van de aandacht), 1.3 (herinneren), 1.5 (doelmatig handelen) en 1.6 (zelfstandig handelen)
  • 2.6 (emotionele problemen van anderen hanteren), 2.7 (eigen gevoelens uiten), 2.8 (omgaan met conflicten) en 2.9 (samenwerken)
  • 4.3 (hand- en vingergebruik)
  • 5.1 (zitten), 5.3 (staan) en 5.4 (staan tijdens het werk)
  • een urenbeperking van 20 uren per week.
3.4.
Uitgaande van de aanwezigheid van verdergaande beperkingen dan die thans door het UWV zijn aangenomen, zijn de voor eiser geduide functies ongeschikt.
Verweer van het UWV4. Het UWV ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding een ander standpunt in te nemen en verzoekt het beroep, mede onder verwijzing naar de rapportage van de verzekeringsarts B&B van 4 maart 2022 en het commentaar van de arbeidsdeskundige B&B van 7 maart 2022, ongegrond te verklaren.
De beoordeling door de rechtbank
5. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij bij ziekte recht heeft op doorbetaling van loon, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5.1.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) is in Nederland de hoogste rechter die oordeelt over arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. De CRvB heeft inmiddels al in veel zaken uitgesproken dat het UWV zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
  • zij moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
  • ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en,
  • de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
5.2.
Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. De rechtbank beoordeelt of de rapporten die in deze zaak zijn opgesteld, voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts geldt dat eiser niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
6. De rechtbank gaat hierna in op de vraag of de rapporten van de verzekeringsartsen waarop het UWV zich baseert, zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Daarbij wordt onder meer bekeken welke onderzoeksactiviteiten deze verzekeringsartsen hebben verricht.
6.1.
De verzekeringsarts heeft het dossier van eiser bestudeerd en hem gesproken op het spreekuur van 4 november 2020. Tijdens dit spreekuur zijn de door eiser ervaren klachten en zijn dagverhaal besproken. Daarnaast heeft de verzekeringsarts een algemene indruk over eiser opgedaan en heeft zowel een lichamelijk als observerend psychisch onderzoek plaatsgevonden.
6.2. In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts B&B dossierstudie verricht en kennisgenomen van de gronden van bezwaar. De verzekeringsarts B&B onderschrijft de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen en ziet daarnaast aanleiding voor het opnemen van een aanvullende beperking in de FML, te weten hoog handelingstempo, en heeft op 2 april 2021 een gewijzigde FML, geldig vanaf 20 december 2020, opgesteld.
6.3.
Uit het rapport van 13 december 2021 blijkt dat de verzekeringsarts B&B een nader spreekuur in de beroepsfase noodzakelijk achtte, zodat deze op 3 maart 2022 heeft plaatsgevonden. Tijdens dit spreekuur heeft de verzekeringsarts B&B kennisgenomen van de gronden van beroep en de daarbij overgelegde medische informatie. Ook heeft de verzekeringsarts B&B een algemene indruk van eiser verkregen en heeft een observatie plaatsgevonden naar zowel de fysieke als psychische gesteldheid van eiser.
6.4.
De stelling van eiser dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsartsen hebben nagelaten nadere informatie bij de behandelende sector op te vragen, volgt de rechtbank niet. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2472) mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van eiser tot het verrichten van arbeid, of indien eiser stelt dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Het is de rechtbank niet gebleken dat deze situatie zich hier voordeed. Bovendien is het de rechtbank niet duidelijk bij welke behandelaar of specialist informatie opgevraagd had moeten worden.
6.5.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord, overweegt de rechtbank dat weliswaar sprake is van een gebrek, maar dat dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gepasseerd, aangezien het gebrek door de verzekeringsarts B&B in de beroepsfase is hersteld en aannemelijk is dat eiser hierdoor niet benadeeld is. Eiser is in beroep immers opnieuw door de verzekeringsarts B&B onderzocht waarbij de door eiser overgelegde medische informatie kenbaar is betrokken. Het enkele feit dat door deze gang van zaken het medisch onderzoek (nog) verder verwijderd is geweest van de datum in geding maakt dat niet anders. Het is inherent aan een medische beoordeling, zoals hier aan de orde, dat (ook als die al in de bezwaarfase plaatsvindt) van enig tijdsverloop tussen de datum in geding en de onderzoeksdatum aan de orde is. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts B&B hierdoor in zijn onderzoeksmogelijkheden beperkt is geweest.
6.6.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Tot slot is de rechtbank niet gebleken dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV tegenstrijdigheden bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd.
