ECLI:NL:RBOBR:2022:3421

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
21/2010
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WGA-uitkering na melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 16 augustus 2022, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om geen IVA-uitkering toe te kennen beoordeeld. Eiser, die zich in een eerdere uitspraak van de rechtbank al had uitgesproken over zijn arbeidsongeschiktheid, stelt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Het UWV had eerder vastgesteld dat eiser recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering van 80 tot 100%, maar niet op een IVA-uitkering. De rechtbank oordeelt dat de eerdere uitspraak van 1 juli 2021, waarin de beperkingen van eiser zijn vastgesteld, juridisch vaststaat en dat nieuwe beroepsgronden niet meer aan de orde kunnen komen. De rechtbank concludeert dat, zelfs als alle beperkingen duurzaam worden geacht, dit niet leidt tot een andere mate van arbeidsongeschiktheid dan de eerder vastgestelde 34,60%. Eiser heeft geen recht op een IVA-uitkering en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank wijst ook het verzoek van eiser om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat dit niet nodig is voor de beoordeling van de zaak. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2010

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J.A.M. Houberg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een uitkering te verstrekken voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).
1.1.
Met het primaire besluit van 5 januari 2018 heeft het UWV vastgesteld dat eiser per 11 januari 2016 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Met het besluit van 23 juli 2018 heeft het UWV het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 1 juli 2021 (met zaaknummer SHE 18/2142) [1] het tegen het besluit van 23 juli 2018 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het UWV opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, zodat deze onherroepelijk is geworden.
1.5.
Op 16 augustus 2021 heeft het UWV een nieuw besluit op bezwaar genomen (het bestreden besluit) en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 5 januari 2018 opnieuw ongegrond verklaard.
1.6.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.7.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.8.
Eiser heeft de gronden van beroep aangevuld en een rapport van medisch adviseur [naam] van 30 november 2021 overgelegd. Het UWV heeft hierop gereageerd met een rapport van een verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B).
1.9.
De rechtbank heeft het beroep op 3 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV eisers volledige arbeidsongeschiktheid bij het bestreden besluit terecht niet duurzaam heeft geacht. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
Naar aanleiding van de in 1.4. genoemde uitspraak van de rechtbank heeft de verzekeringsarts B&B van het UWV op 5 augustus 2021 nader gerapporteerd en aanleiding gezien naast de duurzame beperkingen genoemd in de op 5 maart 2020 vastgestelde FML, eiser op de items 1.9.7 en 1.9.8 ook duurzaam beperkt te achten. Hij heeft de duurzame beperkingen van eiser dus aangepast en neergelegd in een FML van 5 augustus 2021. De arbeidsdeskundige B&B heeft op basis van deze FML een zogenoemde bottleneck-analyse uitgevoerd. Daarbij heeft hij het CBBS opnieuw geraadpleegd en een aantal nieuwe functies geselecteerd. Deze functies leiden tot een fictieve mate van arbeidsongeschiktheid van 34,6%. Bij het bestreden besluit heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser per 11 januari 2016 onveranderd niet duurzaam is. Eiser heeft met ingang van deze datum ongewijzigd recht op een loongerelateerde WGA-uitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2.2.
Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij is van mening dat hij recht heeft op een IVA-uitkering, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De medische beoordeling is in strijd met het zorgvuldigheids-, vertrouwens- en motiveringsbeginsel. De verzekeringsarts B&B gaat naar de mening van eiser niet inhoudelijk in op de rapporten van revalidatiearts N.B.M. Voet van 23 april 2019 en 15 juni 2020. Hij gaat volgens eiser voorbij aan de door Voet gestelde duurzame cognitieve beperkingen in rubriek 1 van de FML op de items 1.2 (verdelen van de aandacht), 1.3 (herinneren) en 1.7 (handelingstempo). Verder stelt eiser dat Voet geen behandelmogelijkheden ziet en geen verbetering verwacht van eisers functioneren in de toekomst. Eiser vindt het onbegrijpelijk dat de aangenomen urenbeperking (van vier uur per dag en twintig uur per week) niet duurzaam wordt geacht. Daarbij is eiser volgens Voet zo ernstig beperkt in het zelfstandig functioneren thuis dat hij afhankelijk is van derden in het dagelijkse leven, wat volgens eiser moet leiden tot een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Eiser is verder van mening dat aan het medisch oordeel van gepromoveerd revalidatiearts Voet meer waarde moet worden gehecht dan aan dat van de verzekeringsarts B&B. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een rapport van medisch adviseur [naam] van 30 november 2021. Daarnaast voert eiser aan dat het onderzoek verricht door de arbeidsdeskundige B&B onzorgvuldig is. Eiser verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen, namelijk een revalidatiearts.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser volledig arbeidsongeschikt is. In geschil is de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser op de datum in geding 11 januari 2016 duurzaam is. In dat geval zou eiser recht hebben op een IVA-uitkering.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de rechtbank in haar onherroepelijke uitspraak van 1 juli 2021 een groot gedeelte van de standpunten van eiser uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen. Zo heeft de rechtbank in de uitspraak van 1 juli 2021 (in overweging 7.) zonder voorbehoud geoordeeld dat de beperkingen van eiser juist zijn vastgesteld in de FML van 2 januari 2018. Het UWV heeft er terecht op gewezen dat dit oordeel juridisch vaststaat. Dat eiser nu meer beperkingen claimt – onder andere op de items 1.2 (verdelen van de aandacht), 1.3 (herinneren) en 1.7 handelingstempo – kan daarom niet meer aan de orde komen. Omdat juridisch vaststaat dat eiser op deze punten niet beperkt is, kan hij daarop ook niet duurzaam beperkt zijn. Verder heeft de rechtbank (in de overwegingen 18. tot en met 22.) zonder voorbehoud geoordeeld dat het UWV voldoende heeft gemotiveerd waarom een deel van eisers fysieke en eisers energetische beperkingen kunnen wegvallen. Ook dit oordeel staat dus juridisch vast en kan in deze procedure dus niet meer ter discussie worden gesteld. Dat eiser aanvoert dat zijn urenbeperking – die in verband met zijn energetische problemen is toegekend – ten onrechte niet duurzaam is geacht, kan daarom in deze procedure evenmin nog aan de orde komen. Dat laatste geldt dus ook voor eisers stelling dat het onderzoek van de verzekeringsarts B&B onzorgvuldig is voor zover dat de hiervoor genoemde onderdelen betreft.
3.3.
In deze procedure gaat het daarom alleen nog om de duurzaamheid van de beperkingen op mentaal gebied in verband met niet-aangeboren hersenletsel (NAH) na doorgemaakte meningitis. Dat betreffen de beperkingen in persoonlijk functioneren (rubriek 1) en sociaal functioneren (rubriek 2). In de uitspraak van 1 juli 2021 heeft de rechtbank (in de overwegingen 22. en 23.) overwogen dat eisers beperkingen in de genoemde rubrieken deels zijn aangenomen in verband met zijn cognitieve beperkingen die ook door het UWV stabiel worden geacht. In de FML van 2 januari 2018 is eiser in deze rubrieken beperkt geacht op de items 1.9.2 (vaste, bekende werkwijzen), 1.9.5 (voorspelbare werksituatie), 1.9.7 (werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken), 1.9.8 (werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is), 2.7 (eigen gevoelens uiten), 2.8 (omgaan met conflicten), 2.9 (samenwerken), 2.12.3 (werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op collega’s) en 2.12.5 (werk dat geen leidinggevende aspecten bevat). Het UWV acht eiser in de genoemde rubrieken duurzaam beperkt op de items 1.9.7, 1.9.8 en 2.12.3.
3.4.
Voor zover eiser op de onder 3.3. genoemde items door het UWV niet duurzaam belastbaar is geoordeeld, kan in het midden blijven of dat juist is. Ook al zou eiser hierop duurzaam belastbaar moeten worden geacht, dan verandert uiteindelijk de mate van arbeidsongeschiktheid daardoor niet. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
3.4.1.
De arbeidsdeskundige B&B legt in zijn rapport van 9 augustus 2021 aan de (fictieve) schatting van het arbeidsongeschiktheidspercentage van de duurzame beperkingen de volgende functies ten grondslag: productiemedewerker textiel (SBC-code 272043), assemblagemedewerker metaalwaren (SBC-code 264140), samensteller kunststof- en rubberproducten (SBC-code 271130), studie- en beroepskeuzeadviseur, decaan (SBC-code 763080) en samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050). De eerste drie functies zijn aan de (fictieve) schatting ten grondslag gelegd waarbij voor de mediane loonwaarde is uitgegaan van het uurloon van de functie assemblagemedewerker metaalwaren (SBC-code 264140).
3.4.2.
In deze functies leveren de items 1.9.5, 1.9.7, 1.9.8, 2.7, 2.12.3 en 2.12.5 geen kenmerkende belasting op. Ten aanzien van de items 1.9.2, 2.8 en 2.9 is in (een aantal van) de functies wel sprake van een kenmerkende belasting. Gesteld dat eisers beperkingen op deze items duurzaam zouden zijn, dan leidt dat met betrekking tot de geschiktheid van die functies tot de volgende beoordeling.
3.4.3.
In de functie samensteller kunststof- en rubberproducten (SBC-code 271130) levert item 2.9 een kenmerkende belasting op. In de functie wordt eiser geacht om in zelfsturende teams te werken van wisselende samenstelling. Daarin moet hij overleggen en brainstormen met de andere teamleden en gezamenlijk problemen oplossen. Dit is onverenigbaar met de voor eiser aangenomen beperking op dit item, namelijk dat hij wel met anderen kan werken maar met een eigen, van te voren afgebakende deeltaak. In zoverre is deze functie ongeschikt voor eiser. In de functie studie- en beroepskeuzeadviseur, decaan (SBC-code 763080) is sprake van een kenmerkende belasting op item 2.8. Eiser wordt geacht daarin in een face-to -face situatie te bemiddelen tussen studenten en docenten. Hoewel dit volgens het resultaat functiebeoordeling niet veel voorkomt, geeft dit wel conflictsituaties. Aangezien eiser beperkt is in het omgaan met conflicten, namelijk in die zin dat hij conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact kan hanteren, moet ook deze functie ongeschikt worden geacht.
3.4.4.
In de functies productiemedewerker textiel (SBC-code 272043), assemblagemedewerker metaalwaren (SBC-code 264140), en samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050) is bij item 1.9.2 ten aanzien van de eerste twee functies opgenomen dat er sprake is van minimale persoonlijke invulling van de functie en ten aanzien van de laatste dat de invulling van de functie voor een beperkt deel aan de functionaris zelf wordt overgelaten. Eisers beperking op dit item ziet erop dat hij is aangewezen op vaste, bekende werkwijzen. Niet valt in te zien dat eisers belastbaarheid op dit punt zou worden overschreden.
In de functie assemblagemedewerker metaalwaren (SBC-code 264140) is verder sprake van een kenmerkende belasting op item 2.9, waarbij is opgemerkt dat eiser met een aantal collega’s op wisselende werkplekken samenwerkt en praktische werkafspraken maakt over bijvoorbeeld positiewisseling of volgorde van werken. Uit het handboek CBBS is als voorbeeld van het uitvoeren van het in samenwerking uitoefenen van een eigen deeltaak: een medewerker aan de lopende band met meerdere werkposities, die een deelbewerking uitvoert. Die situatie doet zich hier voor. Daarmee wordt eisers belastbaarheid evenmin overschreden.
3.4.5.
Gesteld dat de functies samensteller kunststof- en rubberproducten (SBC-code 271130) en studie- en beroepskeuzeadviseur, decaan (SBC-code 763080) worden verworpen, dan resteren nog altijd de functies productiemedewerker textiel (SBC-code 272043), assemblagemedewerker metaalwaren (SBC-code 264140), en samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050). In dat geval blijft de mediane loonwaarde gebaseerd op het uurloon van de functie assemblagemedewerker metaalwaren (SBC-code 264140). Eiser heeft weliswaar gesteld dat het gezien zijn beperkingen bijzonder is dat de arbeidsdeskundige B&B concludeert tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 34,60%, maar hij heeft niets concreets tegen de arbeidsdeskundige beoordeling aangevoerd. De rechtbank is verder van oordeel dat er anderszins geen aanleiding is om het arbeidskundig onderzoek voor onzorgvuldig te houden.
3.5.
Eisers verzoek om een revalidatiearts als deskundige te benoemen om een uitspraak te doen over de duurzaamheid van de beperkingen wordt afgewezen. Hiervoor is namelijk al overwogen dat zelfs in het geval dat eiser op alle nog in geschil zijnde beperkingen (in de rubrieken 1 en 2) duurzaam beperkt wordt geacht, dit de mate van de duurzame arbeidsongeschiktheid niet verandert. Daarvan uitgaande is het benoemen van de door eiser voorgestelde deskundige overbodig.

Conclusie en gevolgen

4. In het midden kan blijven of eiser op al de aangenomen beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML duurzaam beperkt is. Ook al zou eiser op al deze beperkingen duurzaam beperkt zijn, dan leidt dit niet tot duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid. Uitgaande van deze duurzame beperkingen, is eiser immers in staat functies te vervullen die leiden tot een fictieve mate van arbeidsongeschiktheid van 34,60%.
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen recht heeft op een IVA-uitkering. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van
drs. J.G.J. van Geesink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.