ECLI:NL:RBOBR:2022:2505

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
19/3034 T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over vergunningverlening voor tijdelijk magazijn bij supermarkt en geluidhinder voor omwonenden

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 20 juni 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een tijdelijk magazijn bij een supermarkt behandeld. Eiseres, een omwonende, vreest dat het gebruik van het magazijn zal leiden tot een toename van geluidhinder, vooral door het laden en lossen van vrachtwagens onder haar woning. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de omwonenden en dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank schorst het bestreden besluit en stelt voorwaarden aan het gebruik van de omgevingsvergunning, waaronder een beperking van het aantal vrachtwagens dat per dag mag worden geladen en gelost en dat dit alleen tijdens de dagperiode mag plaatsvinden. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen en een nieuwe omgevingsvergunning te verlenen die voldoet aan de eisen van de wet en de belangen van de omwonenden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/3034

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 20 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint Anthonis, verweerder
(gemachtigden: mr. Y. Demirci en mr. R. Benhadi).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[bedrijf] B.V.uit [vestigingsplaats] , vergunninghoudster,
(gemachtigde mr. B. de Haan).

Inleiding1.In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster. Het gaat om een omgevingsvergunning voor het in afwijking van het bestemmingsplan realiseren van een tijdelijk magazijn voor vijf jaar op het perceel [adres] in [woonplaats] (het perceel).Het tijdelijk magazijn hoort bij een supermarkt. Eiseres vreest dat het gebruik van dit magazijn zal leiden tot een toename van geluidhinder, met name door het laden en lossen onder haar woning. Zij vindt ook dat het gebruik van het magazijn tot een verkeersonveilige situatie leidt.

1.1.
In het besluit van 15 oktober 2019 op het bezwaar van eiseres (bestreden besluit) is verweerder bij het verlenen van de omgevingsvergunning gebleven. Wel heeft verweerder de motivering om een omgevingsvergunning te verlenen aangevuld.
1.2.
Op 6 juli 2020 heeft de rechtbank de Stichting advisering bestuursrechtspraak (StAB) benoemd als deskundige en gevraagd om advies te geven over de feiten, omstandigheden en gevolgen van het bestreden besluit in het licht van de beroepsgronden. Op 15 oktober 2020 heeft de StAB een rapport uitgebracht over het beroep.
1.3.
Eiseres en vergunninghoudster hebben gereageerd op het StAB-rapport.
Eiseres heeft een notitie van Tauw van 19 mei 2020 en een geluidmetingrapport van Quattro Expertise BV van 8 december 2020 toegezonden. Vergunninghoudster heeft een reactie van Econsultancy toegezonden.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep en het StAB-rapport gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2021 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde, de gemachtigden van vergunninghoudster en de gemachtigden van verweerder. Eén van de rechters heeft via een (Skype)beeldverbinding deelgenomen aan de zitting.
1.6.
Na de zitting hebben partijen met elkaar overlegd over een minnelijke oplossing voor hun geschil. Zij zijn niet tot overeenstemming gekomen.

Overwegingen

2. In deze uitspraak zet de rechtbank eerst de belangrijkste feiten op een rij. Daarna geeft zij het bestreden besluit weer. Vervolgens behandelt de rechtbank de beroepsgronden tegen het bestreden besluit.
2.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels en regels uit het bestemmingsplan zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
2.2.
De rechtbank baseert haar oordeel over de niet-juridische aspecten van deze zaak met name op het StAB-rapport. Zij neemt de overwegingen van dit rapport over de feitelijke situatie, de locatie van het laden en lossen, het geluid en de verkeersveiligheid over en maakt deze tot de hare.
Feiten
3.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres is sinds 2015 eigenaresse en bewoonster van de woning [adres] te [woonplaats] , een appartement op de eerste verdieping van een appartementencomplex. Het appartement bevindt zich boven de supermarktvestiging van vergunninghoudster.
3.2
Vergunninghoudster is huurster van het grootste deel van de begane grond van dit complex ( [adres] ) en exploiteert daar een supermarkt. Zij is vanwege ruimtegebrek plannen aan het uitwerken voor een toekomstbestendige relocatie. Het uitwerken en uitvoeren van deze plannen zal waarschijnlijk nog een aantal jaren duren. In de tussentijd heeft vergunninghoudster de winkelvloeroppervlakte van de supermarkt vergroot. In dat kader heeft zij een tijdelijk magazijn gebouwd en in gebruik genomen. Op 9 januari 2019 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd om het tijdelijke magazijn te legaliseren.
3.3
Het magazijn ligt binnen het bestemmingsplan “Kern Sint Anthonis”. Het
magazijn is deels op de bestemming “Centrum-1” met de aanduiding ‘supermarkt’ en deels op de bestemming “Verkeer” gebouwd.
3.4
Het magazijn is zowel in strijd met de planregels die horen bij de bestemming “Centrum-1” als met de planregels die horen bij de bestemming “Verkeer”. Het gedeelte in de bestemming “Centrum-1” is gebouwd binnen een bouwperceel/vlak, maar is in strijd met de regel dat het bouwperceel niet voor meer dan 50% mag worden bebouwd (artikel 6.2.2, aanhef en onder d, van de planregels). Door het realiseren van het magazijn is nagenoeg het hele bouwperceel bebouwd. Het gedeelte in de bestemming “Verkeer” voldoet niet aan de regel dat binnen deze bestemming alleen bijbehorende gebouwen mogen worden gebouwd binnen een bouwvlak (artikel 17.1 en 17.2 van de planregels). Het magazijn is geen gebouw dat bij de bestemming “Verkeer” hoort en ligt ook niet in een bouwvlak.
3.5
Vergunninghoudster heeft op 9 januari 2019 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de activiteiten “bouwen” en “afwijking van het bestemmingsplan” voor het (ver)bouwen van een bouwwerk en het realiseren van een tijdelijk magazijn voor de duur van vijf jaar. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
Bestreden besluit
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder heeft de verleende omgevingsvergunning gehandhaafd. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten “bouwen” en “afwijking van het bestemmingsplan”. Daarbij heeft verweerder artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, en onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 11 van bijlage 2 behorende bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) toegepast. Verweerder heeft dus met toepassing van de zogeheten kruimelgevallenregeling meegewerkt aan de afwijking van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning heeft volgens verweerder geen betrekking op de nieuwe laad- en losplaats omdat volgens verweerder ook zonder deze vergunning op de nieuwe locatie geladen en gelost kan worden.
Beoordeling
De locatie van het laden en lossen5. Eiseres voert aan dat zij ernstige hinder ervaart als gevolg van de vergunde activiteiten. Daarbij wijst eiseres met name op de laad- en losactiviteiten. Zij betwist het standpunt van verweerder dat er geen omgevingsvergunning nodig is voor de nieuwe laad- en losplaats.
6.1
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank legt dat hierna uit.
6.2
De rechtbank stelt vast dat het laden in de nieuwe situatie plaatsvindt op gronden met de bestemming “Verkeer”. Verweerder stelt terecht dat laden en lossen op gronden met deze bestemming in beginsel is toegestaan. Op grond van artikel 17.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor “Verkeer” bestemde gronden bestemd voor de afwikkeling van het verkeer met bijbehorende verblijfsruimte. Laden en lossen behoort tot het gangbare gebruik van de weg en is dan ook niet in strijd met deze bestemming. Dat neemt echter niet weg dat ook acht moet worden geslagen op de algemene planregels over laden en lossen. Die planregels gelden ongeacht de bestemming van de gronden.
6.3
Artikel 34.1.4 van de planregels bepaalt dat indien het gebruik of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, in deze behoefte in voldoende mate moet zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Op grond van artikel 34.1.6 van de planregels kan verweerder hiervan afwijken indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
6.4
De omgevingsvergunning is verleend voor een magazijn bij de supermarkt. Het gebruik en de bestemming van dat magazijn geven aanleiding tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen. De rechtbank stelt vast dat het laden en lossen plaatsvindt op de openbare weg op het kadastrale perceel 3929, dat in eigendom is van de gemeente. In de te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen is dus niet voorzien aan, in of onder het magazijn en de supermarkt. In die behoefte is evenmin voorzien op of onder het onbebouwde terrein dat bij het magazijn en de supermarkt hoort. Dat betekent dat het laden en lossen in strijd is met artikel 34.1.4 van de planregels.
6.5
De locatie waar wordt geladen en gelost is gewijzigd ten opzichte van de oude situatie. De voorzijde van de vrachtwagen bevond zich in de oude situatie tijdens het laden en lossen op een afstand van 17 tot 20 meter ten noorden van het balkon behorende bij het appartement van eiseres. In de huidige situatie bevindt de voorzijde van de vrachtwagen zich tijdens het laden en lossen op een afstand van 8 tot 11 meter ten zuiden van dat balkon. Het laden en lossen is dus verplaatst. Voor zover het laden en lossen in de oude situatie ook in strijd was met het bestemmingsplan, valt de nieuwe situatie alleen daarom al niet onder het overgangsrecht. Op grond van artikel 35.2, tweede lid, van de planregels is het immers verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik te veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Niet gesteld of gebleken is dat de eventueel al bestaande afwijking van het bestemmingsplan door de wijziging van de laad- en losplaats naar aard en omvang is verkleind.
6.6
Gelet op het voorgaande is het laden en lossen in de vergunde situatie in strijd met het bestemmingsplan. Dit is alleen toegestaan met een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Artikel 34.1.6 van de planregels geeft weliswaar een mogelijkheid om af te wijken van artikel 34.1.4, maar verweerder heeft hier geen gebruik van gemaakt. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen omgevingsvergunning nodig is voor de nieuwe laad- en losplaats.
Geluidhinder
Het geschil7. Eiseres voert aan dat de vergunning tot een toename van de geluidhinder in haar woning en op het balkon leidt. Daardoor is volgens eiseres geen sprake meer van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het gaat om geluidhinder door het laden en lossen van de vrachtwagens, activiteiten op het buitenterrein en geluid vanuit het tijdelijke magazijn. Volgens eiseres bevat het akoestisch onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit fouten en leemtes. Er is sprake van structurele overschrijdingen van de geluidnormen in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Eiseres ervaart onder meer hinder vanwege de piekgeluiden die gepaard gaan met het laden en lossen van de vrachtwagens en de andere activiteiten op het buitenterrein. Verweerder heeft nagelaten te motiveren waarom hij stap 3 van de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering (editie 2009, hierna: de VNG-brochure) heeft toegepast. [2] Eiseres wijst ter onderbouwing van haar standpunt op:
- een rapportage van een geluidmeting door de omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN) van 23 april 2020, opgemaakt in het kader van een handhavingsprocedure;
- een akoestisch memo van het bureau Tauw van 19 mei 2020;
- een geluidmetingrapport van Quattro Expertise BV van 8 december 2020.
8.1.
Volgens verweerder is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voldoende gewaarborgd omdat wordt voldaan aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit en de ingediende melding Activiteitenbesluit. Het geluid van laad- en losactiviteiten in de dagperiode is uitgezonderd van de normering in het Activiteitenbesluit. [3] De dagperiode is een minder kwetsbare periode. Verweerder heeft stap 3 van de VNG-brochure toegepast. Bij deze stap kan het geluid van aan- en afrijdend verkeer binnen “gemengd gebied” buiten beschouwing worden gelaten. Zonder de omgevingsvergunning zou ook kunnen worden geladen en gelost op de nieuwe locatie. Er is slechts sprake van een kleine wijziging ten opzichte van de oude situatie. Verder weegt verweerder mee dat het om een centrumgebied gaat. Daarin zijn volgens verweerder hogere geluidniveaus aanvaardbaar dan in een rustige woonwijk.
8.2.
Vergunninghoudster wijst erop dat het niet om de nieuwvestiging van een supermarkt gaat, maar om de realisatie van een tijdelijk magazijn. Het grootste deel van de akoestische effecten hangt volgens vergunninghoudster samen met de exploitatie van de bestaande supermarkt. Binnen het geldende bestemmingsplan is het ook al mogelijk om te laden en lossen op de huidige locatie. Hierdoor zal bij de maximale planologische mogelijkheden geen sprake zijn van een verslechtering vanwege de vrachtwagens. In combinatie met de getroffen maatregelen is volgens vergunninghoudster sprake van een beter woon- en leefklimaat.
8.3.
Verweerder en vergunninghoudster wijzen ter onderbouwing op:
- het rapport van 15 februari 2019 van Ecoconsultancy en een aanvullende notitie van
11 april 2019; deze zijn opgesteld naar aanleiding van akoestisch onderzoek in het kader van de melding Activiteitenbesluitvoor het ombouwen van het pand naar winkelruimte, de realisatie van het tijdelijke magazijn en het verplaatsen van de laad- en losplaats;
- het rapport van 11 augustus 2020 waarin Econsultancy heeft gereageerd op de beroepsgronden; [4]
- de notitie van Econsultancy van 10 september 2020 waarin de pieken vanwege het laden en lossen alsnog zijn berekend;
- de schriftelijke reactie van Econsultancy van 23 maart 2021 op het StAB-rapport.
9. De standpunten van partijen zullen hierna waar nodig meer in detail worden weergegeven.
Toetsingskader10.1 Verweerder kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan zolang dit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening (gelet op artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo). De rechtbank onderzoekt of verweerder bij het gebruik van deze bevoegdheid alle ruimtelijke relevante aspecten in kaart heeft gebracht en die heeft meegewogen. Verweerder kan afwijken van het bestemmingsplan maar is hiertoe niet verplicht. Verweerder zal bij deze keuze alle belangen moeten meewegen en moeten kijken of bij de verlening van de omgevingsvergunning de belangen van derden zoals eiseres niet onevenredig worden geschaad. Hierbij kan verweerder onder meer nagaan of door alternatieven of door aanvullende maatregelen of voorschriften een voldoende evenwicht wordt bereikt, in dit geval een evenwicht tussen de supermarktfunctie en de woonfunctie.
10.2
In deze zaak spitst de beoordeling zich toe op de geluidhinder. Bij de beoordeling van de geluidhinder kan in het algemeen worden aangesloten bij de waarden uit het Activiteitenbesluit. Bepaalde geluiden zijn echter uitgesloten van toetsing. Dat zijn de maximale niveaus ten gevolge van het laden en lossen in de dagperiode en het stemgeluid op een onoverdekt en onverwarmd terrein dat onderdeel is van de inrichting (artikelen 2.17 en 2.18 van het Activiteitenbesluit). Geluid dat is uitgezonderd van toetsing in het kader van het Activiteitenbesluit, moet echter wel beoordeeld worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij kan verweerder aansluiting zoeken bij de VNG-brochure. Eerst moeten de geluidniveaus op de woningen inzichtelijk zijn. Daarna dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Geluidmetingrapport eiseres11. De rechtbank stelt vast dat eiseres vijf dagen voor de zitting een geluidmetingrapport van Quattro Expertise BV heeft ingebracht. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat stukken tot tien dagen voor de zitting kunnen worden ingediend. In dit geval heeft de overschrijding van de termijn ertoe geleid dat het geluidmetingrapport niet op een zinvolle wijze tijdens de zitting kon worden besproken. De andere partijen kunnen namelijk pas voldoende op dit deskundigenrapport reageren nadat zij zelf een deskundige hebben geraadpleegd. Het deskundigenrapport van Quattro Expertise BV dateert van 8 december 2020. Eiseres had dit rapport eerder kunnen overleggen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het in strijd met de goede procesorde om dit rapport bij de beoordeling te betrekken. Zij laat dit rapport dan ook buiten beschouwing.
Laden en lossen12. Eiseres voert aan dat het akoestisch onderzoek van 15 februari 2019 onvolledig is, onjuistheden bevat en niet aansluit op wat er in de praktijk gebeurt.
- Het onderzoek gaat uit van vier vrachtwagens per dag en laden en lossen in de dagperiode. Het aantal en de periode zijn echter niet vastgelegd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening hadden ook andere mogelijkheden onderzocht moeten worden. Bovendien komen de vrachtwagens niet uitsluitend tussen 7:00 en 19:00 uur. Buiten die tijden kan er geladen en gelost worden. Daartegen kan niet worden handhavend worden opgetreden op grond van het akoestisch onderzoek. In de omgevingsvergunning is niet gegarandeerd dat er niet op andere tijden vrachtwagens laden en lossen.
- De locatie van de puntbronnen 3, 4 en 5 voor vrachtwagens klopt niet. Vrachtwagens worden in de praktijk dichter bij het appartement van eiseres geparkeerd. De locatie van deze puntbronnen geeft onvoldoende zicht op de worstcasebelasting op de voorgevel van de woning van eiseres.
- De hoogte, het bronvermogen en de bedrijfsduur van de transportkoeling zijn niet juist meegenomen in het akoestisch onderzoek van februari 2019. De hoogte had 3 tot 3,5 meter moeten zijn. Standaard wordt een bronvermogen van 98 tot 100 dB(A) aangehouden.
- De bedrijfsduur van 30 minuten per dag voor bevoorrading met de rolcontainers is te kort. Dit komt neer op 7,5 minuut geluid per vrachtwagen, terwijl een vrachtwagen er vaak 15 à 30 minuten of langer staat. Bij de geluidmeting door de ODBN is uitgegaan van een bedrijfsduur van 50 minuten. Volgens eiseres wordt het grootste gedeelte van die periode gereden met rolcontainers bij het uit- en inladen. Bovendien is onduidelijk hoe er op de bedrijfsduur gecontroleerd en gestuurd kan worden.
13. Verweerder en vergunninghoudster reageren als volgt.
- In het akoestisch onderzoek van 15 februari 2019 is uitgegaan van vier vrachtwagens per dag. Dit aantal is nader onderbouwd in de reactie van Econsultancy van 11 augustus 2020. Iedere dagperiode rijden drie vrachtwagens van en naar de inrichting: één keer een broodvracht, één keer een koelvracht en één keer een kruideniersvracht. Daarnaast komt er één keer per week een vrachtwagen die de afvalcontainer leegt. Het akoestisch onderzoek hanteert hiermee de drukste dag per week als uitgangssituatie.
- In het akoestisch rapport van 15 februari 2019 is voor de transportkoeling een bedrijfsduur van 10 minuten aangehouden. De vrachtwagen staat weliswaar langer geparkeerd, maar de parkeerduur is niet gelijk aan de tijd dat de koeling aan staat. Conform opgave van [bedrijf] BV is 10 minuten per dag een worstcase bedrijfsduur. Het is ongebruikelijk en niet efficiënt om actief te koelen wanneer de laadklep open is.
- In het akoestisch rapport van 15 februari 2019 is gerekend met een koelmotor van de vrachtwagens met een bronvermogen van 95 dB(A). Dit betreffen vrachtwagens met moderne koelingen die een lager bronvermogen hebben. Het kengetal van 95 dB(A) is door een geluidmeting bevestigd. Het gemeten bronvermogen bedraagt ten hoogste 92,5 dB(A). Het immissierelevante bronvermogen valt in de praktijk nog 2 dB(A) lager uit doordat de koelmotor bij de plaatsing aan de voorzijde van de trailer niet rechtstreeks richting de woning van eiseres straalt.
- Voor de transportkoeling is inderdaad een te lage hoogte aangehouden. Deze omissie is in de notitie van Econsultancy van 11 augustus 2020 hersteld. De bronhoogte is aangepast naar 3,3 meter. Dit heeft echter niet tot een andere conclusie geleid.
14.1
Naar het oordeel van de rechtbank is in het akoestisch rapport terecht uitgegaan van vier vrachtwagens per dag. [5] Uit de nadere onderbouwing van Econsultancy van
11 augustus 2020 blijkt dat iedere dagperiode drie vrachtwagens van en naar de inrichting rijden. Daarnaast komt er één keer per week een vrachtwagen langs om de afvalcontainer te legen. Het akoestisch onderzoek heeft hiermee de drukste dag per week als uitgangssituatie gehanteerd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat het akoestisch onderzoek op dit punt ondeugdelijk zou zijn. Dat neemt niet weg dat eiseres er terecht over klaagt dat het aantal vrachtwagens per dag niet is vastgelegd in de omgevingsvergunning. Als er meer vrachtwagens zouden gaan rijden, zou dat tot meer geluidhinder leiden. Verweerder is zijn afweging of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat uitgegaan van geluidhinder die wordt veroorzaakt door maximaal vier vrachtwagens per dag. Ook de vergunninghoudster gaat daarvan uit. Verweerder had daarom door middel van een vergunningvoorschrift moeten borgen dat er niet meer vrachtwagens per dag van en naar de inrichting rijden. Nu verweerder dat heeft nagelaten, is het bestreden besluit in zoverre onrechtmatig.
14.2 De rechtbank stelt vast dat vertegenwoordigers van vergunninghoudster hebben verklaard dat de vrachtwagens alleen in de dagperiode komen. Op dit punt verschilt de vergunninghoudster van mening met eiseres. Pieken vanwege het laden en lossen in de dagperiode zijn in het Activiteitenbesluit uitgesloten van toetsing, maar dit geldt niet voor de avond- en nachtperiode. In de avond- en nachtperiode zal bij het laden en lossen volgens de StAB zeker sprake zijn van overschrijdingen van de grenswaarden voor de piekniveaus. Ook de rechtbank gaat daarvan uit. Dat betekent dat laden en lossen in de avond- en nachtperiode in strijd zou zijn met het Activiteitenbesluit. Verweerder kan hierop in voorkomende gevallen handhaven. Dat neemt niet weg dat eiseres ook geluidhinder ondervindt van laden en lossen in de avond en de nacht als geen sprake is van overschrijding van de grenswaarden voor piekniveaus. Verweerder is er in zijn afweging of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van uitgegaan dat alleen gedurende de dag wordt geladen en gelost. Ook vergunninghoudster gaat daarvan uit. Verweerder had de beperking tot de dagperiode daarom door middel van een vergunningvoorschrift moeten borgen. Nu verweerder dat heeft nagelaten, is het bestreden besluit in zoverre onrechtmatig.
14.3 In het akoestisch onderzoek van februari 2019 was de vrachtwagen schuin gepositioneerd ten opzichte van het appartement. Dit komt ook volgens vergunninghoudster niet overeen met de werkelijke situatie. Deze fout is echter hersteld in het rapport van Econsultancy van 11 augustus 2020. In dat rapport is de locatie van de vrachtwagen aangepast. Die locatie komt overeen met de werkelijke situatie, zoals de rapporteur van de StAB tijdens het bedrijfsbezoek heeft gezien.
14.4
Eiseres stelt ten onrechte dat in het akoestisch rapport is gerekend met een te laag bronvermogen van de transportkoeling. Op de vrachtwagens die voor de betrokken transporten worden gebruikt zijn moderne koelingen geplaatst met een lager bronvermogen dan de oude koelingen. Econsultancy heeft tijdens een bedrijfsbezoek geluidmetingen verricht aan de transportkoeling. Het gemeten bronvermogen bedraagt ten hoogste 92,5 dB(A). Ook straalt de bron vanwege de plaatsing aan de voorzijde van de trailer niet rechtstreeks richting het appartement van eiseres. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat het immissierelevante bronvermogen daardoor in de praktijk nog 2 dB(A) lager uitvalt. Eiseres heeft nagelaten om met een deskundigenadvies te onderbouwen waarom ondanks de hiervoor vermelde gegevens een bronvermogen 98 tot 100 dB(A) had moeten worden aangehouden.
14.5
Eiseres stelt terecht dat in het akoestisch rapport van 15 februari 2019 een te lage hoogte voor de transportkoeling is aangehouden. Econsultancy heeft deze fout echter hersteld en in het akoestisch model bij het rapport van 11 augustus 2020 een bronhoogte van 3,3 meter aangehouden. Uit dat rapport blijkt ook dat het herstel van deze fout geen significante gevolgen heeft voor de geluidniveaus.
14.6
In het akoestisch rapport van 15 februari 2019 van Econsultancy is, anders dan eiseres stelt, niet gerekend met een te korte bedrijfsduur van de transportkoeling. Er is gerekend met een bedrijfsduur van 10 minuten in totaal. In de aanvullende notitie van
11 april 2019 is toegelicht dat alleen de vrachtwagens met versvracht en de kruidenierswarenvracht beschikken over een actieve koeling. De parkeerduur van een vrachtwagen is niet gelijk aan de tijd dat de koeling aan staat. De koeling staat namelijk niet aan als de laadklep open is. Koelen met een open laadklep is niet conform de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Het is ongebruikelijk en niet efficiënt om te koelen als de laadklep open is. Eiseres heeft hier niets tegen aangevoerd. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de toelichting in de aanvullende notitie.
14.7
Bij het laden en lossen van de vrachtwagens wordt gebruik gemaakt van rolcontainers. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van onderschatting van het bronvermogen van het rijden met rolcontainers tijdens het laden en lossen. In het akoestisch rapport van februari 2019 is rekening gehouden met een bronvermogen van 95 dB(A) voor het rijden met de containers. Dit bronvermogen komt overeen met bij de StAB bekende bronvermogens voor het rijden met rolcontainers. Het bronvermogen is verder onderbouwd met metingen door Econsultancy. Bij geen van de metingen was sprake van een bronvermogen hoger dan 95 dB(A).
14.8
De rechtbank gaat er bij de berekening van de rijtijd conform het StAB-advies van uit dat op een drukke dag maximaal 80 rolcontainers worden geladen en gelost (in totaal 160 bewegingen). Die rolcontainers moeten over een afstand van circa 5 meter worden gereden. De reële snelheid voor het rijden met rolcontainers is 1 à 2 km/uur. Met 80 containers kan een netto rijtijd van 30 minuten als reëel worden beschouwd. Het meetrapport van de ODBN kan niet tot een ander oordeel leiden. Daarin was sprake van een onbemande meting waarbij de bevoorrading is gemeten als cyclus. De cyclus bestaat uit aankomst van de vrachtwagen, manoeuvreren, laden en lossen met rolcontainers en vertrek van de vrachtwagen. De cyclus duurde in totaal 50 minuten. Omdat het om een onbemande meting ging, kan daaruit niet worden afgeleid hoe lang het rijden met rolcontainers heeft geduurd.
14.9
De beroepsgronden van eiseres met betrekking tot de geluidhinder als gevolg van het laden en lossen slagen ten dele.
Overige activiteiten op het buitenterrein15. Eiseres voert aan dat op het buitenterrein wordt gewerkt vanaf 6.00 uur in de ochtend tot 22.00-22.30 uur in de avond. Gedurende de gehele dag en avond wordt geluidhinder veroorzaakt door het open en dicht slaan van de magazijndeur en rollende karretjes en stapelkratten (zie productie 4). Volgens eiseres houdt het personeel van de supermarkt zich op dit punt niet aan door de supermarkt opgestelde gedragsregels. Zo wordt regelmatig op het buitenterrein gepraat tijdens het werk of tijdens pauzes, ook in de avondperiode. Verder voert eiseres aan dat het rijden met rolcontainers en het stemgeluid op het buitenterrein niet zijn meegenomen in het akoestisch onderzoek. Deze bronnen zouden waarschijnlijk tot een (aanzienlijke) overschrijding van de normen van het Activiteitenbesluit leiden.
16. Verweerder reageert hierop als volgt.
Gezien de melding op grond van het Activiteitenbesluit mag het buitenterrein alleen in de dagperiode worden gebruikt. Uit de e-mail van de gemachtigde van vergunninghoudster van 20 augustus 2020 blijkt dat de deuren van het magazijn enkel ten behoeve van het doorlaten van personeel of het rijden met rolcontainers worden geopend. Op de deuren zijn drangers geïnstalleerd. Het rijden met rolcontainers is met een bronvermogen van 95 dB(A) maatgevend voor de geluidbelasting op de omgeving.
In het akoestisch onderzoek van 11 augustus 2020 heeft Econsultancy het eerdere akoestisch onderzoek geactualiseerd met betrekking tot de buitenopslag. Econsultancy concludeert dat ook bij de buitenopslag geen overschrijdingen van de grenswaarden van
het Activiteitenbesluit plaatsvinden.
17.1
Vaststaat dat ook buiten het laden en lossen om met rolcontainers op het buitenterrein wordt gereden. In het oorspronkelijke akoestisch onderzoek van 15 februari 2019 is daar naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte geen rekening mee gehouden. Het bestreden besluit is gebaseerd op het onderzoek van 15 februari 2019. Verweerder heeft dan ook onvoldoende onderzoek naar de relevante feiten verricht alvorens het bestreden besluit te nemen. In zoverre slaagt de beroepsgrond. In het rapport van Econsultancy van 11 augustus 2020 is wel rekening gehouden met het rijden met containers op het buitenterrein buiten het laden en lossen om.
17.2
In het rapport van 11 augustus 2020 wordt ervan uitgegaan dat er naast de 160 bewegingen in het kader van het laden en lossen in de dagperiode nog geluidruimte is voor 220 bewegingen op het buitenterrein. De rechtbank gaat er met de StAB van uit dat deze conclusie juist is. Het door eiseres ingebrachte meetrapport van ODBN leidt niet tot een andere conclusie. ODBN gaat uit van een langere bedrijfsduur van het rijden met een lege container. Dat heeft ODBN echter gebaseerd op een onbemande meting. Daardoor kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat het geluid alleen een gevolg is van het rijden met de rolcontainers. De bedrijfsduur en het aantal rolcontainers dat geladen/gelost wordt, kunnen niet met zekerheid door middel van een onbemande meting worden vastgesteld.
17.3
In de melding op grond van het Activiteitenbesluit is aangegeven dat het buitenterrein alleen in de dagperiode mag worden gebruikt. De gedragsregels van de supermarkt sluiten hierbij aan. In de gedragsregels is bepaald dat in de avond- en nachtperiode niet mag worden gewerkt op het buitenterrein. In het midden kan blijven of de grenswaarden in de avond- en nachtperiode worden overschreden. Als rolcontainers in de avond- of nachtperiode worden gebruikt, dan handelt vergunninghoudster in strijd met artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit. Er is geen sprake van overschrijding van de grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit het Activiteitenbesluit in de dagperiode. Het maximale geluidniveau van het rijden met een rolcontainer met lege kratjes bedraagt ten hoogste 63 dB(A). Gelet hierop is in de dagperiode geen sprake van overschrijding van het piekniveau uit het Activiteitenbesluit. Verweerder is er in zijn afweging of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van uitgegaan dat alleen gedurende de dag buiten het laden en lossen om wordt gereden met rolcontainers. Ook vergunninghoudster gaat daarvan uit. Nu kan een verandering van de inrichting ten behoeve van gebruik in de avondperiode weliswaar worden gemeld met toepassing van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit, maar deze melding wijzigt het bestreden besluit niet. De rechtbank vindt de beperking van het rijden met rolcontainers gedurende de dagperiode zo belangrijk voor de conclusies over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het project, dat deze beperking tot de dagperiode had moeten worden geborgd door middel van een vergunningvoorschrift. Dat heeft verweerder nagelaten en daarom is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo.
17.4 Eiseres voert terecht aan dat het menselijk stemgeluid op het buitenterrein niet inzichtelijk is gemaakt in het akoestisch onderzoek. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het akoestisch onderzoek op dit punt niet volledig was. Op zichzelf is aannemelijk dat tijdens het laden en lossen wordt gepraat. Uit het StAB-rapport blijkt echter dat niet aannemelijk is dat dit een significante bijdrage levert aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. De leemte in het akoestisch onderzoek heeft dan ook geen gevolgen voor de afweging die verweerder diende te maken.
17.5
De beroepsgronden van eiseres met betrekking tot de geluidhinder als gevolg van activiteiten op het buitenterrein slagen ten dele.
Geluid in en om het tijdelijke magazijn18. Eiseres stelt hinder te ondervinden van het gebrom van de koelcellen die in het magazijn staan en van de werkzaamheden in en om het magazijn. Het gaat om het rollen van karren, het stapelen van kratten en het dichtslaan van buitendeuren. Het geluid van het wisselen van de emballage (kratten met glazen flessen) binnen het tijdelijke magazijn is niet meegenomen in het akoestisch onderzoek. Eiseres is het daarom niet eens met de opmerking in het akoestisch onderzoek dat geen sprake is van een relevant binnenniveau in het magazijn en daarmee geen sprake is van een relevante uitstraling.
19. De beroepsgrond slaagt niet. In het rapport van 11 augustus 2020 heeft Econsultancy het binnenniveau in het magazijn en de daarmee gepaard gaande emissie naar de omgeving getoetst aan het Activiteitenbesluit. Daarin heeft zij geconcludeerd dat het magazijn geen relevante bijdrage zal leveren aan de geluidbelasting op de omliggende woningen. Tijdens het laden en lossen is tijdelijk sprake van een verhoogd binnenniveau van 67,6 dB(A). Ook als daarmee rekening wordt gehouden levert het magazijn met een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 26 dB(A) in de meest kritische dagperiode geen relevante bijdrage. Volgens de StAB is in het akoestische onderzoek van Econsultancy voldoende rekening gehouden met alle geluiden van het tijdelijke magazijn. Aangezien de geluidbelasting van maximaal 28 dB(A) zeer ruim onder de grenswaarde van 50 dB(A) ligt, zal deze volgens de StAB niet van invloed zijn op het overschrijden van deze waarde. Eiseres heeft geen onderzoek van een deskundige overgelegd dat tot een andere conclusie kan leiden.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau20.1 De beroepsgrond van eiseres met betrekking tot het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit ten onrechte nagelaten de geluidbelasting van de inrichting (het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau) voldoende te onderzoeken en te betrekken bij de afweging van het woon- en leefklimaat. Verweerder heeft dan ook onvoldoende onderzoek verricht naar de relevante feiten en belangen voordat hij het bestreden besluit heeft genomen.
20.2
Zoals gezegd is er na het bestreden besluit nader onderzoek verricht door Econsultancy. Dat bevat voldoende gegevens om het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau te kunnen bepalen. Uit het rapport van de StAB (paragrafen 3.2.2 en 3.2.4) blijkt dat de geluidsbelasting op de gevel van eiseres in de dagperiode in beginsel niet boven de 50 dB(A) uitkomt. De StAB heeft geconcludeerd dat ook de geluidsbelasting op het balkon in de dagperiode ten hoogste 50 dB(A) bedraagt. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de toepasselijke grenswaarden van het Activiteitenbesluit.
20.3
Als in de dagperiode echter meer geluid makende activiteiten plaatsvinden op het buitenterrein dan in het akoestisch onderzoek is aangenomen, zal de geluidsbelasting mogelijk boven de grenswaarde van 50 dB(A) uitkomen. De omgevingsvergunning sluit dat niet uit. Zoals hiervoor al is overwogen had verweerder de beperking tot vier vrachtwagens per dag in de vergunningvoorschriften moeten vastleggen (r.o. 18.1). Die beperking zou er ook aan bijdragen dat er geen geluid makende activiteiten plaatsvinden waardoor de grenswaarde van 50 dB(A) gedurende dag wordt overschreden.
Piekgeluiden21.1 De beroepsgrond van eiseres met betrekking tot de piekgeluiden slaagt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de maximale geluidniveaus op de gevels vanwege het laden en lossen en vanwege het stemgeluid ten onrechte buiten beschouwing gelaten. In het bestreden besluit staat dat verweerder de VNG-brochure heeft gehanteerd bij het bepalen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij heeft hij aangegeven dat binnen “gemengd gebied”, waarvan hier sprake is, via stap 3 het geluid van aan- en afrijdend verkeer buiten beschouwing kan worden gelaten. Verweerder heeft echter nagelaten te motiveren waarom het toepassen van het toetsingskader uit stap 3 van de VNG-brochure in dit geval acceptabel is. Bovendien kunnen piekgeluiden zoals het ontluchten van de rem van de vrachtwagen en de bediening van de afrolbegrenzer niet onder “aan- en afrijdend verkeer” worden begrepen. Het bestreden besluit is op dit punt ondeugdelijk gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder de piekgeluiden in het kader van de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat moeten onderzoeken en meewegen. Door dit na te laten heeft verweerder ook op dit punt onvoldoende onderzoek verricht naar de relevante feiten en belangen voordat hij het bestreden besluit heeft genomen.
21.2
De rechtbank leidt in navolging van de StAB uit het door Econsultancy verrichte nader onderzoek af dat het hoogste maximale niveau in de dagperiode afkomstig is van het ontluchten van de parkeerrem van vrachtwagens die komen lossen. Deze bron zorgt voor een piek van 82 dB(A) op één van de toetspunten op de gevel van het appartement. Bij het laden en lossen zorgt ook de bediening van de afrolbegrenzer van de laadklep voor pieken. Deze bron veroorzaakt een piek van 74 dB(A) op de gevel van het appartement. De pieken op het balkon liggen circa 3 dB hoger dan de berekende piek van 74 dB(A) in verband met de gevelreflectie. De rechtbank acht het met de StAB niet aannemelijk dat het stemgeluid de hiervoor bedoelde piekgeluiden overstijgt. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit moeten motiveren of en, zo ja, waarom de piekgeluiden in de concrete situatie aanvaardbaar zijn met het oog op de bescherming van het woon- en leefklimaat. Verweerder heeft dat niet gedaan. Het bestreden besluit is op dit punt dan ook niet deugdelijk gemotiveerd.
21.3
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de pieken in de concrete situatie aanvaardbaar zijn. Verweerder wijst erop dat hij beoordelingsruimte heeft. Volgens verweerder laat het geldende bestemmingsplan laad- en losactiviteiten in de dagperiode toe. Verder acht verweerder van belang dat:
- piekgeluiden in de dagperiode doorgaans niet leiden tot hinder; het is een minder kwetsbare periode;
- de piekgeluidniveaus zich slechts kortstondig voordoen;
- sprake is van centrumgebied;
- bij de bestaande supermarkt ook al wordt geladen en gelost in de omgeving van het appartement; het gaat om een kleine wijziging;
- het gaat om de tijdelijke realisatie van het magazijn, voor de duur van vijf jaar.
21.4
De rechtbank stelt voorop dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat zonder de omgevingsvergunning ook zou kunnen worden geladen en gelost op de nieuwe locatie. Zoals hiervoor al is overwogen, is het laden en lossen op grond met de bestemming “Verkeer” in strijd met artikel 34.1.4 van de planregels. Het klopt wel dat het om een kleine wijziging ten opzichte van de oude situatie gaat. In de oude situatie werden ook vrachtwagens geladen en gelost. Het maximale geluidniveau op de gevel in de oude situatie was ook al hoog. [6] Op het toetspunt waar nu een piek van 82 dB(A) optreedt, was het maximale geluidniveau in de oude situatie 77 dB(A). Op het toetspunt waar nu een piek van 74 dB(A) optreedt, was in de oude situatie ook een piek van 74 dB(A) berekend vanwege het ontluchten van de parkeerrem. Dat neemt niet weg dat de maximale waarde van 82 dB(A) in absolute zin hoog is. Voor de aanvaardbaarheid van de piekgeluiden heeft verweerder de aard van het gebied mogen meewegen. Ook heeft verweerder mogen meewegen dat de piekgeluidniveaus zich slechts kortstondig voordoen en dat het om een tijdelijk magazijn gaat, voor de duur van vijf jaar. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat beschermingsmaatregelen tegen dergelijke piekgeluiden moeilijk zijn te treffen. Verweerder mag meewegen dat het laden en lossen beperkt is tot de dagperiode. Daardoor zullen de piekgeluiden niet tot slaapverstoring in de nacht leiden. Deze beperking is echter niet opgenomen in de voorschriften bij de omgevingsvergunning. Dat betekent dat, ook na een melding ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit niet uitgesloten is dat er toch in de avond- en nachtperiode wordt geladen en gelost. Omdat verweerder de beperking van laden en lossen tot de dagperiode van belang acht en vergunninghoudster ook alleen maar wil laden en lossen in de dagperiode, is dit reden te meer om deze beperking te borgen in een vergunningvoorschrift. Als laden en lossen in de avond- en nachtperiode is uitgesloten, dan kunnen de daarmee gepaard gaande piekgeluiden ook niet optreden in die periode. Indien een dergelijke beperking in een vergunningvoorschrift wordt vastgelegd is de rechtbank van oordeel dat de piekgeluiden in de dagperiode niet onevenredig zijn.
Indirecte hinder22. De beroepsgrond van eiseres over de indirecte hinder slaagt niet. De StAB concludeert dat de indirecte hinder vooral wordt veroorzaakt door het rijden met winkelwagentjes aan de zuidoostzijde van het appartementen-/supermarktcomplex. Die hinder vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit de aanwezigheid van de supermarkt en niet uit de realisering van het tijdelijke magazijn. De indirecte hinder kan dan ook geen rol spelen bij de beoordeling van de omgevingsvergunning. Wat eiseres heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Verkeersveiligheid
23. Eiseres voert aan dat de omgevingsvergunning tot een verkeersonveilige situatie leidt. Vrachtwagens moeten achteruitrijden in een druk gebied in het midden van het centrum. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende onderzoek verricht naar de verkeersgevolgen. De observatie van een medewerker van de gemeente is onvoldoende. Het achteruit rijden verschilt per chauffeur en duurt al snel tot vijf minuten. Een groot gedeelte van die tijd is de hoofdstraat volledig geblokkeerd. Eiseres heeft foto’s gemaakt van de situatie en die overgelegd.
24. Volgens verweerder en vergunninghoudster is geen sprake van een verkeersonveilige situatie. Zij wijzen ter onderbouwing met name op het StAB-rapport.
25. De beroepsgrond slaagt niet. Bij de toetsing aan een goede ruimtelijke ordening op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo moeten ook de gevolgen voor de verkeersveiligheid worden beoordeeld. De rechtbank is op grond van het StAB-rapport van oordeel dat de omgevingsvergunning niet leidt tot een verkeersonveilige situatie. [7] Uit het StAB-rapport blijkt dat het magazijn de doorgang voor fietsers en voetgangers volledig afsluit. Er is dus geen sprake van doorgaand verkeer. De StAB gaat uit van maximaal vier vrachtwagens per dag. Hiervoor is al overwogen dat verweerder dit maximale aantal naar het oordeel van de rechtbank door middel van een vergunningvoorschrift moet borgen. De vrachtwagens moeten ca. 30 meter achteruitrijden, waarbij het verkeer op de Molenstraat wordt geblokkeerd. Daardoor kunnen conflictsituaties ontstaan met het doorgaand verkeer op de Molenstraat en met voetgangers die vanaf het plein ten zuiden van de supermarkt in westelijke richting naar de Molenstraat lopen. De StAB zegt het volgende over deze mogelijke conflictsituaties:
“In het algemeen is het niet ongebruikelijk dat in een centrumgebied vrachtwagens manoeuvreren ten behoeve van het laden en lossen. De inrichting van de wegen als erftoegangswegen en de relatief lage rijsnelheid van voertuigen, laten dat toe. De afstand en daarmee de tijd die achteruitgereden moet worden is in de voorliggende situatie beperkt. Uit het akoestisch onderzoek blijkt bovendien dat het aantal vrachtwagens beperkt is, namelijk maximaal 4 vrachtwagens per dag (…). Indien noodzakelijk, bijvoorbeeld vanwege de intensiteit van het verkeer op de Molenstraat, kunnen nog aanvullende maatregelen getroffen worden om de verkeersveiligheid te vergroten. Zo kan [bedrijf] BV begeleiding verzorgen tijdens het achteruitrijden.”
Wat eiseres heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie26.Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd omdat verweerder onvoldoende kennis heeft vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (artikel 3:2 Awb), omdat het niet deugdelijk is gemotiveerd (artikel 7:12, eerste lid, van de Awb) en omdat verweerder heeft nagelaten een omgevingsvergunning te verlenen voor het laden en lossen in afwijking van het bestemmingsplan. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuwe omgevingsvergunning, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Als verweerder vast wil houden aan de verlening van een omgevingsvergunning, dient hij ook een omgevingsvergunning te verlenen voor het in strijd met het bestemmingsplan verrichten van laad- en losactiviteiten. Verweerder dient een volledige afweging te maken over de gevolgen van het tijdelijke magazijn, waaronder de laad- en losactiviteiten, voor het woon- en leefklimaat. Verweerder dient met het oog op de bescherming van het woon- en leefklimaat door middel van vergunningvoorschriften te borgen dat er niet meer dan vier vrachtwagens per dag worden geladen en gelost, dat het laden en lossen alleen plaatsvindt in de dagperiode en dat, ook buiten het laden en lossen om, alleen gedurende de dagperiode wordt gereden met rolcontainers.

27. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank verzoekt verweerder binnen twee weken aan te geven of hij gebruik wil maken van de mogelijkheid om de gebreken te herstellen. Als verweerder een herstelbesluit heeft genomen, krijgen partijen de gelegenheid om daarop te reageren. Daarna doet de rechtbank (in beginsel zonder tweede zitting) uitspraak.
28. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
29.1
De rechtbank ziet aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, op basis van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb. De rechtbank schorst het bestreden besluit en bepaalt dat vergunninghoudster slechts gebruik kan maken van de omgevingsvergunning onder de volgende voorwaarden:
* per dag mogen niet meer dan vier vrachtwagens worden geladen en gelost;
* het laden en lossen van de vrachtwagens mag alleen tijdens de dagperiode;
* het rijden met rolcontainers mag alleen tijdens de dagperiode.
29.2
De rechtbank merkt hierbij voor alle duidelijkheid op dat, deze voorwaarden hebben te gelden als aanvullende voorschriften bij het primaire besluit. Als vergunninghoudster zich niet aan deze voorwaarden houdt, handelt zij in strijd met artikel 2.3 onder b van de Wabo omdat zij dan handelt in strijd met een voorschrift bij de omgevingsvergunning dat betrekking heeft op de activiteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder c, van de Wabo.
29.3
De voorlopige voorziening vervalt op het moment waarop de rechtbank einduitspraak doet.
30. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
 draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
 stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak;
 schorst het bestreden besluit en bepaalt dat vergunninghoudster slechts gebruik mag maken van de omgevingsvergunning onder de volgende voorwaarden:
* per dag mogen niet meer dan vier vrachtwagens worden geladen en gelost;
* het laden en lossen van de vrachtwagens mag alleen tijdens de dagperiode;
* het rijden met rolcontainers mag alleen tijdens de dagperiode;
 bepaalt dat de onder c. genoemde voorlopige voorziening vervalt op het moment waarop de rechtbank einduitspraak doet;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. Hutten en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 20 juni 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan beroep worden ingesteld tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7:12, eerste lid,
1. De beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld (…)
Artikel 8:51a, eerste lid,
1.
De bestuursrechter kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De vorige volzin vindt geen toepassing, indien belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld.
Artikel 8:80a
1. Als de bestuursrechter artikel 8:51a toepast, doet hij een tussenuitspraak.
2. De tussenuitspraak vermeldt zoveel mogelijk op welke wijze het gebrek kan worden hersteld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c,
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…),
(…).
Artikel 2.12, eerste lid,
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° [..], of
3° [..].
Bestemmingsplan “Kern Sint Anthonis”
Artikel 17 Verkeer
17.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de afwikkeling van het verkeer met bijhorende verblijfsruimte;
wandel- en fietspaden, parkeer-, groen-, speelvoorzieningen en ontmoetingsvoorzieningen voor specifieke groepen mensen zoals jongeren, evenementen en straatmeubilair;
waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 34.1), groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
(…)
34.1.4
Laden en lossen
Indien het gebruik of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, overeenkomstig de publicatie 720 "ASVV - Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" (CROW, 2004) opgenomen normen.
(…)
34.1.6
Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 34.1.1, artikel 34.1.2, artikel 34.1.3 en artikel 34.1.4:
indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Kruimelbeleid 2017
Verweerder voert beleid ten aanzien van het gebruik van de kruimelgevallenregeling, het
Kruimelbeleid 2017. Op grond van dit beleid diende er onder meer getoetst te worden op de
navolgende criteria:
“Bij de afweging om, al dan niet, tot afwijking over te gaan worden in elk geval de volgende
aspecten betrokken:
a. de stedenbouwkundige belangen (ruimtelijke kwaliteit);
b. de ruimtelijke relevante aspecten, zoals bijvoorbeeld milieukundige of verkeerskundige
belangen;
c. het belang van de aanvrager;
d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van nabijgelegen gronden;
e. de vraag of een zekerheidstelling nodig is m. b. t. de (plan)kosten;
f. de vraag of er eisen gesteld moeten worden aan het plan met betrekking tot bijvoorbeeld
de (perceel-)inrichting, sloop, situering, gebruik, termijnen, vormgeving, materiaal- en
kleurgebruik etc.”

Voetnoten

1.De omgevingsvergunning heeft ook betrekking op het intern wijzigen van de brandwerende scheidingsconstructie, maar daar heeft eiseres geen bezwaar tegen.
2.De rechtbank verwijst naar blz. 22 t/m 24 van het STAB-rapport voor een uitgebreidere weergave van de beroepsgronden.
3.Verweerder wijst op de Nota van Toelichting bij artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit en de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3915.
4.De rechtbank verwijst naar dat rapport voor een uitgebreidere weergave van de reactie van vergunninghoudster op de beroepsgronden van eiseres.
5.De rechtbank gaat bij haar oordeel over de geluidhinder uit van paragraaf 4 van het StAB-rapport.
6.Zie blz. 37 en 38 van het StAB-rapport.
7.Zie blz. 40 en 41 van het StAB-rapport.