Medisch inhoudelijk
7. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Dit licht de rechtbank hierna toe.
7.1.
De verzekeringsarts B&B is bekend met de psychische en fysieke pijnklachten die eiser ervaart als gevolg van de bij hem vastgestelde diagnosen depressieve episode en diabetes mellitus en de tremor aan beide handen. In verband met deze klachten zijn in de FML van 4 maart 2022 voor eiser passende beperkingen aangenomen. Vanwege de psychische klachten is eiser beperkt wat betreft hoge werkdruk en aangewezen op werk waarbij hij met normaal handelingstempo overzicht kan blijven houden en bewaren. Reden hiervoor is dat eiser dan naar verwachting minder aanspraak zal maken op zijn huidige (beperkte) cognitieve vermogen. Verder is eiser beperkt geacht op werk zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, op werk zonder noemenswaardige deadlines en/of productiepieken, aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico en zonder hoog handelingstempo. Vanwege de tremor aan beide handen is eiser (slechts) beperkt op zeer fijn motorische handelingen beiderzijds, namelijk priegelwerk.
7.2.
Wat betreft de stelling van eiser dat hij niet in staat is om te werken, hebben de verzekeringsartsen naar het oordeel van de rechtbank toereikend gemotiveerd waarom eiser niet voldoet aan de criteria voor het aannemen van een situatie van GBM. Eiser is immers niet opgenomen in een ziekenhuis of instelling of bedlegerig. Evenmin is sprake van een situatie dat eiser voor het uitvoeren van activiteiten in het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is of dat hij vanwege een ernstige psychische stoornis niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is. Tot slot is geen sprake van sterk wisselende mogelijkheden. Het UWV heeft dan ook terecht mogen concluderen dat eiser beschikt over benutbare mogelijkheden. Op zitting heeft eiser naar voren gebracht dat zijn medische problematiek tezamen, te weten de door hem ervaren (verdergaande) beperkingen in de rubrieken 1 en 5 van de FML, reden is voor het aannemen van GBM. De rechtbank volgt eiser hierin niet en overweegt dat eisers gestelde algehele medische situatie onvoldoende blijkt uit de medische informatie en dat daarmee het aannemen van de door hem bepleite (verdergaande) beperkingen niet aan de orde is.
7.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser lijdt aan een tremor aan beide armen en met name de duimen. Tussen partijen is wel in geschil de mate waarin sprake is van een tremor. Eiser acht de tremor ernstiger dan de mate waarin de verzekeringsarts B&B heeft aangenomen, omdat volgens eiser sprake zou zijn van een zogenoemde essentiële tremor. Op zitting heeft de gemachtigde van het UWV naar voren gebracht dat een essentiële tremor duidt op een zelfstandige tremor, zonder neurologische aandoening, en dat “essentieel” op zich dus niets zegt over de ernst van de tremor. De rechtbank volgt deze motivering, mede doordat eiser op zitting heeft verteld dat zijn medische situatie vanwege de tremor onveranderd is gebleven, dat hij die bij zichzelf nauwelijks opmerkt en dat hij veelal door anderen op de aanwezigheid van zijn tremor wordt gewezen. De rechtbank overweegt hiertoe dat het UWV eiser terecht beperkt heeft geacht op ‘priegelwerk’ en dat terecht niet meer beperkingen zijn aangenomen ten gevolge van de tremor.
7.4.
Tussen partijen is ook in geschil de wijze waarop in de beroepsfase het onderzoek door de verzekeringsarts B&B heeft plaatsgevonden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat in beginsel het tot de expertise van de verzekeringsarts behoort om te besluiten welke onderzoeksmethoden gekozen worden, hoe de onderzoeksresultaten beoordeeld worden en tot welke beperkingen dit leidt. Daarbij wordt in principe uitgegaan van de feiten en omstandigheden zoals de verzekeringsarts deze in zijn rapport heeft opgeschreven. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval te twijfelen aan het verloop van het onderzoek zoals weergegeven in het verzekeringsgeneeskundig rapport van 4 maart 2022. Ondanks dat partijen een verschil van beleving hebben van dit onderzoek, doet dit niets af aan de door het UWV aangenomen beperkingen vanwege de bij eiser vastgestelde tremor. Ook al heeft het onderzoek plaatsgevonden zoals eiser stelt dan leidt dit alsnog niet tot het aannemen van meer beperkingen. Uit de aanwezige medische stukken is immers niet gebleken dat de tremor ernstiger is dan het UWV heeft aangenomen en bovendien vanwege de onder rechtsoverweging 7.3. gegeven motivering ten aanzien van de essentiële tremor.
