ECLI:NL:RBOBR:2022:2522

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
21/16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor reclamezuil in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een reclamebord op haar perceel, maar deze aanvraag werd op 28 mei 2020 afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond, waarna eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 1 juli 2021 werd besproken dat partijen in gesprek zouden gaan over de mogelijkheden voor reclame, maar dit leidde niet tot een oplossing. De rechtbank concludeerde dat de aangevraagde reclamezuil in strijd was met het bestemmingsplan, dat de bestemming 'Wonen' had. De rechtbank oordeelde dat de welstandscriteria niet in de weg stonden aan de afwijzing van de vergunning, en dat de motivering van het college voldoende was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en oordeelde dat de criteria in de welstandsnota niet onredelijk waren. De rechtbank benadrukte dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de vergunning te weigeren, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/16

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigden: mr. M.W. van Nijendaal en mr. F.S. Helder),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard, verweerder
(gemachtigden: mr. M. Walta en mr. S. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het aanvraag van eiseres voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een reclamebord aan de [adres] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 24 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2021. Namens eiseres is [naam] verschenen, bijgestaan door de gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Ter zitting hebben partijen afgesproken met elkaar in gesprek te gaan over de mogelijkheden om reclame te maken aan of rondom de [adres] te [plaats] . Verweerder heeft de rechtbank in oktober 2021 bericht dat het overleg niet tot een bevredigende oplossing heeft geleid.
De rechtbank heeft partijen op 8 oktober 2021 bericht dat het onderzoek is gesloten en dat uitspraak zal worden gedaan.

