ECLI:NL:RBOBR:2022:3039

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
C/01/381402 / KG ZA 22-210
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van de vader en de gevolgen voor de zorgregeling van de minderjarige zoon

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die in 2003 met elkaar zijn gehuwd en in 2018 zijn gescheiden. De vrouw vorderde een verbod voor de man om te verhuizen van de omgeving Eindhoven naar Brummen, omdat zij vreesde dat deze verhuizing negatieve gevolgen zou hebben voor hun 17-jarige zoon, die bij haar woont. De vrouw stelde dat de verhuizing de zorgregeling zou verstoren en dat de man zijn verplichtingen niet meer zou kunnen nakomen. De man had echter aangegeven dat hij de verhuizing zorgvuldig had overwogen en dat de zoon, die op het moment van de verhuizing 17,5 jaar oud zou zijn, geen onoverkomelijke bezwaren had tegen de verhuizing. De voorzieningenrechter oordeelde dat de voorgenomen verhuizing van de man geen ingrijpende gevolgen voor de leefsituatie van de zoon zou hebben en dat de vrouw niet voldoende zwaarwegende belangen had aangetoond die een verbod op de verhuizing rechtvaardigden. De vorderingen van de vrouw werden dan ook afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/381402 / KG ZA 22-210
Vonnis in kort geding van 27 juli 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. L.G.A.A. de Hondt-Buijs te Best,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.G.A. Nooijen-Middelkoop te Waalwijk.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 april 2022 met 7 producties;
  • de brief van mr. de Hondt-Buijs van 24 mei 2022 met de producties 8 tot en met 11;
  • de mondelinge behandeling op 25 mei 2022;
  • het kort geding is ter zitting voor de duur van enkele weken aangehouden, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen onderling een regeling te bereiken. Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter aan partijen medegedeeld dat de zoon van partijen, [zoon] , nog zal worden gehoord in het geval partijen niet tot een regeling zijn gekomen;
  • partijen hebben geen regeling kunnen bereiken en de voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juli 2022;
1.2.
De voorzieningenrechter heeft voorafgaand aan de zitting van 19 juli 2022 buiten aanwezigheid van zijn ouders met [zoon] een gesprek gevoerd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd in 2003 aan welk huwelijk een einde is gekomen in 2018 door echtscheiding.
2.2.
Partijen hebben een zoon, [zoon] , geboren op [geboortedatum] 2005. [zoon] is 17 jaar oud.
2.3.
Partijen hebben beiden het ouderlijk gezag over [zoon] . [zoon] heeft na de scheiding zijn hoofdverblijf bij zijn moeder en er gold een ruime omgangsregeling met zijn vader.
2.4.
Met ingang van januari 2020 is de zorgregeling gewijzigd in de zin dat [zoon] de ene week bij zijn vader verblijft en de andere week bij zijn moeder.
2.5.
In 2021 hebben partijen met de hulp van een mediator nadere afspraken gemaakt waarbij de week-op-week-af regeling is gehandhaafd. In het mediationtraject heeft de man zijn wens geuit dat hij wil verhuizen naar de omgeving van zijn vriendin in [plaats] (provincie [provincie] ).
2.6.
De man heeft de vrouw medio april 2022 medegedeeld dat hij eind december 2022 zal verhuizen naar [plaats] waar hij samen met zijn vriendin een huis heeft gekocht.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert bij wijze van voorlopige voorziening en uitvoerbaar bij voorraad samengevat –
I. de man te verbieden te verhuizen en daar gedurende de zorgregeling te verblijven, minimaal tot twee jaar na dit vonnis, althans voor een andere periode of naar een plaats op meer dan 10 kilometer afstand van de school van [zoon] en de woning van de vrouw;
II. te bepalen dat de man de zorgregeling van week-op-week-af moet nakomen vanuit [woonplaats] , althans een plaats binnen 10 kilometer van de school van [zoon] en de woning van de vrouw, met uitzondering van vakanties, feestdagen en uitstapjes;
III. te bepalen dat de man een dwangsom verbeurt van € 250,00 voor iedere dag of
gedeelte daarvan dat de man aan de onder I. en II. genoemde vordering niet voldoet, met een maximum van € 50.000,00;
IV. met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw legt hieraan – voor zover van belang – ten grondslag dat partijen de afspraak hebben gemaakt om gezamenlijk bij helfte de zorg voor [zoon] te dragen. Door de verhuizing kan de man deze verplichting niet meer nakomen. De aanstaande verhuizing van de man naar [plaats] (met een reistijd van 1,5 uur vanuit [woonplaats] ), betekent dat de regeling van week-op-week-af niet meer uitvoerbaar zal zijn. De verhuizing is niet in het belang van [zoon] . [zoon] gaat komend schooljaar een Mbo-opleiding doen in de regio [woonplaats] en is daardoor gebonden aan zijn huidige woonplaats. [zoon] is nog minderjarig en heeft de zorg van beide ouders nodig. Daarnaast is de vrouw gediagnosticeerd met een vermijdende persoonlijkheidsstoornis en krijgt daarvoor intensieve behandeling. De vrouw is daardoor niet in staat om de volledige zorg te dragen en heeft de man in de nabije omgeving nodig zodat ze samen de zorg bij helfte kunnen blijven delen totdat [zoon] zelfstandiger wordt. Tenslotte heeft de vrouw aangevoerd dat de hond van partijen [zoon] volgt in de week-op-week-af regeling. Als [zoon] slechts een weekendregeling heeft met de man dan komt de zorg voor de hond volledig op de vrouw te rusten, hetgeen te belastend voor haar is.
3.3.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vorderingen is dat de man in beginsel vrijelijk mag verhuizen om opnieuw zijn leven in te richten. Dat zou anders zijn als [zoon] bij de man zou wonen en [zoon] met de man zou meeverhuizen. Dat is hier niet het geval. [zoon] heeft en houdt zijn hoofdverblijf bij de vrouw in [woonplaats] .
4.2.
Dat de verhuizing tot een wijziging van de zorgregeling zal leiden is een gegeven. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat er zwaarwegende belangen en omstandigheden zijn waarmee in dat verband rekening mee moet worden gehouden. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting van 25 mei 2022 is vooral naar voren gekomen dat de vrouw de gevolgen van de verhuizing en met name de afstand tussen [woonplaats] en [plaats] als zeer belastend ervaart voor zichzelf. De vrouw heeft aangevoerd dat door de verhuizing de zorg voor [zoon] grotendeels op haar zal neerkomen, hetgeen te zwaar voor haar is. Echter, dit is geen omstandigheid die de voorzieningenrechter noopt om een voorziening te treffen die de vrouw voorstaat.
4.3.
De man heeft de voorgenomen verhuizing die pas per 31 december 2022 zal plaatsvinden zorgvuldig doordacht en met [zoon] besproken. [zoon] is op het moment van de verhuizing 17,5 jaar oud en op een leeftijd dat hij niet meer de dagelijkse zorg nodig heeft van zijn ouders maar op weg is een jongvolwassene te worden.
4.4.
Uit het gesprek met [zoon] is niet gebleken van onoverkomelijke bezwaren aan zijn zijde. [zoon] heeft verklaard dat zijn (sociaal) leven zich in [woonplaats] afspeelt. Hij heeft daar zijn vrienden en ook een bijbaantje. Verder begint hij na de zomervakantie aan de tweetalige studie International Business, eveneens in [woonplaats] . [zoon] heeft kenbaar gemaakt dat het voor hem het beste zou werken als hij gemiddeld een weekend in de veertien dagen bij zijn vader is (mede afhankelijk van het werkrooster van [zoon] ) en af en toe doordeweeks zijn vader ziet als zijn vader in de buurt van [woonplaats] is. [zoon] ziet geen problemen en heeft er alle vertrouwen in dat hij de goede band met zijn vader samen met hem kan onderhouden, ook al woont zijn vader niet meer in de buurt. Kortom, een jongeman die denkt in mogelijkheden en niet in belemmeringen.
4.5.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de voorgenomen verhuizing van de man geen (ingrijpende) gevolgen voor de leefsituatie van [zoon] zal hebben en ook voor de vrouw geen belasting zal opleveren.
4.6.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende zullen de vorderingen van de vrouw worden afgewezen.
4.3.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. van den Berk en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.