7.5.
De verzekeringsarts B&B heeft in zijn rapport van 4 maart 2022 voldoende gemotiveerd dat er geen medische indicatie is voor een urenbeperking. Op grond van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid die het UWV hanteert, is een urenbeperking slechts van toepassing in strikt omschreven gevallen, namelijk bij (1) een energetische beperking als gevolg van ziekte en gebrek, (2) een beperkte beschikbaarheid in verband met een noodzakelijke medische behandeling of (3) vanuit preventief oogpunt ter voorkoming van een verslechtering van de medische toestand van eiser. Volgens de verzekeringsarts B&B is bij eiser geen sprake van een aandoening die met verlies van energie gepaard gaat. De matig-ernstige depressie leidt redelijkerwijs niet tot dermate substantiële moeheid of energieverlies die evenmin kan worden geobjectiveerd. Ook het (gevulde) dagverhaal van eiser, waar niet uit blijkt dat eiser overdag slaapt, geeft geen aanleiding voor een urenbeperking vanwege energetische redenen. Verder is evenmin sprake van een verminderde beschikbaarheid in verband met een intensieve (medische) behandeling. Tot slot is er volgens de verzekeringsarts B&B geen reden een urenbeperking aan te nemen uit preventief oogpunt. De rechtbank ziet geen aanleiding de verzekeringsarts B&B niet in deze motivering te volgen. Eiser heeft (in beroep) immers niet met medische stukken onderbouwd dat er een medisch objectieve noodzaak bestaat voor een urenbeperking.
7.6. Dit alles neemt niet weg dat de rechtbank ziet dat eiser de afgelopen jaren een aantal zeer heftige levensgebeurtenissen heeft moeten verwerken, waaronder het gemis aan contact met zijn (klein)kinderen en het verlies van zijn partner na een lange geschiedenis van ziek zijn en medische behandelingen. Ook heeft eiser het feit dat hij zijn partner voor het overlijden vrijwel alleen heeft moeten verzorgen in meerdere opzichten als zwaar ervaren. De rechtbank kan zich goed voorstellen dat dit alles zwaar is geweest en nog altijd zwaar is. De rechtbank moet bij de beoordeling van het beroep van eiser echter kijken naar de beperkingen die eiser heeft om arbeid te verrichten als gevolg van ziekte of gebrek. Dat betekent dus dat de hiervoor genoemde levensgebeurtenissen op zichzelf daarin geen rol kunnen spelen. Voor zover deze levensgebeurtenissen hebben geleid tot een (psychische) ziekte of gebrek, is de rechtbank van oordeel dat het UWV hier voldoende rekening mee heeft gehouden.
7.7.
In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat het UWV zijn beperkingen heeft onderschat. Eiser heeft geen medische gegevens overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsarts B&B.
Arbeidskundig
8. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde beperkingen zoals neergelegd in de FML van 4 maart 2022, geldig vanaf 20 december 2020, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de passendheid van de door de arbeidsdeskundige B&B aan de schatting ten grondslag gelegde functies van Assembly Worker B (SBC-code: 111180), Montagemedewerker B (SBC-code: 264140) en Productiemedewerker (SBC-code: 264122). De arbeidsdeskundige B&B heeft voldoende gemotiveerd toegelicht dat eiser in staat is deze functies te verrichten. Anders dan eiser meent, wordt zijn belastbaarheid op het item 4.3 (hand- en vingergebruik) van de FML in deze functies niet overschreden. Eiser is beperkt in fijn motorische hand- en vingergebruik, namelijk priegelwerk. In de geduide functies is hiervan geen sprake. Daarnaast is eiser terecht niet meer beperkt geacht op het beoordelingspunt ‘persoonlijk functioneren’, zodat de geduide functies voor eiser als passend worden geacht. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
Conclusie
9. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep ongegrond is. Het UWV heeft naar het oordeel van de rechtbank dus terecht vastgesteld dat eiser met de aan de schatting ten grondslag gelegde functies een loon kan verdienen van meer dan 65% (namelijk 100%) van het maatmanloon per uur, zodat eiser met ingang van 20 december 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
9.1.
Omdat de rechtbank toepassing geeft aan artikel 6:22 van de Awb, ziet zij aanleiding om het UWV te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759, met wegingsfactor 1). Ook moet het UWV het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.518;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van €49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.B.H. Vermeulen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 18 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep.