ECLI:NL:RBOBR:2022:2745

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
21/1529
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na Toetsing Verbetering Belastbaarheid Tweede Ziektejaar

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV om zijn Ziektewet (ZW) uitkering per 16 januari 2021 te beëindigen. Eiser, die sinds 9 augustus 2018 als productiemedewerker werkte, meldde zich op 28 mei 2019 ziek. Het UWV kende hem een ZW-uitkering toe, maar na een Toetsing Verbetering Belastbaarheid Tweede Ziektejaar (TVB2) concludeerde het UWV dat eiser in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot de beëindiging van zijn uitkering.

De rechtbank oordeelt dat het UWV zijn besluiten mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de rapporten niet aan deze eisen voldoen. De rechtbank concludeert dat het UWV voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en dat de medische informatie die door eiser is aangeleverd, niet voldoende is om de door het UWV gemaakte conclusies te weerleggen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het UWV terecht was. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 juni 2022, en partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1529

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

29 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV)
(gemachtigde: mr. M.W.G. Bombeeck).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV waarbij zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is beëindigd op 29 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het UWV deelgenomen. Eiser was niet aanwezig.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV om zijn uitkering op grond van de ZW te beëindigen per 16 januari 2021.
1.1.
Eiser was sinds 9 augustus 2018 werkzaam als productiemedewerker op uitzendbasis voor gemiddeld 34,75 uur per week. Op 28 mei 2019 heeft eiser zich voor dit werk ziekgemeld. Met ingang van deze datum heeft het UWV eiser een ZW-uitkering toegekend. Een Eerstejaars-ZW-beoordeling heeft niet plaatsgevonden.
1.2.
Bij een Toetsing Verbetering Belastbaarheid Tweede Ziektejaar (TVB2) heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Op basis hiervan heeft het UWV met het besluit van 15 december 2020 vastgesteld dat eiser op 18 november 2020 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Om die reden is zijn ZW-uitkering per 16 januari 2021 beëindigd.
1.3.
Met het bestreden besluit van 9 juni 2021 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven. In het bestreden besluit staat dat eiser op 18 november 2020 meer dan 65% (namelijk 90,28%) van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Weliswaar kan eiser niet meer zijn eigen functie van productiemedewerker verrichten, maar moet hij wel in staat worden geacht om de functies te vervullen die bij arbeidskundig onderzoek voor hem zijn geselecteerd. De verdiencapaciteit is gebaseerd op de functies assembleur (SBC-code 271130), elektrotechnisch medewerker (SBC-code 267071) en montagemedewerker (SBC-code 111180).
1.4.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

Beoordeling door de rechtbank

2. Hieronder legt de rechtbank uit waarom zij vindt dat het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser per 16 januari 2021 heeft beëindigd.
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat het UWV zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Die rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
  • zij moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen,
  • ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en
  • de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
2.2.
Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze eisen voldoen. De rechtbank beoordeelt of de rapporten die in deze zaak zijn opgesteld, voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts geldt dat eiser niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van het UVW voldoende zorgvuldig is geweest. Daarbij is het volgende van belang.
2.3.1.
Uit het rapport van de primaire arts van 24 november 2020, wiens rapport is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, blijkt dat het dossier, de probleemverkenning en de door eiser ingevulde vragenlijst van 5 juni 2019 is bestudeerd. Ook is de brief van 18 februari 2020 van eisers huisarts [naam] kenbaar bij de beoordeling betrokken. Eiser is weliswaar vanwege covid-19 niet gezien op een fysiek spreekuur, maar de primaire arts heeft eiser wel op 18 november 2020 telefonisch via een tolk gesproken. Tijdens dit telefonisch spreekuur heeft de primaire arts een (uitgebreide) anamnese afgenomen en is het dagverhaal met eiser besproken. Ook is eiser, voor zover telefonisch mogelijk, psychisch onderzocht.
2.3.2.
Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) blijkt dat in bezwaar ook een dossierstudie is verricht, waarbij kenbaar het bezwaar van eiser is bestudeerd en meegenomen bij de beoordeling. Ook heeft op 18 mei 2021 in aanwezigheid van een Poolse tolk, de arbeidsdeskundige B&B en de verzekeringsarts B&B een hoorzitting plaatsgevonden. Aansluitend heeft de verzekeringsarts B&B zowel lichamelijk als observerend psychisch onderzoek bij eiser verricht. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten doen of aanvullende medische informatie had moeten opvragen.
2.3.3.
Verder is het de rechtbank niet gebleken dat eiser in bewijsnood verkeerde om de door hem gestelde beperkingen te onderbouwen. Eiser heeft in bezwaar de mogelijkheid gehad om medische informatie in te brengen, maar daar heeft hij geen gebruik van gemaakt. In beroep heeft eiser wel medische informatie ingebracht, waaronder een brief van zijn huisarts van 3 juni 2021. Eiser heeft verder niet gesteld dat hij in bewijsnood heeft verkeerd. Eiser heeft dus in voldoende mate weerwoord kunnen bieden aan wat de (verzekerings)artsen hebben aangevoerd ter onderbouwing van het bestreden besluit.
2.4.
Met wat eiser heeft aangevoerd tegen de rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV heeft hij bij de rechtbank geen twijfel doen ontstaan over de juistheid daarvan.
2.4.1.
De rechtbank stelt vast dat het UWV bekend is met de lichamelijke klachten van eiser, waaronder de diagnose achillespees tendinopathie bdz in remissie en rugpijn aspecifiek chronisch. De verzekeringsarts B&B heeft de beperkingen die de primaire arts had aangenomen in de rubrieken fysieke omgevingseisen (rubriek 3), dynamische handelingen (rubriek 4) en statische houdingen (rubriek 5) overgenomen. De verzekeringsarts B&B heeft geconcludeerd dat de primaire arts terecht eiser aangewezen acht op rug-en enkelsparende werkzaamheden. Voor verdergaande beperkingen zag de verzekeringsarts B&B geen aanleiding. Zo is uit lichamelijk onderzoek gebleken dat eiser lichte bewegingsbeperkingen heeft aan zijn onderrug, waarvoor al passende beperkingen zijn aangenomen ter voorkoming van overbelasting. Volgens de verzekeringsarts B&B dienen niet meer beperkingen aangenomen te worden, omdat bij onderbelasting de conditie van eiser zal afnemen en hij dan juist meer pijnklachten bij belasting zal ervaren.
2.4.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding om aan deze conclusie te twijfelen. Daarbij vaart de rechtbank niet alleen op stukken van de (verzekerings)artsen van het UWV, maar ook op de beschikbare medische informatie van de behandelaars van eiser. Die medische informatie werpt geen ander licht op de medische feiten, zoals vastgesteld door het UWV. Dat geldt ook voor de stukken die eiser in beroep heeft overgelegd. De rechtbank merkt daarbij op dat de brief van 3 juni 2021 van het Elkerliek Ziekenhuis ziet op na de datum hier in geding, zodat de rechtbank met een eventuele verergering van de fysieke (rug)klachten van eiser geen rekening kan houden. Eiser heeft, zoals gezegd, met zijn stellingen geen twijfel gezaaid over de juistheid van het (medisch) oordeel van het UWV. Eerder is het tegendeel aan de orde. Zo blijkt uit het door eiser overgelegde huisartsenjournaal dat daarin op 19 januari 2021 is opgetekend: “Al lange tijd rugklachten, loopt normaal bij [fysiotherapeut] met goed resultaat maar is nu al even niet geweest. Af en toe flinke pijnscheuten. Vandaag gaat het redelijk. [Geen] uitstraling. [Geen] uitval.” Verder is de rechtbank van oordeel dat de rapportages van de (verzekerings)artsen geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapportages logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
2.5.
Eiser heeft geen specifieke arbeidsdeskundige gronden naar voren gebracht. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor eiser. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen, is door de arbeidsdeskundige (B&B) van het UWV voldoende onderbouwd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn. Eiser heeft weliswaar aangegeven dat de functie van “machinebediende” voor hem niet geschikt is vanwege zijn knieklachten, maar het is voor de rechtbank een vraag welke van de drie voor hem geduide (en onder 1.3. genoemde) functies dat betreft. Aangezien eiser ook niet op de zitting is verschenen, is genoemde vraag van de rechtbank onbeantwoord gebleven wat voor zijn rekening en risico moet blijven.

Conclusie en gevolgen

3. Omdat het beroep van eiser ongegrond is, krijgt hij dus geen gelijk. Dit betekent dat het UWV dus terecht de ZW-uitkering van eiser per 16 januari 2021 heeft beëindigd. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.B.H. Vermeulen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 29 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: