ECLI:NL:RBOBR:2022:3299

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
C-01-381365 - KG ZA 22-209
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan verkoop van gezamenlijke woning na beëindiging van affectieve relatie

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, vordert de man dat de vrouw medewerking verleent aan de verkoop van hun gezamenlijke woning, na een beëindigde affectieve relatie. De man heeft alle lasten van de woning betaald, terwijl de vrouw er kosteloos in woont. De partijen hebben in het verleden overeenstemming bereikt over de verkoop, maar de vrouw heeft tot nu toe geen medewerking verleend. De man stelt dat zijn financiële situatie, mede door de coronacrisis, hem dwingt om de woning te verkopen. De vrouw heeft geen inkomen en kan de woning niet overnemen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende klemmende redenen zijn om de vorderingen van de man toe te wijzen, en beveelt de vrouw om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis de bemiddelingsopdracht voor de verkoop van de woning te ondertekenen. Tevens wordt bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring van de vrouw indien zij niet meewerkt. De vrouw wordt verder verplicht om alle medewerking te verlenen aan de verkoop, met een dwangsom van €500,- per dag bij niet-nakoming. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/381365 / KG ZA 22-209
Vonnis in kort geding van 17 juni 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. I. Soetens te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 mei 2022 met 16 producties
  • de e-mail van de vrouw van 29 mei 2022
  • de mondelinge behandeling die plaats heeft gevonden op 31 mei 2022. Aanwezig waren de man met mr. Soetens en de vrouw, bijgestaan door haar zus alsmede haar nicht en rechtshelper, [A] .
  • de pleitnota van de man
1.2.
Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter bepaald dat binnen twee weken vonnis zal worden gewezen.
1.3.
Het na afloop van de mondelinge behandeling op 2 juni 2022 van rechtshelper [A] ontvangen bericht namens de vrouw wordt buiten beschouwing gelaten nu de man zich daarover niet meer heeft kunnen uitlaten.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Die relatie is ongeveer vijf en een half jaar geleden verbroken.
2.2.
De vrouw is eigenaar van 25% van de aandelen in de holding van de man, [B] B.V.
2.3.
Op 31 maart 2017 hebben partijen gezamenlijk een woning gekocht aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning. Op de woning rust een hypothecaire lening waarvan de openstaande hoofdsom per augustus 2020 (bijna) € 504.000,- beliep. Partijen zijn hoofdelijk voor deze schuld verbonden.
2.4.
Achter de woning ligt een loods/bedrijfsruimte die eigendom is van [B] B.V. De loods is gelegen op een eigen kadastraal perceel en vormt geen bouwkundig onderdeel van de woning. De woning en de loods hebben een afzonderlijke bestemming en hebben aparte inritten (productie 13 bij dagvaarding, verkoopadvies [C] ).
2.5.
Nadat de relatie tussen partijen verbroken was, is de vrouw in de woning blijven wonen. De vrouw heeft geen inkomen. Tot op heden betaalt de man de aan de woning verbonden vaste lasten, waaronder de hypotheeklasten, de gemeentebelastingen en de nutsvoorzieningen.
2.6.
Partijen zijn al enige tijd in overleg over de verdeling van de gemeenschap, meer in het bijzonder over wat er met de woning moet gebeuren. Bij dagvaarding heeft de man correspondentie overgelegd die de advocaten van partijen daarover vanaf de maand augustus 2021 hebben gevoerd, waarbij deze correspondentie namens de vrouw gevoerd werd door een advocaat..
2.7.
In een brief van 29 september 2021 (productie 6 bij dagvaarding) van mr. S. Ruijs-Kreté, de toenmalig advocaat van de vrouw, wordt namens de vrouw aangegeven – kort samengevat en voor zover in het kader van deze procedure van belang – dat ‘partijen het erover eens zijn’ dat de woning (aan de [adres] ) moet worden verkocht. Voorts wordt in deze brief namens de vrouw voorgesteld dat beide partijen één of twee makelaars vragen een verkoopofferte uit te brengen en dat partijen vervolgens de makelaar met de beste offerte de verkoopopdracht geven. Met betrekking tot de termijn van oplevering stelt de vrouw voor de deze te bepalen op zes maanden na het ondertekenen van de overeenkomst tot opdracht aan de makelaar.
2.8.
Bij e-mail van 8 oktober 2021 reageert mr. Soetens op bovengenoemde brief met de mededeling – kort samengevat – dat de man akkoord is met het voorstel van de vrouw ten aanzien van de verkoop van de woning. In de brief worden namens de man twee makelaars voorgesteld, [D] te [plaats] en [E] te [plaats] . Verder wordt namens de man gesteld dat hij ervan uit gaat dat de vrouw de woning uiterlijk 1 april 2022 zal verlaten. Hetgeen overigens in de brief aan de orde gesteld wordt is in het kader van deze kort gedingprocedure niet van belang.
2.9.
Bij e-mail van 14 oktober 2021 reageert mr. Ruijs op dit bericht. Namens de vrouw wordt vastgesteld dat de woning moet worden verkocht en dat partijen beide één of twee makelaars zullen aanwijzen. mr. Ruijs verzoekt mr. Soetens vervolgens te bevestigen dat de makelaar met ‘de beste papieren’ de verkoopopdracht krijgt.
Namens de vrouw maakt mr. Ruijs bezwaar tegen de leverdatum 1 april 2022. De vrouw wenst vast te houden aan zes maanden na ondertekening van de verkoopopdracht en stelt dat, ervan uitgaande dat de opdracht nog in oktober wordt ondertekend, de levering dan uiterlijk 1 mei 2022 plaats zal vinden.
2.10.
Op 4 november 2021 stuurt mr. Soetens een e-mailbericht aan mr. Ruijs waarin hij aangeeft dat hij de makelaars die de man heeft aangedragen zal vragen in contact te treden met de vrouw om een afspraak te maken zodat een offerte kan worden uitgebracht. Verder bevestigt mr. Soetens in het e-mailbericht dat 1 mei 2022 geldt als uitgangspunt voor de levering van de woning.
2.11.
Blijkens de e-mailwisseling tussen [E] en mr. Soetens en tussen mr. Soetens en mr. Ruijs die is overgelegd in producties 10 en 11 bij dagvaarding is [E] er in de maand november 2021, ondanks meerdere pogingen om met de vrouw in contact te treden via de vrouw zelf en via haar advocaat, niet in geslaagd een afspraak te maken voor de bezichtiging van de woning.
Blijkens het e-mailbericht van 7 december 2021 van mr. Soetens aan mr. Ruijs (productie 12 bij dagvaarding) heeft [D] telefonisch aan mr. Soetens medegedeeld dat de makelaar na aandringen is toegelaten door de vrouw in de woning maar dat de makelaar niet in de gelegenheid is gesteld om zijn werk goed te doen omdat de vrouw aan gaf dat de woning (toch) niet zou worden verkocht.
2.12.
Nadat de makelaars er in eerste instantie vanwege het gebrek aan medewerking van de vrouw niet in slaagden de woning (van binnen) te bezichtigen heeft er in december 2021 (wel) een bezichtiging van de woning plaats gevonden door [F] van [E] en door [G] van [C] te [woonplaats] . Deze makelaars hebben respectievelijk medio december 2021 en begin januari 2022 een verkoopofferte uitgebracht (productie 13 bij dagvaarding).
2.13.
Bij brief van 23 februari 2022 (productie 15 bij dagvaarding) heeft mr. Soetens – voor zover van belang – de vrouw [1] als volgt aangeschreven:
‘(…)
De afgelopen maanden heb ik namens cliënt veelvuldig getracht om in goed overleg tot een oplossing te komen ten aanzien van de ontvlechting van u met cliënt. Dit behelst simpelweg de verkoop van de woning en de afrekening van datgene wat cliënt van u heeft te vorderen. Inmiddels heeft cliënt meerdere adviseurs en advocaten voorbij zien komen. Alle inspanningen ten spijt, cliënt constateert geen voortgang. Hij rekent u dat aan.
Zoals gesteld is onderdeel van het geschil de verdeling van de zaken die gemeenschappelijk zijn en de teruggave van zaken van cliënt. Meer concreet doel ik namens cliënt op de gemeenschappelijke woning waar u op dit moment verblijft, zonder hiervoor de gebruikerslasten te voldoen (!). Deze woning dient door u te worden verlaten en te worden verkocht zodat de opbrengst en vorderingsrechten van cliënt op u kunnen worden verdeeld en verrekend èn de maandelijkse kosten niet langer oplopen. Cliënt ziet zich genoodzaakt om een paal in de grond te slaan nu hij de maandelijkse lasten niet langer volledig kan en wil dragen én u geen enkel initiatief toont om te voorzien in die kosten.
In het verleden zijn meerdere malen afspraken gemaakt over hoe de verkoop van de woning bewerkstelligd zou worden en op welke termijn. Ondanks die gemaakte afspraken constateert cliënt dat de afspraken niet door u worden nagekomen. Sterker nog, u frustreert de gemaakte afspraken zodat de woning nog altijd niet in de verkoop is gezet. Het geduld van cliënt is op.
Deze brief strekt ertoe u te sommeren over te gaan tot het verlenen van noodzakelijke medeweringen aan de verkoop en levering van de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
(…)
Cliënt is duidelijk geweest in de uiterlijke leveringsdatum van de woning. De beoogde uiterlijke leveringsdatum is al meerdere malen verschoven. Cliënt zal hier echter geen concessies meer in maken. U dient de woning
uiterlijk per 1 juli 2022te hebben verlaten. Dat is het moment waarop de woning moet zijn geleverd. Het is in uw belang dat spoedig medewerking wordt verleend aan het verkoop traject, zodat deze datum ook gehaald wordt.
Cliënt is nog éénmaal bereid om u in de gelegenheid te stellen uw medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. Cliënt verzoekt u in dit kader – en voor zover rechtens vereist – sommeert zij u om binnen een week na heden, te weten
uiterlijk dinsdag 1 maart 2022opdracht te geven aan [E] voor het verkopen van de woning. (…)
(…)
Indien u deze medewerking niet verleent, zal cliënt zonder enige aarzeling in kort geding medewerking tot verkoop en levering van de woning vorderen. (…)
(…)’.
2.14.
Bij brief van 24 februari 2022 (productie 16 bij dagvaarding) aan mr. Soetens heeft [H] , medewerker van administratiekantoor [I] te [plaats] , namens de vrouw op de brief van 23 februari 2022 – voor zover van belang – als volgt gereageerd:
‘(…)
Wij hebben Mevr. [gedaagde] afgelopen jaar mogen ontmoeten via een bestaande relatie van ons kantoor en zij heeft ons gevraagd haar te willen vertegenwoordigen en bij te staan in deze lastige kwestie
(…)
Wij krijgen het gevoel dat er (wellicht onnodig) een hoge druk wordt uitgeoefend op Mevr. [gedaagde] .
Wij zijn nog niet volledig op de hoogte van de gang van zaken en wat er precies speelt tussen beide ex-partners. Wij krijgen alleen op basis van de op dit moment bij ons bekend gegevens het gevoel dat Mevr. [gedaagde] niet altijd volledig wordt geïnformeerd over de bezittingen waarover zij zeggenschap heeft en de zakelijke middelen ondanks herhaalde verzoeken daartoe. Zij is immers, naar wij begrijpen, voor 25% aandeelhouder.
(…)
U ziet er is voor haar en ook voor ons veel onduidelijkheid die U, dan wellicht Mr. S. Ruys-Kreté, zou kunnen toelichten, echter Mr. Ruys is tot 7 maart a.s. afwezig wegens een korte vakantie.
Uw brief dan nu beantwoorden en daarop enige toezeggingen doen lijkt ons vanwege de afwezigheid van Mr. Ruys op dit moment niet mogelijk en ook niet gepast.
De door U daarin gestelde eisen en data zijn binnen een dergelijke korte termijn gesteld dat daarop nu niet inhoudelijk kan worden gereageerd. Wij verzoeken U vriendelijk de genoemde data voorlopig te willen uitstellen tot minimaal 31 maart 2022.
(…)’.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert (samengevat):
I. De vrouw te bevelen om mee te werken aan het ondertekenen van de nader te overleggen bemiddelingsopdracht van [E] , althans de verkopende makelaar, binnen vijf werkdagen na betekening van de uitspraak, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag;
II. De vrouw te bevelen om alle medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, waarbij het advies van [E] , althans de verkopende makelaar, bindend is, onder andere inhoudende:
a. het toelaten van de makelaar in de woning;
b. het afgeven van een sleutel van de woning aan de makelaar;
c. het toelaten van bezichtigingen, waarbij de woning tot genoegen van de
makelaar opgeruimd is en [gedaagde] zelf daarbij niet aanwezig is;
d. de aanwijzingen van de makelaar in verband met (het bespoedigen van) de
verkoop op te volgen;
e. het beschikbaar zijn voor overleg met de makelaar;
f. aan de woning door de vrouw geen waarde verminderende factoren en/of schade
worden toegebracht;
g. de woning, uiterlijk twee dagen voor de dag waarop de woning aan de kopende
partij moet worden geleverd, te ontruimen en te verlaten en de sleutels ter vrije
beschikking van de kopende partij te stellen;
dit alles op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel;
III. te bepalen dat partijen bij verschil van opvatting over de te hanteren vraagprijs (en de eventuele verlaging daarvan) voor de woning, de noodzaak van aanpassingen daarvan om deze geschikt te maken voor bezichtiging alsmede onenigheid over de vraag of een op de woning gedaan bod al dan niet geaccepteerd zal worden, jegens elkaar gehouden zijn om te handelen in overeenstemming met het terzake door [E] , althans de verkopend makelaar te geven bindend advies daaromtrent;
IV. de vrouw te bevelen mee te werken aan de totstandkoming van een verkoopovereenkomst en aan de notariële overdracht van de woning en de notaris opdracht te geven de overwaarde van de woning bij helfte te verdelen op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel;
V. te bepalen dat, indien de vrouw haar medewerking aan de veroordelingen I, II, III en/of IV niet verleent, dit vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring van de vrouw ten aanzien van het ondertekenen van de bemiddelingsopdracht tot verkoop van de woning aan [E] , althans de verkopend makelaar, de koopovereenkomst, voro zover in overeenstemming met het advies van de makelaar, en/of de daarop aansluitende leveringsakte, telkens wanneer dit aan de orde is;
VI. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan bovenstaande vorderingen heeft de man – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
De man heeft er belang bij dat de woning verkocht wordt omdat hij niet langer bereid en in staat is om alle aan de woning verbonden lasten te voldoen. De man is eigenaar van restaurant [naam restaurant] in [plaats] welk restaurant vanwege de corona-crisis bijna 1,5 jaar heeft stil gestaan.
De samenleving tussen partijen is al ruim vijf jaar geleden verbroken en de vrouw woont vanaf die tijd geheel kosteloos in de woning. De man wenst verkoop van de woning om tot verdeling van de gemeenschap te geraken. De vrouw erkent ook dat de woning moet worden verkocht. Partijen zijn al sinds het najaar van 2021 met elkaar in overleg over de wijze waarop en de voorwaarden waartegen de woning verkocht zal worden en partijen leken tot overeenstemming te zijn gekomen maar de vrouw weigerde vervolgens uitvoering te geven aan afspraken die partijen hadden gemaakt over het inschakelen van verkoopmakelaars.
Van de man kan voorts niet worden verlangd dat hij nog langer in een onverdeelde gemeenschap blijft nu de vrouw geen enkele bijdrage levert aan de lasten van de woning.
3.3.
De vrouw voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek dat namens de vrouw tijdens de mondelinge behandeling is gedaan, om de zaak aan te houden zodat de vrouw meer tijd zou hebben een advocaat te zoeken die namens haar in kort geding zou kunnen optreden heeft de voorzieningenrechter afgewezen.
In een kort gedingprocedure gaat het om spoedeisende zaken die een uitspraak van de rechter op korte termijn vereisen. Vanwege de aard van de kort gedingprocedure voorziet de wet in de mogelijkheid dat de gedaagde partij in persoon (zonder advocaat) verschijnt. De vrouw is bij de mondelinge behandeling verschenen met haar zus en haar nicht, welke laatste persoon namens de vrouw op een adequate manier het woord heeft gevoerd. Voor zover de vrouw zich had willen laten vertegenwoordigen door een advocaat heeft zij, gelet op de datum van betekening van de dagvaarding (16 mei 2022), tot aan de mondelinge behandeling ruim voldoende tijd gehad om een advocaat te benaderen. Dat haar dit naar eigen zeggen niet tijdig gelukt is, vormt geen reden de mondelinge behandeling van deze kort gedingprocedure aan te houden.
4.2.
Nu niet weersproken is dat de man vanaf het moment van aankoop van de woning in maart 2017 alle aan de woning verbonden lasten betaalt terwijl de vrouw vanaf die tijd alleen in de woning woont (ter zitting bleek dat de relatie van partijen ten tijde van de aankoop van de woning al was verbroken) en beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hypothecaire lening, wordt het spoedeisend belang aan de zijde van de man aangenomen.
Of de door de man gevraagde voorziening ook daadwerkelijk moet worden verleend hangt af van de afweging van de belangen van partijen die hierna aan de orde komt.
4.3.
De vorderingen van de man strekken tot vaststelling van de wijze van verdeling van een onderdeel van de gemeenschap. Een dergelijke vordering kan voor toewijzing in aanmerking indien sprake is van klemmende redenen welke – in geval een machtiging tot tegeldemaking zou zijn gevorderd – gewichtige redenen in de zin van artikel 3:174 BW zouden hebben opgeleverd.
Bij de beoordeling van de voorliggende vordering dient derhalve beoordeeld te worden of sprake is van klemmende redenen om op korte termijn over te gaan tot verkoop van de woning.
4.4.
Onweersproken staat vast dat de man tot op heden alle aan de woning verbonden lasten betaalt, terwijl hij feitelijk niet in de woning woont. Daarbij is de man, naast de vrouw, hoofdelijk aansprakelijk voor de op de woning rustende hypothecaire lening. De man heeft verder onweersproken gesteld dat zijn financiële positie als horecaondernemer – mede als gevolg van de coronacrisis – danig is uitgehold en dat de aanhoudende lasten van de woning een grote weerslag hebben op zijn financiële positie.
Verder staat vast dat de vrouw (op het moment) geen inkomen heeft en tussen partijen is ook niet in geschil dat de vrouw de woning niet over wil en kan nemen; de vrouw heeft dit bij de mondelinge behandeling desgevraagd ook nog eens bevestigd.
De woning moet dus hoe dan ook verkocht worden aan een derde. Uit de feitelijke gang van zaken, zoals bovenstaand weergegeven onder overweging 2.5 en verder, blijkt dat partijen dit al enige tijd geleden ook naar elkaar toe hebben uitgesproken en dat zij samen (via hun advocaten) in overleg zijn getreden over het te koop zetten van de woning. Daarbij zijn zelfs concrete afspraken gemaakt over de concrete invulling van het verkoopproces en het daarbij te hanteren tijdpad, waarbij de man telkens in vergaande mate tegemoet is gekomen aan de wensen van de vrouw. Dit overleg en de in dat kader gemaakte afspraken hebben evenwel nog steeds niet geleid tot het feitelijk in gang zetten van het verkoopproces. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het feit dat er nog geen verkoopopdracht aan een makelaar is verstrekt en de woning nog altijd niet te koop staat in overwegende mate te wijten is aan het talmen van de vrouw, die kennelijk op cruciale momenten in het voorgenomen verkoopproces terugkomt op de gemaakte afspraken.
4.5.
De vrouw kan niet van de man verwachten dat hij de aan de woning verbonden lasten voor onbepaalde tijd volledig blijft dragen en daarbij hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de hypothecaire geldlening terwijl de man niet in de woning woont, wetende van de lastige financiële positie van de man alsook erkennende het feit dat de woning verkocht zal moeten worden..
Van de zijde van de vrouw zijn geen belangen aangevoerd die tegen die achtergrond gewicht in de schaal kunnen leggen om het al langer tussen partijen afgesproken verkoopproces nog langer op te houden. De omstandigheid dat de vrouw als gevolg van de verkoop zal moeten omzien naar andere woonruimte is inherent aan het door beide partijen onderschreven vertrekpunt dat de woning verkocht zal dienen te worden; de vrouw heeft daar inmiddels ook al (zeer) geruime tijd rekening mee kunnen (en dus moeten) houden.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij begin april van dit jaar een hartstilstand heeft gehad waardoor zij enige weken in het ziekenhuis heeft gelegen maar dit is geen omstandigheid die maakt dat op dit moment niet van haar gevergd kan worden dat zij daadwerkelijk uitvoering geeft aan eerder gedane toezeggingen (nota bene via haar advocaat) en mee werkt aan de daadwerkelijke verkoop van de woning.
4.6.
De stelling van de vrouw dat zich achter de woning nog een loods bevindt en dat het voor de hand ligt om deze gelijktijdig met de woning te verkopen baat haar niet nu voorshands niet is gebleken dat de aanwezigheid van di loods en verkoop van enkel de woning in de weg staat of bemoeilijkt, althans dat dit zo zou zijn heeft de vrouw niet aannemelijk weten te maken.
Bovendien maakt deze loods – gezien de tenaamstelling - geen deel uit van de tussen partijen bestaande gemeenschap; de omstandigheid dat de vrouw ter zake die loods wellicht nog enige vordering jegens de man kan doen gelden doet aan de door de man aan de orde gestelde noodzaak van verkoop van de woning op korte termijn niet af, noch aan de toewijsbaarheid van een op een dergelijke verkoop gerichte vordering.
4.7.
Bovenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat er voldoende klemmende redenen zijn om de vorderingen van de man, voor zover die strekken tot verkoop van de woning en veroordeling van de vrouw om daaraan haar medewerking te verlenen, toe te wijzen. Nu de vrouw desgevraagd ter zitting verklaarde geen overwegende bezwaren te hebben tegen het verstrekken van een verkoopopdracht aan de door de man voorgestelde makelaar [E] , kan ook dit onderdeel van de vordering van de man worden toegewezen. Ook de vordering van de man onder IV om te bepalen dat, indien de vrouw weigert te voldoen aan de veroordelingen, het vonnis in de plaats treedt van haar wilsverklaring wordt toegewezen. Nu de man aldus in de mogelijkheid is het vonnis ten uitvoer te leggen ook zonder de medewerking van de vrouw, wordt hij geacht geen belang te hebben bij toewijzing van de dwangsommen met betrekking tot het tot stand komen van de verkoopovereenkomst en de notariële overdracht van de woning, in zoverre wordt de vordering van de man dan ook afgewezen.
4.8.
Aangezien de vrouw woonachtig is in de woning zal zij haar medewerking moeten verlenen aan het verkoopproces zoals onder II gevorderd. De man wordt geacht voldoende belang te hebben bij toewijzing van de dwangsom die ziet op deze veroordeling, mede ook gelet op de gedocumenteerd door de man gestelde weigerachtige opstelling van de vrouw in het recente verleden. Deze dwangsom zal echter op een lager bedrag vastgesteld worden en aan een maximum worden gebonden. Het is aan de vrouw om te voorkomen dat zij geen dwangsom verbeurt door de hierna uit te spreken veroordeling tijdig en loyaal na te komen. Overigens is het ook in het belang van de vrouw zelf dat zij nakomt zodat het verkoopproces van de woning soepel verloopt waardoor de kans op een maximale verkoopopbrengst groter zal zijn.
4.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door de man aangevoerde klemmende redenen voor de verkoop van de woning op korte termijn niet (ook) nopen tot toewijzing van zijn vordering onder IV voor zover die er toe strekt om de notaris te instrueren de – na aftrek van de hypotheekschuld en de verkoopkosten overblijvende – overwaarde bij helft te verdelen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat die overwaarde betrokken dient te worden bij de afwikkeling van andere twistpunten waarover partijen van mening verschillen en ter zake waarvan zij over en weer nog aanspraken jegens elkander pretenderen. Dit betreft zowel zaken uit de privé-sfeer alsook uit de zakelijke sfeer, zoals de Audi die de vrouw in gebruik heeft, het 25% aandelenbelang van de vrouw in de holding van de man alsook de rechten die de vrouw – naar de voorzieningenrechter ter zitting heeft begrepen – pretendeert ter zake de achter de woning gelegen loods die gelijktijdig met de woning zou zijn gekocht en meegefinancierd maar feitelijk op naam van de vennootschap van de man is gesteld. Van gewichtige redenen aan de zijde van de man bij verdeling van de overwaarde van de woning na verkoop, vooruitlopend op en met voorbij gaan aan voornoemde zaken die nog (financiële) afwikkeling tussen partijen behoeven, is voorshands niet gebleken zodat de vordering in zoverre wordt afgewezen.
4.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de vrouw om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de door de man te overleggen bemiddelingsopdracht aan [E] te ondertekenen die ziet op de verkoop van de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] ;
5.2.
bepaalt dat, bij gebreke van de medewerking van de vrouw aan het ondertekenen van de verkoopopdracht aan de makelaar dit vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring van de vrouw;
5.3.
veroordeelt de vrouw om alle medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, waarbij het advies van [E] ten aanzien van de vraag- en laatprijs bindend is en waarbij de vrouw onder andere:
a. de makelaar dient toe te laten in de woning;
b. een sleutel van de woning dient af te geven aan de makelaar
c. bezichtigingen in de woning toelaat, waarbij de woning tot genoegen van de
makelaar is opgeruimd en de vrouw zelf niet aanwezig is;
d. de aanwijzingen van de makelaar in verband met (het bespoedigen van) de
verkoop dient op te volgen;
e. zich beschikbaar houdt voor overleg met de makelaar;
f. aan de woning geen waarde verminderende factoren en/of schade toebrengt;
g. uiterlijk twee dagen voor de dag waarop de woning aan de kopende partij moet
worden geleverd ontruimt, verlaat en de sleutels ter beschikking van de kopende
partij stelt;
5.4.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordeling zoals uitgesproken onder 5.3 voldoet, zulks met een maximum van € 25.000,-;
5.5.
beveelt partijen om, bij verschil van opvatting over de te hanteren vraag- en laatprijs voor de woning, de noodzaak van aanpassingen daarvan om deze geschikt te maken voor bezichtiging, alsmede bij onenigheid over de vraag of een op de woning gedaan bod al dan niet geaccepteerd moet worden, te handelen in overeenstemming met het door [E] gegeven (bindend) advies daaromtrent, mits dit bod hoger of gelijk is aan de vooraf door de makelaar – na overleg met partijen – bepaalde laatprijs;
5.6.
beveelt de vrouw om mee te werken aan de ondertekening van een aldus op voet van 5.5 door de makelaar bemiddelde koopovereenkomst alsook aan het passeren van de – op basis van die koopovereenkomst opgestelde - notariële akte ter zake de levering van de woning;
5.7.
bepaalt dat, bij gebreke van de door de vrouw vereiste medewerking als hiervoor onder 5.6 omschreven, het vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaringen van de vrouw en de daarvoor vereiste rechtshandelingen van de vrouw zodat de notaris, ook zonder toestemming van de vrouw tot levering van de woning aan de kopende partij kan overgaan;
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2022.

Voetnoten

1.Met afschrift aan mr. Ruijs