Overwegingen

1. Hieronder zet de rechtbank eerst de feiten op een rij. Daarna behandelt de rechtbank de beroepsgronden. Voor relevante wettelijke en overige bepalingen wordt verwezen naar de van deze rechtspraak deel uitmakende bijlage.
2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
 Eiseres heeft op 6 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan en het op of aan een onroerende zaak handelsreclame maken die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats ten behoeve van het plaatsen van een reclamebord op het perceel [adres] te [plaats] .
 Op de gronden van het perceel [adres] rust ingevolge het bestemmingsplan “Valkenswaard Noord” de bestemming ‘Wonen’. Deze gronden mogen op grond van artikel 16.1 van de planregels worden gebruikt om te wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep. Verder kunnen de gronden gebruikt worden voor bij de bestemming horende tuin en erven, bijbehorende bouwwerken, parkeervoorzieningen en dergelijke. Detailhandel is niet toegestaan en bijbehorende bouwwerken geen gebouw zijnde mogen niet hoger zijn dan 2 meter, met uitzondering van vlaggenmasten en geluidwerende voorzieningen. Op grond van artikel 16.2 zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 16.1 omschreven bestemming.
 Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor deze activiteiten geweigerd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder wijziging van de motivering, de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
4.1
Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet gebaseerd is op een volledige heroverweging. Verweerder is in het bestreden besluit niet ingegaan op de bezwaargrond dat hij niet heeft gemotiveerd waarom bedrijven uitsluitend op het eigen perceel reclame-uitingen mogen plaatsen. Verweerder heeft verzuimd aan te geven met welke welstandsnormen de door eiseres aangevraagde reclamezuil in strijd is.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende duidelijk heeft aangegeven wat hij heeft bekeken, heeft getoetst en heeft beoordeeld. Verweerder heeft alle bezwaren behandeld. In zoverre is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder een besluit heeft genomen in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Of verweerder alles voldoende heeft onderbouwd en gemotiveerd, zal hierna worden beoordeeld.
5.1
Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat de criteria uit de Nota ruimtelijke kwaliteit (de welstandsnota) het gebruik van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheid van artikel 27, onder g, van de planregels beperken. Dit is volgens eiseres in strijd met artikel 12a van de Woningwet. Op grond van dat artikel mogen in een welstandsnota slechts criteria worden opgenomen die zien op de beoordeling van de vraag of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Zij noemt vooral de eis dat reclame-uitingen alleen betrekking mogen hebben op diensten of producten die in het pand op het perceel worden aangeboden en de eis dat een reclame-uiting uitsluitend bij de entree van het erf of de parkeerplaats mag worden geplaatst.
5.2
Verweerder is van mening dat artikel 12a van de Woningwet minimumeisen stelt en verdergaande welstandscriteria in de welstandsnota niet uitsluit. De beoordelingscriteria voor reclame-uitingen houden direct verband met het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk. Op grond van de welstandsnota worden reclame-uitingen op hun plaats geacht binnen gebieden met commerciële functies. In andere gebieden zijn (bepaalde) reclame-uitingen ongewenst. In zijn algemeenheid mag geen reclame mag worden gemaakt voor diensten of producten die niet in het pand plaatsvinden, respectievelijk worden verkocht. Voor woningen geldt dat reclame-uitingen alleen zijn toegestaan bij woningen met een praktijkruimte en dat dit beperkt moet blijven tot maximaal één reclame-uiting.
5.3
De rechtbank stelt vast dat een reclamezuil van 2,3 meter hoog ten behoeve van detailhandel om meerdere redenen in strijd is met het bestemmingsplan. Om de zuil te plaatsen, moet worden afgeweken van het bestemmingsplan.
5.4
Alleen al omdat de aangevraagde reclamezuil in strijd is met het bestemmingsplan kan buiten beschouwing blijven of de welstandsnota de mogelijkheden op basis van het bestemmingsplan inperkt. Verweerder zal namelijk moeten beoordelen of de afwijking van het bestemmingsplan (of dit nu geschiedt op basis van een bevoegdheid in het bestemmingsplan of de bevoegdheid op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wabo) in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 september 2015 [1] . Dit betoog slaagt niet. Overigens staat de welstandsnota niet in de weg aan reclame-uitingen voor de [bedrijf] buiten het terrein van de [bedrijf] . Nergens staat dat de [bedrijf] in de openbare ruimte geen reclame mag maken bij abri’s of door middel van verlichte borden aan lantaarnpalen en dergelijke.
6.1
Eiseres vindt de eisen in de welstandsnota onredelijk. Door de eis te stellen dat reclame-uitingen uitsluitend bij de entree van het erf of de parkeerplaats mogen worden geplaatst en dat geen reclame mag worden gemaakt voor producten die niet in het pand worden verkocht, beperkt verweerder op een onevenredige wijze de mogelijkheden van het voeren van handelsreclame. Verweerder sluit met die eisen categoraal uit dat een bedrijf een reclame-uiting kan plaatsen die niet op het eigen perceel staat. Uit de welstandsnota blijkt ook niet dat van deze criteria kan worden afgeweken. Volgens eiseres is een uitzondering op de regels gerechtvaardigd omdat de reclamezuil voornamelijk dient als bewegwijzering naar de [bedrijf] . Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat genoemde eisen uit de welstandsnota de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid in artikel 27, onder g, van het bestemmingplan “Valkenswaard Noord” zinledig maakt.
6.2
Verweerder ziet geen zwaarwegende argumenten om medewerking te verlenen aan het voeren van handelsreclame bij andere panden dan waar de diensten plaatsvinden of de producten worden gemaakt of verkocht. Dat zou namelijk beteken dat zonder enige aanleiding daartoe in beginsel op elk pand reclame kan worden gemaakt voor doeleinden die niets met de activiteiten of gebouwen op het betreffende perceel van doen hebben. Met name vanuit een oogpunt van welstand acht verweerder dit ongewenst. Verweerder wijst op de hardheidsclausule in de welstandsnota waarmee van de criteria in de welstandsnota kan worden afgeweken. In dit geval heeft de welstandscommissie geadviseerd dat het beoogde bouwwerk niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand en heeft de commissie geen aanleiding gezien om van de welstandscriteria af te wijken omdat de reclamezuil geen bijzondere kwaliteiten heeft die een bijdrage leveren aan de omgeving. Verder stelt verweerder dat bewegwijzering ook op andere manieren kan plaatsvinden, bijvoorbeeld door middel van bebording met richtingspijlen aan een lantaarnpaal. Hiervan maakt eiseres ook al gebruik.
De afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan is niet zinledig geworden. Op grond van artikel 27, onder g, van de planregels kan het worden toegestaan om ten behoeve van eigen activiteiten reclamedoeleinden op het eigen perceel aan te brengen. Er is dus geen sprake van een onevenredige doorkruising van de gebruiksregels van het bestemmingsplan.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de gegeven motivering in redelijkheid kunnen weigeren de omgevingsvergunning te verlenen. Verweerder heeft in navolging van het advies van de welstandscommissie van 10 maart 2020 het bouwplan vanuit stedenbouwkundig perspectief onwenselijk kunnen achten. Door geen reclame-uitingen ten behoeve van derden toe te staan, wordt een rommelig aanzicht in het historisch dorpslint voorkomen. Het stellen van welstandscriteria is een geschikt middel en het doel (het voorkomen van een rommelig aanzicht in het historisch dorpslint) is niet onredelijk. Bij de belangenafweging heeft verweerder kunnen betrekken dat eiseres ook andere mogelijkheden heeft voor reclame-uitingen, wat ook geldt voor de mogelijkheden van bewegwijzering. Daarom acht de rechtbank het aansluiten bij de criteria in de welstandsnota in dit geval niet onevenredig. Door de welstandscriteria wordt de afwijkingsbevoegdheid niet zinledig nu gevallen denkbaar zijn dat wordt afgeweken ten behoeve van reclame voor de activiteiten op het eigen perceel mits aan de overige criteria wordt voldaan.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
R.G. van der Korput, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 22 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder bouwen: plaatsen, geheel of gedeeltelijkoprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.
Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.2, eerste lid, onder h, van de Wabo
Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.10 van de Wabo
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a wordt de
omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoen aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als
bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuurals bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. indien het advies van de Commissie voor de tunnelveiligheid, bedoeld in artikel 6, derde lid, onder b van de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels, daartoe aanleiding geeft.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo
voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de
omgevingsvergunning slechts worden verleend:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2 ° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3 ° indien de aciviteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke Ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
b. indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;
c indiende activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan.
d. indiende activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.
Artikel 2.18 van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.

