ECLI:NL:RBOBR:2022:309

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
01/125290-21 (ont)
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake mensenhandel en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 1 februari 2022 heeft de rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 mei 2020 crimineel en seksueel slachtoffer [slachtoffer 1] heeft uitgebuit, en in de periode van 1 januari 2021 tot en met 25 juni 2021 slachtoffer [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte geschat op € 2.796,83, dat de verdachte aan de Staat moet betalen. Dit bedrag is berekend op basis van de verdiensten van de slachtoffers uit prostitutie en webcamseks, waarbij rekening is gehouden met de kosten en schulden van de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel toegewezen, maar de vordering voor het overige afgewezen. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op 55 dagen. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 1 februari 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.125290.21
Datum uitspraak: 01 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1995,
wonende te [adres] .

Onderzoek ter terechtzitting.

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 oktober 2021, 14 december 2021 en 18 januari 2022.

De vordering van de officier van justitie.

De vordering van de officier van justitie strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 35.374,19 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsvrouw heeft afwijzing van de vordering bepleit. Daartoe heeft zij twee gronden aangevoerd. Primair heeft de raadsvrouw bepleit dat veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, nu zij dient te worden vrijgesproken van de aan haar ten laste gelegde feiten. Indien en voor zover de rechtbank komt tot een bewezen verklaring, dan wordt subsidiair aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil dient te worden gesteld, nu de benadeelde partijen eveneens een vordering ter hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel hebben ingediend.
Ten aanzien van het gestelde wederrechtelijk verkregen voordeel ten opzichte van [slachtoffer 1] merkt de raadsvrouw op dat het onaannemelijk is dat de benadeelde, zoals gesteld in het ontnemingsrapport, iedere dag heeft gewerkt en daarmee steeds € 200,00 heeft verdiend. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met het feit dat het aantal klantcontacten na verloop van tijd afnam en benadeelde een schuld van € 6.000,00 had openstaan bij de veroordeelde.
Ten aanzien van het gestelde wederrechtelijk verkregen voordeel ten opzichte van [slachtoffer 2] merkt de raadsvrouw op dat zowel de contante opnames als de betalingen gestort op de rekeningen van veroordeelde en medeveroordeelde in mindering dienen te worden gebracht, nu niet is vast te stellen dat deze bedragen wederrechtelijk verkregen voordeel betreft.

De bewijsmiddelen.


Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art. 36e 2e lid Sr, op 13 augustus 2021 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , pagina’s 1 t/m 55, in onderling verband en samenhang bezien met een algemeen dossier van de politie Oost-Brabant, Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel Oost-Brabant, met proces-verbaalnummer OBRCC20004-140, onderzoeksnaam [naam onderzoek] , d.d. 29 juli 2021, in totaal 580 doorgenummerde bladzijden, onder meer inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven:

Slachtoffer [slachtoffer 1] .

Prostitutiewerkzaamheden.
Slachtoffer [slachtoffer 1] heeft verklaard dat ze van februari 2020 tot juni 2020 in de prostitutie heeft moeten werken. Gesteld wordt dat deze periode van 01 februari 2020 tot 31 mei 2020 loopt. Dit betreft 121 dagen. Ze heeft verklaard dat ze in deze periode iedere dag heeft moeten werken. De betalingen door klanten werden zowel contant gedaan als via een tikkie op haar bankrekening.
Bron: PV analyse rekeningnummers [slachtoffer 1] , proces-verbaalnummer OBRCC20004-153 binnen het proces verbaal [naam onderzoek] /OBRCC20004.
Dat wat slachtoffer [slachtoffer 1] heeft verklaard omtrent het aantal klanten per dag is niet
aannemelijk. Ook verklaart ze hierover niet consistent. Daarom kunnen de verdiensten per dag niet berekend worden aan de hand van het aantal klanten en verdiensten per klant.
De klanten zouden zowel contant als via een tikkie op haar bankrekening hebben betaald. Op de transactiegegevens van haar bankrekening [rekeningnummer 1] is te zien dat er in deze periode 37 keer een tikkie is bijgeschreven met een totaalbedrag van € 2.315,00.
Wanneer de verdiensten per dag niet berekend kan worden aan de hand van het aantal klanten per dag en de verdiensten per klant, dan wordt uitgegaan van een vast bedrag aan opbrengt per dag. Bij de vaststelling van de materiële schade wordt uitgegaan van een vast bedrag aan verdiensten per dag dat vaker in de jurisprudentie wordt gehanteerd. Gelet hierop stel ik het bedrag vast op € 200,00 per dag aan opbrengst. Dit bedrag vindt aansluiting op de volgende arresten: ECLI:NL:GHDHA:2018:1690, ECLI:NL:GHDHA:2018:1710, ECLI:NL:GHAMS:2017:5550. In dit bedrag van € 200,00 per dag zitten dan zowel de contante betalingen als betalingen via tikkie. Over de periode van 121 dagen bedraagt hierbij de opbrengst: 121 dagen x € 200,00 per dag = € 24.200,00.
Afdracht percentage.
Slachtoffer [slachtoffer 1] verklaarde dat ze alles dat ze verdiende af moest staan aan [verdachte] en later aan [verdachte] en [medeverdachte] . Slachtoffer [slachtoffer 1] verklaarde dat ze in de periode dat ze in de prostitutie werkte maar € 10,00 per week kreeg om van te eten. Daarom zal de opbrengst van de prostitutiewerkzaamheden worden verminderd met € 10,00 x (121/7 dagen =) 17,3 weken = € 173,00.
De opbrengst uit prostitutie is dus: € 24.200,00 - € 173,00 = € 24.027,00

Slachtoffer [slachtoffer 2] .

Periode van werkzaamheden
Uit het onderzoek is gebleken dat het slachtoffer [slachtoffer 2] binnen de periode van 01 januari 2021 tot en met 25 juni 2021 heeft moeten chatten (erotisch) tegen betaling en heeft moeten werken (erotisch) voor de webcam. In het begin werden de verdiensten op de bankrekening van het slachtoffer gestort, later werden de verdiensten op de bankrekeningen van de verdachten gestort. Dit in verband met het feit dat slachtoffer [slachtoffer 2] onder bewindvoering stond. Het slachtoffer verklaarde dat het erotisch chatten via de site [internetsite 1] ging en dat later het erotisch webcammen via de site [internetsite 2] ging.
Verdiensten per periode
Op de bankrekening [rekeningnummer 2] op naam van het slachtoffer [slachtoffer 2] werden in de periode van 18 januari 2021 tot en met 30 maart 2021 elf betalingen op genoemde rekening verricht door het bedrijf [internetsite 1] met een totale bijschrijving van € 1.535,34.
[internetsite 1] is een bedrijf dat (erotische) chatoperators faciliteert door bijvoorbeeld vanuit huis (erotische) chatberichten te sturen naar betalende klanten.
Bron: PV analyse rekeningnummers slachtoffer [slachtoffer 2] (2), proces-verbaalnummer OBRCC20004-186 binnen het proces-verbaal [naam onderzoek] /OBRCC20004.
Op de bankrekening [rekeningnummer 2] op naam van het slachtoffer [slachtoffer 2] werd in de periode van 23 maart 2021 tot en met 20 april 2021 6 keer een betaling verricht door het bedrijf [bedrijf] (webcamseks) met een totale bijschrijving van € 1.366,05.
Op de bankrekening [rekeningnummer 3] op naam van het slachtoffer [slachtoffer 2] werden op 26 april 2021 en op 04 mei 2021 een betaling verricht door het bedrijf [bedrijf] (webcamseks) met een totale bijschrijving van € 335,00. Totaal werd er door het bedrijf [bedrijf] (€1.366,05 + € 335,00) 1.721,05 op de bankrekeningen van het slachtoffer overgemaakt.
Bron: PV Quick scan rekeningnummers [slachtoffer 2] (1), proces-verbaalnummer QBRCC20004-106 binnen het proces-verbaal [naam onderzoek] /OBRCC20004.
Op de bankrekening [rekeningnummer 3] op naam van [verdachte] werd in de periode van 23 maart 2021 tot en met 25 mei 2021 werd er negen (9) keer een betaling verricht door het bedrijf [bedrijf] (webcamseks) met een totale bijschrijving van € 961,39.
Bron: PV analyse rekeningnummer [verdachte] (01), proces-verbaalnummer QBRCC20004-99 binnen het proces-verbaal [naam onderzoek] /OBRCC20004.
Afdracht percentage
Slachtoffer [slachtoffer 2] heeft verklaard al haar verdiende geld af hebben moeten staan aan [verdachte] en [medeverdachte] .
Afstaan overige inkomsten
Het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft verklaard dat ze in de periode van 01 januari 2021 tot en met 25 juni 2021 al haar overige inkomsten (waaronder Wajong uitkering en DUO financiering) heeft moeten afstaan aan [verdachte] en haar partner [medeverdachte] .
In de periode van 15 januari 2021 tot en met 27 april 2021 hebben er zestig (60) transacties
plaatsgevonden tussen de bankrekening [rekeningnummer 3] op naam van [verdachte] en bankrekening [rekeningnummer 2] op naam van slachtoffer [slachtoffer 2] . In totaal werd er een bedrag van € 1.624,51 van de bankrekening [rekeningnummer 2] op naam van slachtoffer [slachtoffer 2] overgeschreven op de bankrekening [rekeningnummer 3] op naam van [verdachte] . En omgekeerd werd er in totaal een bedrag van € 113,13 van de bankrekening [rekeningnummer 3] op naam van [verdachte] overgeschreven op de bankrekening [rekeningnummer 2] op naam van slachtoffer [slachtoffer 2] . Per saldo werd er dus (€ 1.624,51 - € 113,13) € 1.511,38 meer overgemaakt op de bankrekening van [verdachte] .
Bron: PV analyse rekeningnummer [verdachte] (01), proces-verbaalnummer QBRCC20004-99 binnen het proces-verbaal [naam onderzoek] /OBRCC20004.
In de periode van 04 januari 2021 tot en met 12 juni 2021 werd 29 keer een contante geldopname gedaan van de bankrekening [rekeningnummer 2] op naam van slachtoffer [slachtoffer 2] . Het totaal van deze contante geldopnamen bedroeg € 3.550,00.
Het slachtoffer [slachtoffer 2] verklaarde dat de [verdachte] en [medeverdachte] de beschikking hadden over haar pinpas en bankrekening. Het is aannemelijk dat deze gepinde bedragen ter beschikking zijn gekomen aan de verdachten.
Bron: PV Quick scan rekeningnummers [slachtoffer 2] (1), proces-verbaalnummer QBRCC20004-106 binnen het proces-verbaal [naam onderzoek] /OBRCC20004.
De totale opbrengst uit de uitbuiting van slachtoffer [slachtoffer 2]
Slachtoffer [slachtoffer 2] heeft met het erotisch chatten en met de webcamseks het volgende op haar eigen bankrekeningen betaald gekregen:
Opbrengst uit het erotisch chatten € 1.535,34
Opbrengst uit de webcamseks € 1.721,05
Totaal € 3.256,39
Contante opnamen
Van de bankrekening van slachtoffer [slachtoffer 2] werd een totaalbedrag van € 3.550,00 contant
opgenomen. Dit bedrag kan grotendeels verklaard worden door de bovengenoemde verdiensten uit het erotisch chatten en de webcamseks.
Slachtoffer [slachtoffer 2] heeft een deel van haar verdiensten doorwebcamseks op de bankrekening van [verdachte] betaald gekregen:
Opbrengst uit webcamseks € 961,39
Verder zijn er geldbedragen overgeschreven van de bankrekening van slachtoffer [slachtoffer 2] naar de bankrekening van [verdachte]
Overgeschreven naar bankrekening [verdachte] € 1.511,38
Dit overgeschreven totaalbedrag is verklaarbaar omdat het slachtoffer [slachtoffer 2] een
studiefinanciering van de DUO en een uitkering van het UWV ontving.
Een proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 2] d.d. 5 juli 2021 [pag. 156].
V: Hebben zij zelf ook achter de webcam gezeten?
A: Ja de eerste twee weken dat ik daarmee begon wel, maar zij zijn na twee weken gestopt. Ik moest toen gewoon door blijven werken van hun.

De beoordeling.

De rechtbank stelt vast dat de vordering tijdig is ingediend.
De meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant heeft bij vonnis van 1 februari 2022 in de hoofdzaak onder genoemd parketnummer als strafbare feiten bewezen verklaard:
  • het in de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 mei 2020 crimineel en seksueel uitbuiten (mensenhandel) van [slachtoffer 1] ; en
  • het in de periode van 1 januari 2021 tot en met 25 juni 2021 crimineel en seksueel uitbuiten (mensenhandel) van [slachtoffer 2] .
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezen verklaarde feit of andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het dossier bevindt zich een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: het rapport) waarin wordt geconcludeerd dat veroordeelde naar schatting
€ 26.802,42 van [slachtoffer 1] en € 8.571,77 van [slachtoffer 2] (bestaande uit verdiensten van prostitutie, webcamseks, het versturen van seksueel getinte berichten en/of afgedragen gelden) heeft ontvangen. De rechtbank zal het rapport als vertrekpunt nemen voor het schatten van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
Opbrengst slachtoffer [slachtoffer 1] .
De rechtbank heeft een pleegperiode van 1 februari 2020 tot en met 31 mei 2020 bewezen verklaard. Dit betreffen 121 dagen. Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, zal de rechtbank – evenals de officier van justitie – op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] en het financiële onderzoek, ervan uitgaan dat het slachtoffer zeven dagen per week werkte. Uit het dossier kan niet exact worden opgemaakt hoeveel zij in de voornoemde periode heeft verdiend. Voor de gemiddelde omzet wordt een in de rechtspraak inmiddels gangbaar forfaitair bedrag van € 200,- per dag gerekend. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij
€ 10,00 per week aan leefgeld kreeg. De rechtbank zal aansluiten bij de berekening, zoals gemaakt in het rapport, te weten 121 (dagen) x € 200,00 = € 24.200,00 – 17,3 (weken) x
€ 10,00 = € 24.027,00. De rechtbank acht het aannemelijk dat veroordeelde dit totaalbedrag als wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde € 6.000 schuld die [slachtoffer 1] zou hebben bij veroordeelde niet in mindering dient te worden gebracht bij het bepalen van de hoogte van het geschatte wederechtelijk verkregen voordeel, dan wel de betalingsverplichting. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat dit bedrag volgens eigen verklaring van veroordeelde betrekking zou hebben op boetes van de NS en voorgeschoten bedragen voor verjaardagen. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van kosten die in rechtstreeks verband staan met het begaan van het strafbare feit (artikel 36e, achtste lid, Sr).
Hoewel de vordering van de benadeelde partij thans nog niet in rechte onherroepelijk is toegekend en de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht nog niet is voldaan, zal de rechtbank bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, het bedrag van € 21.689,00 aan verlies aan verdienvermogen dat zij aan de benadeelde partij heeft toegekend, in mindering brengen.
Opbrengst slachtoffer [slachtoffer 2] .
Toerekening voordeel.
De veroordeelde heeft samen met een ander van het strafbare feit geprofiteerd. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bevatten echter onvoldoende aanwijzingen voor een gerechtvaardigd vermoeden dat veroordeelde en medeveroordeelde gedurende zekere tijd gezamenlijk de beschikking hebben gehad over de gehele opbrengst van het strafbare feit. Niet is gebleken dat veroordeelde en medeveroordeelde een gezamenlijke financiële huishouding voerden. Zo heeft medeveroordeelde in haar verhoor van 27 juli 2021 verklaard dat zij, veroordeelde en de slachtoffers hun eigen geld beheerden en dat er apart boodschappen werden gedaan. Tevens is gebleken dat het geld afkomstig van de bankrekening van slachtoffer [slachtoffer 2] in verschillende hoeveelheden werd overgemaakt op de afzonderlijke rekeningen van de veroordeelde en medeveroordeelde. De rechtbank zal derhalve het wederrechtelijk verkregen voordeel steeds individueel schatten.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel door veroordeelde [verdachte] .
De rechtbank heeft een pleegperiode van 1 januari 2021 tot en met 25 juni 2021 bewezen verklaard. Uit het rapport en het politiedossier is het de rechtbank genoegzaam gebleken dat het slachtoffer in deze periode seksueel getinte berichten tegen betaling en webcamseks heeft moeten verrichten. Verder heeft zij haar Wajong-uitkering en DUO-uitbetalingen moeten afstaan. Op de rekening van [slachtoffer 2] is in de periode van 18 januari 2021 tot en met 20 april 2021 door [internetsite 1] (seksberichten) en [internetsite 2] (webcamseks) respectievelijk € 1.535,34 en € 1.721,05 bijgeschreven. Uit bankafschriften van [slachtoffer 2] blijkt dat zij in diezelfde periode € 3.550,00 aan contanten heeft opgenomen. Dit bedrag kan voor een groot deel verklaard worden door de voornoemde bijschrijvingen van [internetsite 1] en [internetsite 2] . Het is op grond van het bewezen verklaarde feit aannemelijk dat dit bedrag ten gunste van veroordeelde en medeveroordeelde is gekomen. De rechtbank zal dit bedrag halveren, nu het aannemelijk is dat veroordeelde geprofiteerd heeft van de helft van de contante opnamen, te weten € 3.550,00 : 2 =
€ 1.775,00.
Verder wordt in het rapport gesteld dat het slachtoffer op het account van veroordeelde heeft gewerkt in de periode van 23 maart 2021 tot en met 25 mei 2021. De rechtbank zal – anders dan de officier van justitie – een periode van twee weken aan verdiensten in mindering brengen op het in het rapport omschreven totaalbedrag van € 961,39. Uit de verklaring van het slachtoffer is immers gebleken dat veroordeelde de eerste twee weken op haar eigen account webcamwerk heeft verricht. Pas daarna heeft het slachtoffer de werkzaamheden op haar account overgenomen. Dit betekent dat de gevorderde € 961,39 met 25 procent dient te worden verlaagd (twee van de acht weken). Het gaat naar het oordeel van de rechtbank aldus om het volgende bedrag € 961,39 x 0,75 =
€ 721,04.
Tot besluit is vanuit het slachtoffer nog een bedrag van € 1.624,51 overgeschreven op de rekening van veroordeelde. Daar staat tegenover dat veroordeelde een bedrag van € 113,13 heeft overgeschreven op de rekening van het slachtoffer. Per saldo houdt dat in dat veroordeelde
€ 1.511,38van het slachtoffer heeft ontvangen.
Het is gelet op de bewezen verklaarde uitbuiting aannemelijk dat voornoemde bedragen ten gunste zijn gekomen van veroordeelde.
De bovenstaande bedragen bij elkaar opgeteld komt neer op een totaalbedrag van
€ 4.007,42. De rechtbank stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel ten opzichte van slachtoffer [slachtoffer 2] dan ook vast op dit bedrag.
Door de rechtbank is in de strafzaak reeds een bedrag van € 7.097,18 aan materiële schade toegewezen aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] waarbij is bepaald dat veroordeelde en medeveroordeelde voor deze schade hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Hoewel de vordering van de benadeelde partij thans nog niet in rechte onherroepelijk is toegekend en de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht nog niet is voldaan, zal de rechtbank bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, de helft van dit toegekende bedrag, te weten € 3.548,59, in mindering brengen (artikel 36e lid 9 Wetboek van Strafrecht).
Conclusie van de rechtbank.
Op grond van al het voorstaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op (€ 24.027,00 - € 21.689,00 = € 2.338,00. En € 4.007,42 - € 3.548,59 = € 458,83. € 2.338,00 + € 458,83 =) € 2.796,83.
De betalingsverplichting wordt vastgesteld op € 2.796,83.
De rechtbank zal de duur van de gijzeling, die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd, bepalen op 55 dagen.

De uitspraak.

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 2.796,83;
legt aan [verdachte] op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 2.796,83, ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel;
wijst de vordering voor het overige af;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 55 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.E. de Kryger, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. S.F. Dijkman, leden,
in tegenwoordigheid van mr. T.F.M. Eijkhout, griffier,
en is uitgesproken op 01 februari 2022.