ECLI:NL:RBOBR:2022:2010

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
01/089549-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan poging tot doodslag door verstrekken van adresgegevens en foto van het slachtoffer

Op 23 mei 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die medeplichtig werd geacht aan een poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het verstrekken van adresgegevens en een foto van het appartement van het slachtoffer aan medeverdachten, een belangrijke rol speelde in het schietincident dat op 12 september 2020 plaatsvond. Tijdens dit incident werden vier kogels afgevuurd op het appartement waar het slachtoffer en zijn twee kinderen zich bevonden. De rechtbank vond het niet bewezen dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer en zijn kinderen, maar concludeerde wel dat hij medeplichtig was aan de poging tot doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de maatschappelijke onrust die het veroorzaakte, en legde een straf op die recht deed aan de ernst van de feiten. De verdachte werd vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar zijn medeplichtigheid aan de poging tot doodslag werd wettig en overtuigend bewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ' s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.089549.21
Datum uitspraak: 23 mei 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
thans gedetineerd te P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 juli 2021, 20 september 2021, 6 december 2021, 24 februari 2022, 21 april 2022 en 9 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 juni 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 21 april 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 september 2020 te ’ [gemeente 1] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of één of meer kinderen van [slachtoffer 1] (te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal, op een (woonkamer)raam van het appartement
en/of in de richting van het appartement gelegen aan de [adres] te ’ [gemeente 1] heeft/hebben geschoten (in welke woonkamer op dat moment [slachtoffer 1] en/of de kinderen van [slachtoffer 1] (te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) aanwezig waren),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer (onbekende) anderen op of omstreeks 12 september 2020 te ’ [gemeente 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer (onbekende) anderen voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of één of meer kinderen van [slachtoffer 1] (te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) van het leven te beroven, met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal, op een (woonkamer)raam van het appartement
en/of in de richting van het appartement gelegen aan de [adres] te ’ [gemeente 1] heeft geschoten (in welke woonkamer op dat moment [slachtoffer 1] en/of de kinderen van [slachtoffer 1] (te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) aanwezig waren),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk misdrijf verdachte op of omstreeks 12 september 2020 te ‘ [gemeente 1] en/of Zoetermeer en/of [gemeente 2] en/of op één of meer andere plaatsen, althans in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, te weten door
- de adresgegevens van die [slachtoffer 1] en/of één of meer kinderen van [slachtoffer 1] (te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) te verstrekken en/of
- een foto van het appartement (welke rood was omcirkeld) van die [slachtoffer 1] te verstrekken;
meer subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer (onbekende) anderen op of omstreeks 12 september 2020 te ’ [gemeente 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer (onbekende) anderen voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of één of meer kinderen van [slachtoffer 1] (te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal, op een (woonkamer)raam van een appartement en/of in de richting van het appartement gelegen aan de [adres] te ’ [gemeente 1] heeft/hebben geschoten (in welke woonkamer op dat moment [slachtoffer 1] en/of de kinderen van [slachtoffer 1] (te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) aanwezig waren), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 12 september 2020 te ’ [gemeente 1] en/of Zoetermeer en/of [gemeente 2] en/of op één of meer andere plaatsen, althans in Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
heeft verschaft, door
- de adresgegevens van die [slachtoffer 1] en/of één of meer kinderen van [slachtoffer 1] (te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ) te verstrekken en/of
- een foto van het appartement (welke rood was omcirkeld) van die [slachtoffer 1] te verstrekken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op 12 september 2020 zijn er vier kogels afgevuurd op het raam van het appartement van [aangever] . Deze vier kogels zijn door het raam en het kozijn de woonkamer binnengekomen waar aangever en zijn twee kleine kinderen op dat moment televisie zaten te kijken.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot moord op drie personen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op gronden vervat in het op schrift gestelde pleidooi op het standpunt gesteld dat verdachte in zijn geheel dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor de bestanddelen voorbedachten rade en opzet. Daarnaast is volgende de raadsman ook geen sprake van uitlokking of medeplichtigheid.

Bewijsmiddelen.

Bronnen:

Een dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche ' s-Hertogenbosch , met onderzoeksnummer OB1R020106 (onderzoek '' [onderzoeksnaam] ''), BVH nummer 2020208472, afgesloten op 4 november 2021, pagina 1 tot en met 1002;
De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, zoals blijkt uit het proces-verbaal ter terechtzitting van 21 april 2022;
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] ter terechtzitting van 21 april 2021 afgelegd, welke verklaring op verzoek van de verdediging is gevoegd in het proces-verbaal van de terechtzitting van verdachte.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis, en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten vast.
In de nacht van 10 op 11 september 2020 zijn er twee auto’s van medeverdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) en zijn vriendin in brand gestoken bij zijn woning in [gemeente 2] . [verdachte] verdenkt de ex-vriend van zijn vriendin, [aangever] , van deze brandstichting. Op 11 september 2020 verzamelen zich in de vroege ochtend diverse familieleden van [verdachte] , waaronder medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), in zijn woning in [gemeente 2] .
Er volgen die dag en daaropvolgende nacht diverse telefoontjes vanaf verschillende telefoontoestellen waarbij aangever met de dood wordt bedreigd door [verdachte] .
Op 12 september 2020 om 21:06 uur stuurt [medeverdachte 3] een foto naar de telefoon van [verdachte] , waarop een afbeelding van Google Street view te zien is met daarop de woning van [aangever] aan de [adres] te ’ [gemeente 1] die enkele uren later is beschoten. Hierop worden om 22:21 uur twee afbeeldingen door medeverdachte [verdachte] teruggestuurd met daarop een handmatig aangebrachte rode omcirkeling rondom het appartement van aangever.
De rol van verdachten.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de woning is beschoten door twee mannen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] één van deze twee mannen is.
[medeverdachte 1] heeft namelijk ter terechtzitting zelf verklaard dat hij van [verdachte] het adres van aangever heeft gekregen, samen met een ander persoon (wiens naam hij niet wil noemen) naar de locatie van het schietincident is gegaan, is uitgestapt en dat daar vervolgens is geschoten op het appartement van aangever. Uit het procesdossier blijkt ook dat de vluchtauto van de twee mannen sterke gelijkenissen vertoond met de auto van [medeverdachte 1] . Verder straalt [medeverdachte 1] rond het tijdstip van het schietincident ook een zendmast aan in de directe omgeving van de plaats delict en blijkt uit ANPR-gegevens dat [medeverdachte 1] die avond met zijn auto naar ’ [gemeente 1] is gegaan.
[medeverdachte 1] heeft niet willen verklaren wie de andere persoon was. De rechtbank overweegt dat dit [medeverdachte 2] moet zijn geweest. Uit de telefoongegevens van [medeverdachte 2] blijkt dat zijn telefoon eerder op de avond in Zoetermeer aanstraalde, vervolgens straalt de telefoon rondom het tijdstip van het schietincident aan in ’ [gemeente 1] en uit de telefoongegevens van ook [medeverdachte 1] blijkt dat zij beide vervolgens vermoedelijk weer zijn teruggereisd naar Zoetermeer. Daarbij valt ook op dat de telefoon van [medeverdachte 2] één minuut voor [medeverdachte 1] aanstraalde op precies dezelfde zendmast in de omgeving van de plaats delict als [medeverdachte 1] .
Uit de teliogesprekken blijkt voorts dat men met twee auto’s naar ’ [gemeente 1] is gereden en dat in elke auto twee personen aanwezig waren. Op de terugweg heeft [medeverdachte 2] gebeld met de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Hieruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] niet bij deze twee medeverdachten in de auto zat, maar bij [medeverdachte 1] . Naar het oordeel van de rechtbank bevestigen de teliogesprekken en het bellen naar de andere twee medeverdachten dat [medeverdachte 2] de tweede persoon was in de auto bij verdachte.
De verklaring van [medeverdachte 1] dat hij werd verrast door het feit dat de andere persoon (volgens de rechtbank dus [medeverdachte 2] ) min of meer uit het niets een vuurwapen trok en het huis van aangever beschoot, terwijl het eigenlijk de bedoeling was geweest om stenen door het raam te gooien, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Deze verklaring van verdachte wordt op geen enkele manier gesteund door de thans voorhanden zijnde bewijsmiddelen in het dossier. In tegendeel: in de teliogesprekken wordt, weliswaar in versluierde taal, veelvuldig gesproken over dit schietincident. In de teliogesprekken wordt onder meer geklaagd over het feit dat [medeverdachte 2] zijn telefoon niet heeft gewist. In de teliogesprekken wordt nergens besproken dat men boos is op of teleurgesteld is in [medeverdachte 2] omdat hij is afgeweken van het plan en in plaats van stenen door de ruit te gooien is gaan schieten op de woning.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting staat vast dat verdachte niet op de plaats delict aanwezig is geweest ten tijde van het schietincident. Verdachte heeft wel het adres van aangever gegeven aan [medeverdachte 1] en op een foto het appartement van aangever gemarkeerd met een rode cirkel en deze gestuurd naar [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] was blijkens zendmastgegevens die betreffende avond ook in ’ [gemeente 1] en stond die avond in contact met [medeverdachte 2] .
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe dit handelen van de verdachte en zijn medeverdachten moet worden gekwalificeerd.
Poging tot moord.
De rechtbank dient in de eerste plaats de vraag te beantwoorden of in deze zaak sprake is van een poging tot moord of doodslag op aangever en zijn twee kinderen.
Ten aanzien van de voorbedachten rade.
De rechtbank is van oordeel dat er weliswaar een vooropgezet plan was om te gaan schieten op de woning van aangever, maar dat er geen sprake was van voorbedachten rade op een dodelijke afloop. Uit de bewijsmiddelen in het dossier is echter niet gebleken dat er de intentie is geweest iemand door deze handelwijze van het leven te beroven. De rechtbank houdt het ervoor dat de daders aangever hebben willen bedreigen en intimideren (omdat zij hem verdachten van de brandstichting van de twee auto’s en eerdere brandstichtingen) en niet het oogmerk hadden om hem te doden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van voorbedachten rade ten aanzien van het doden van aangever en zijn kinderen. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het medeplegen van poging tot moord.
Poging tot doodslag.
Vol opzet.
Op basis van het procesdossier kan worden vastgesteld dat vier maal op het raam van aangever is geschoten. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de medeverdachten hiermee het opzet hadden op de dood van aangever en zijn kinderen. Van vol of boos opzet is sprake indien de verdachten willens en wetens hebben gehandeld, dat wil zeggen dat zij hebben gehandeld met de bedoeling om aangever en zijn twee kinderen te doden.
Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen bij de voorbedachte rade (– zakelijk weergegeven – dat de rechtbank het ervoor houdt dat de daders aangever hebben willen bedreigen en intimideren en niet het oogmerk hadden om hem te doden of te verwonden) is de rechtbank van oordeel dat bij verdachten geen sprake was van vol of boos opzet op de dood van aangever en zijn twee kinderen.
Voorwaardelijk opzet.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachten bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de aanwezigen in de woning door hun handelen zouden kunnen overlijden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachten zich willens en wetens hebben blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachten wetenschap hebben (gehad) van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedragingen bewust hebben aanvaard (op de koop toe hebben genomen).
Voor de beoordeling of sprake is van voorwaardelijk opzet, acht de rechtbank het volgende van belang. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de medeverdachten vier keer hebben geschoten op het raam van het appartement van aangever. Dit vond plaats op zaterdagavond tussen 22:40 uur en 22:45 uur, een moment waarop veel mensen thuis zijn en wakker zijn. Door de politie is onderzoek gedaan naar de schootsbanen van de afgevuurde kogels. Twee van de vier schootsbanen komen de woning binnen op 1,16 meter van de vloer en lopen enkele meters op lichaamshoogte door de woonkamer. De politie heeft geconcludeerd dat indien de aangever en zijn kinderen op een andere plaats nabij de voorgevel waren geweest, zij getroffen hadden kunnen worden door een of meerdere schoten.
Gelet op al het bovenstaande acht de rechtbank de kans dat aangever en zijn kinderen door de schoten dodelijk zouden worden getroffen aanmerkelijk.
Niet is gebleken dat de medeverdachten zich ervan hebben vergewist dat er personen in de woning aanwezig waren. Gelet op het tijdstip van de beschieting, hadden zij er echter rekening mee moeten houden dat zich personen in de woonkamer zouden bevinden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachten door op een dergelijke manier en tijdstip met een vuurwapen op de woning te schieten, de aanmerkelijke kans dat zij aangever en zijn kinderen dodelijk zouden raken, bewust hebben aanvaard.
De rechtbank concludeert dat de medeverdachten voorwaardelijk opzet op de dood van aangever en zijn twee kinderen hebben gehad.
Ten aanzien van het medeplegen.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] medeplegers.
De rechtbank heeft op de dag van deze uitspraak ook uitspraak gedaan in de strafzaken van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en hen veroordeeld voor het medeplegen van een poging doodslag.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende: In het onderhavige geval is niet duidelijk geworden wie heeft geschoten, [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] of beiden. Gelet op de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank echter van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn samen naar ’ [gemeente 1] gereden waarbij [medeverdachte 1] de bestuurder van de auto was. Zij zijn vervolgens samen te voet met het vuurwapen naar het appartement gegaan waarna het appartement is beschoten en zijn daarna gezamenlijk weer teruggekeerd naar Zoetermeer. In de teliogesprekken worden de schutters ook aangeduid als bruid en bruidegom, hetgeen impliceert dat er sprake was van een nauw samenwerkend koppel.
Verdachte ook medepleger?
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting staat vast dat verdachte niet op de plaats delict aanwezig is geweest ten tijde van het schietincident. De rechtbank is voorts van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat er sprake is van een gezamenlijke uitvoering van het schietincident door verdachte. Weliswaar was verdachte ervan op de hoogte dat anderen in de richting van het appartement van aangever zouden schieten, maar niet kan worden vastgesteld hoe dit plan tot stand is gekomen of welke specifieke bijdrage een ieder hierbij heeft vervuld. Het ontbreekt daarvoor aan bewijsmiddelen ten aanzien van de intensiteit en inhoud van het plan. Verdachte heeft weliswaar de adresgegevens en een foto van het appartement van aangever aan zijn medeverdachten verschaft, maar deze bijdrage legt onvoldoende gewicht in de schaal om te kunnen spreken van een materiele en/of intellectuele bijdrage, en is in de ogen van de rechtbank onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring voor medeplegen.
Het gegeven dat verdachte degene was waarmee aangever al langere tijd problemen had, is onvoldoende om verdachte een initiërende, leidende of grote rol bij het schietincident toe te rekenen. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Verdachte uitlokker?
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het subsidiair ten laste gelegde uitlokking. De officier van justitie heeft hierover in het requisitoir geen standpunt ingenomen.
De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat verdachte weliswaar het grootste motief had om het appartement van aangever te beschieten omdat hij al langere tijd problemen met hem had en kort daarvoor twee auto’s in brand waren gestoken, maar dat dit op zichzelf onvoldoende is om verdachte een leidende, initiërende of grote rol bij het schietincident toe te rekenen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat verdachte een poging tot doodslag heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid of middelen. Eveneens is de rechtbank van oordeel dat verdachte weliswaar inlichtingen heeft verstrekt middels het verstrekken van de adresgegevens en een foto van het appartement van aangever aan de medeverdachten, maar dat niet kan worden vastgesteld dat hierdoor het misdrijf, een poging tot doodslag, ook door verdachte is uitgelokt.
Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde feit.
Verdachte medeplichtige?
De vraag die vervolgens voorligt is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan medeplegen van een poging tot doodslag.
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2º van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de daders gepleegde misdrijf (hier: het medeplegen van een poging tot doodslag). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de daders verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte de adresgegevens en een foto van het appartement van aangever heeft verstrekt aan zijn medeverdachten.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij daarmee geen kwaad in de zin had, maar de foto van het appartement van aangever op Facebook wilde zetten om iedereen te laten zien dat aangever daar woonde en dat aangever hem van alles had aangedaan.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Verdachte heeft [medeverdachte 1] het adres gegeven van aangever. Op 12 september, de datum van het schietincident, om 21:06 uur wordt de foto door [medeverdachte 3] naar verdachte gestuurd. Hierop worden door verdachte om 22:21 uur twee afbeeldingen teruggestuurd met daarop het adres van aangever en een rode omcirkeling rondom het desbetreffende appartement. Daarnaast heeft verdachte vlak voorafgaand aan het schietincident een bericht gestuurd met de inhoud: “Ook in de richting van het huis van [slachtoffer 1] ”. Naar het oordeel van de rechtbank kan het gelet op het voorgaande niet anders zijn dan dat verdachte op de hoogte was van het plan om op de woning van aangever te schieten.
De rechtbank betrekt hierbij ook het volgende: Uit het dossier blijkt dat aangever op 11 september 2020 meerdere keren door verdachte telefonisch met de dood is bedreigd. Verdachte heeft vervolgens na het schietincident in de contacten met zijn medeverdachten geenszins zijn verbazing uitgesproken over het feit dat er op de woning van aangever is geschoten dan wel dat er van enig plan zou zijn afgeweken. Sterker nog, er wordt in de teliogesprekken zelfs gesproken over het wissen van telefoons en het afstemmen van de verklaringen van verdachte met zijn medeverdachten.
Ook de verklaring van verdachte dat hij deze afbeelding per ongeluk naar [medeverdachte 3] heeft gestuurd, omdat hij hem eigenlijk een foto van een factuur wilde sturen, wordt als ongeloofwaardig verworpen. Los van het bovenstaande was het immers [medeverdachte 3] die als eerste een foto van het appartement aan verdachte stuurde.
De rechtbank concludeert dat de verdachte zowel opzet heeft gehad op het verschaffen van inlichtingen als voorwaardelijk opzet op de dood van aangever en zijn twee kinderen.
Verdachte wist immers dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het appartement zouden beschieten met alle daaraan verbonden risico’s voor aangever en eventuele andere aanwezigen in het appartement. Verdachte heeft de daarvoor benodigde adresgegevens en een foto waarop het appartement was gemarkeerd aan hen verstrekt. De raadsman heeft bepleit dat verdachte door [medeverdachte 1] was bezworen dat hij geen foute dingen ging doen met de adresgegevens. Dat is echter noch door verdachte, noch door [medeverdachte 1] verklaard. De rechtbank acht de medeplichtigheid aan medeplegen van een poging tot doodslag daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het voorwaardelijk verzoek van de verdediging met betrekking tot het gesproken bericht van 12 september 2020.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het gesproken bericht van 12 september 2020 om 22:16 uur van verdachte aan [persoon] met de tekst: “Ook in de richting van het huis van [slachtoffer 1] ”, niet juist is vertaald door de tolk. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, indien de rechtbank dit gesproken bericht niet terzijde zal schuiven, de verdediging in de gelegenheid te stellen om het gesproken bericht alsnog te beluisteren.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Het gesproken bericht is in de politieverhoren uitgebreid besproken met verdachte. Ter terechtzitting is verdachte pas gekomen met de verklaring dat het bericht verkeerd zou zijn vertaald. De verdediging heeft op geen enkele wijze onderbouwd of inzichtelijk gemaakt dat verdachte iets anders heeft gezegd dan hetgeen in het procesdossier staat vermeld. Verdachte heeft hier in een eerder stadium niets over gezegd en heeft zelfs erkend dat het bericht is verzonden.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de verdediging onvoldoende onderbouwd is en zal het verzoek derhalve afwijzen.
Conclusie.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 12 september 2020 in ‘ [gemeente 1] medeplichtig is geweest aan het medeplegen van een poging tot doodslag op [aangever] en zijn twee kinderen door de adresgegevens en een foto van het appartement van aangever te verschaffen aan zijn medeverdachten.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
meer subsidiair:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 12 september 2020 te ’ [gemeente 1] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en kinderen van [slachtoffer 1] (te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ) opzettelijk van het leven te beroven met een vuurwapen meermalen op een (woonkamer)raam van een appartement gelegen aan de [adres] te ’ [gemeente 1] hebben geschoten (in welke woonkamer op dat moment [slachtoffer 1] en de kinderen van [slachtoffer 1] (te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ) aanwezig waren), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij en tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 12 september 2020 in Nederland, opzettelijk inlichtingen heeft verschaft, door
- de adresgegevens van die [slachtoffer 1] en kinderen van [slachtoffer 1] (te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ) te verstrekken en
- een foto van het appartement (welke rood was omcirkeld) van die [slachtoffer 1] te verstrekken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Daarnaast heeft de raadsman verzocht om de voorlopige hechtenis te beëindigen wegens het ontbreken van ernstige bezwaren en gronden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het medeplegen van een poging tot doodslag op het [slachtoffer 1] en zijn twee kinderen door inlichtingen te verschaffen over het adres van aangever. Zijn medeverdachten hebben vervolgens met een vuurwapen op de woning van het slachtoffer geschoten.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder de slachtoffers en de buurtbewoners. Verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor anderen in het leven geroepen en heeft zich niets aangetrokken van hun belangen. Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Een woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Daarnaast verhoogt het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen strafbare feiten waarbij vuurwapens worden gebruikt.
Naar het oordeel van de rechtbank wilden verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer angst aanjagen en afschrikken. Hiertoe hebben zij op een volstrekt onacceptabele wijze gehandeld, waarbij zij groot gevaar hebben veroorzaakt door midden op straat in een woonwijk, op het moment dat mensen nog wakker zijn, met een vuurwapen te schieten. Daarom is de rechtbank van oordeel dat een stevige straf op zijn plaats is.
Verdachte is niet eerder voor een soortgelijk feit met justitie in aanraking gekomen.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dat door de officier van justitie gevorderd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis.
Gelet op de aan verdachte op te leggen straf wijst de rechtbank het verzoek van de verdediging tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis af. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de ernstige bezwaren en gronden waarop de voorlopige hechtenis van de verdachte is gebaseerd ook thans nog aanwezig en is artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
45, 48 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

medeplichtigheid aan het medeplegen van een poging tot doodslag

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Beslissing met betrekking tot de voorlopige hechtenis.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J.A. Donkersloot, voorzitter,
mr. C.M. Zandbergen en mr. C.W.H. Houg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 23 mei 2022.