Algemene plaatselijk verordening

Artikel 4:15 van de APV
1. Het is verboden in een door het college aangewezen gebied, zonder vergunning van het college op of aan een
onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.
2. Het college kan bij het aanwijzen van het gebied, bepalen dat de vergunningsplicht niet geldt voor handelsreclame van een bepaalde aard, op een bepaalde plaats, van een bepaalde afmetingen, met een bepaalde vormgeving, kleur en intensiteit van verlichting.
3. Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding, waarvoor de vergunningsplicht niet geldt, de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.
4. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
a. indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
b. in het belang van de verkeersveiligheid;
c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
5. De weigeringsgrond van het vierde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken; de weigeringsgrond van het vierde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Woningwet

Artikel 12a van de Woningwet
1. De gemeenteraad stelt een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling:
a. of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
b. of het uiterlijk van een bestaand bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2. Artikel 12, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling of wijziging van de welstandsnota.
3. De criteria, bedoeld in het eerste lid:
a. hebben geen betrekking op bouwwerken, waarvoor in de omgevingsvergunning voor het bouwen van die bouwwerken wordt bepaald dat deze slechts voor een bepaalde periode in stand mogen worden gehouden, met uitzondering van seizoensgebonden bouwwerken;
b. zijn zoveel mogelijk toegesneden op de onderscheiden categorieën bouwwerken:
c. kunnen verschillen naargelang de plaats waar een bouwwerk is gelegen.
4. Ter bevordering van de eenheid in welstandsnota’s kunnen bij algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven omtrent categorieën van bouwwerken als bedoeld in het derde lid en de daarop toe te passen criteria.
5. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het vierde lid treedt niet eerder in werking dan twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Bestemmingsplan “ [plaats] Noord

Artikel 1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
Artikel 1.22 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
Artikel 16 Wonen
16.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
tuinen en erven;
aan-huis-verbonden beroep;
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:
1. 'dienstverlening': dienstverlening;
2. 'detailhandel': detailhandel op de begane grond;
3. 'horeca van categorie 2': horecabedrijven uit de categorie Horeca 2 op de begane grond;
4. 'maatschappelijk': maatschappelijke voorzieningen op de begane grond;
5. 'specifieke vorm van dienstverlening - steendrukmuseum': een kantoor ten dienste van het steendrukmuseum:
6. 'garage': een ondergrondse parkeergarage tot 3 meter boven maaiveld;
7. 'cultuurhistorische waarden': behoud van cultuurhistorische waarden;
8. 'opslag': opslag;
met de daarbij behorende:
gebouwen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
in- en uitritten;
parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
geluidwerende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorzieningen'.
16.2
Bouwregels
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 16.1 omschreven bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Artikel 27 Algemene afwijkingsregels
In afwijking van de desbetreffende bepalingen van het plan kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen voor:
geringe afwijkingen van de in het plan voorgeschreven maten ten aanzien van afstand tussen woningen, van afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen, van bebouwde oppervlakten, alsmede van goothoogte van gebouwen met ten hoogste 10%;
het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van het (weg-, spoorweg-, of water-) verkeer en de waterhuishouding of ten dienste van het openbaar nut - met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen -, mits deze bouwwerken geen grotere oppervlakte dan 15 m2 en geen grotere goothoogte dan 3 meter hebben;
het oprichten van gebouwtjes als jongeren ontmoetingsplaats (= Jop), mits deze bouwwerken geen grotere oppervlakte dan 40 m2 en geen grotere bouwhoogte dan 3 meter hebben;
het oprichten van liftschachten en trappenhuizen als onderdeel van het hoofdgebouw tot maximaal 1 meter boven de toegelaten bouwhoogte voor het hoofdgebouw;
het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het telecommunicatieverkeer -waaronder begrepen antennes en zendmasten-, al dan niet van openbare aard, mits de bouwhoogte maximaal 40 meter bedraagt;
het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter wering van geluidhinder en/of luchtverontreiniging, brand- en explosiegevaar, mits de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt;
het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclamedoeleinden direct nabij de openbare weg, mits de bouwhoogte maximaal 2,5 meter bedraagt;
et oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op de openbare weg die niet behoren tot de specifieke uitrusting van een weg, alsmede op openbare groenvoorzieningen, mits de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt.

Voetnoten

1.ECLl:NL:RVS:2015:3023