ECLI:NL:RBOBR:2022:350

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
C/01/375683 / KG ZA 21-622
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van kwalitatieve verplichting in kort geding tussen Gemeente Sint-Michielsgestel en Stichting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, hebben de Gemeente Sint-Michielsgestel en Stichting [eiseres 2] een kort geding aangespannen tegen [gedaagde]. De vordering betreft de nakoming van een kwalitatieve verplichting die voortvloeit uit een samenwerkingsovereenkomst en een verkoopovereenkomst, waarbij [gedaagde] wordt verzocht om toegang te verlenen tot zijn percelen voor onderhoudswerkzaamheden door de Gemeente en de Stichting. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] in strijd handelt met zijn verplichtingen door de toegang te weigeren, wat de Gemeente en de Stichting belemmert in hun recht van overpad. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de Gemeente en de Stichting toegewezen, waarbij [gedaagde] wordt verplicht om binnen 48 uur na betekening van het vonnis toegang te verlenen. Tevens is er een dwangsom opgelegd van € 5.000 per dag voor het geval [gedaagde] niet aan deze verplichting voldoet, met een maximum van € 100.000. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/375683 / KG ZA 21-622
Vonnis in kort geding van 1 februari 2022
in de zaak van
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SINT-MICHIELSGESTEL,
zetelend te Sint-Michielsgestel,
2. de stichting
STICHTING [eiseres 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. G. Hamers te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.M.M. Menting te Eindhoven.
Partijen zullen hierna de Gemeente, de Stichting en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 oktober 2021 met producties 1 tot en met 17;
  • het e-mailbericht van 18 november 2021 van mr. Menting met producties 1 tot en met 4;
  • het e-mailbericht van 18 november 2021 van mr. Menting met productie 5;
  • de mondelinge behandeling van 12 januari 2022 te 9.30 uur;
  • de pleitnota van mr. Hamers namens de Gemeente en de Stichting;
  • de pleitnota van mr. Menting namens [gedaagde] .
1.2.
Vervolgens is de zaak aangehouden en heeft er een descente plaatsgevonden op 25 januari 2022 te 14.00 uur te [plaats 1] . Ter voorbereiding van de descente zijn er aanvullende producties in het geding gebracht die door de voorzieningenrechter zijn geweigerd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Stichting houdt zich bezig met het duurzaam inrichten, beheren, leefbaar maken, ecologisch verbinden en verhogen van de omgevingskwaliteit van gronden in het beekdal van de rivier de [rivier] .
2.2.
[gedaagde] exploiteert de vennootschap onder firma Melkveehouderij [VOF] (hierna te noemen: de VOF). De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het houden van melkvee, melkveehouderij en akkerbouw en teelt van groenten in de volle grond.
2.3.
De Gemeente, de Stichting en [gedaagde] zijn ieder eigenaar van percelen grond gelegen aan en in de directe nabijheid van de waterloop “ [naam 1] ”. De percelen zijn gelegen in het gebied dat bekend staat als het “ [naam 2] . Dit gebied ligt tussen [plaats 2] en [plaats 1] , nabij de [adres 3] te [plaats 1] .
2.4.
Partijen en de VOF hebben op 23 april 2015 een samenwerkingsovereenkomst gesloten: “Overeenkomst inrichtingsplan Het [naam 2] ” (hierna te noemen: de samenwerkingsovereenkomst).
2.5.
De Gemeente en [gedaagde] hebben op 23 april 2015 ook een verkoopovereenkomst gesloten (hierna te noemen: verkoopovereenkomst). Hierbij zijn zij overeengekomen dat de Gemeente acht percelen aan [gedaagde] verkoopt. Tevens zijn zij overeengekomen dat ten aanzien van de percelen de volgende verplichting geldt:
“3. Overpaden voor gemeente/derden
Verkoper behoudt zich (ten gunste van de gemeente of ten gunste van een door de gemeente aan te wijzen derde (zoals nu bekend is, wordt dit Stichting [eiseres 2] ) een permanent recht van overpad ten laste van de percelen gelegen evenwijdig aan de [adres 1] (de huidige percelen [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] ) en evenwijdig langs de – om te leggen – waterloop (de percelen [perceelnummer 4] , [perceelnummer 5] , [perceelnummer 6] en [perceelnummer 7] ) én tussen de [adres 1] en de [adres 2] (de huidige percelen [perceelnummer 1] westzijde=struinpad) en over de zuidzijde van de percelen [perceelnummer 3] (t.b.v. onderhoud kwebben) en langs de zuidzijde van het perceel [perceelnummer 7] (=onderhoud langs de loop).
De erfdienstbaarheid omvat het betreden met landbouwvoertuigen van genoemde percelen over een strook van circa 4 meter, op de voor de grondeigenaar minst belastende wijze. De strook is bestemd voor het kunnen onderhouden van de kwebben en de waterloop. Het veelal incidentele gebruik van het “onderhoudspad” wordt in onderling overleg geregeld tussen koper en de gemeente en/of een door de gemeente aan te wijzen derde.”
2.6.
De percelen zijn tussen het moment van het sluiten van de verkoopovereenkomst en de levering delen van de percelen gesplitst als gevolg waarvan diverse perceelsgedeelten zijn vernummerd:
  • [plaats 2] L [perceelnummer 4] (oud): [plaats 2] L [perceelnummer 4] (nieuw)
  • [plaats 2] L [perceelnummer 5] (oud): [plaats 2] L [perceelnummer 5] (nieuw)
  • [plaats 2] L [perceelnummer 6] (oud): [plaats 2] L [perceelnummer 6] (nieuw)
  • [plaats 2] L [perceelnummer 7] (oud): [plaats 2] L [perceelnummer 7] (nieuw)
  • [plaats 1] G [perceelnummer 1] (oud): [plaats 1] G [perceelnummer 1] (nieuw)
  • [plaats 1] G [perceelnummer 2] (oud): [plaats 1] G [perceelnummer 2] (nieuw)
  • [plaats 1] G [perceelnummer 8] (oud): [plaats 1] G [perceelnummer 8] (nieuw)
  • [plaats 1] G [perceelnummer 3] (oud): [plaats 1] [perceelnummer 3] (nieuw)
2.7.
In de leveringsakte van 18 mei 2015 is ten aanzien van de onder 2.5. genoemde verplichting het volgende opgenomen:
“A. kwalitatieve verplichting / kettingbeding
Partijen zijn overeengekomen dat de koper duldt dat de gemeente of een door de gemeente aan te wijzen derde (zoals nu bekend de Stichting [eiseres 2] ) een permanent recht van overpad heeft over de percelen gelegen evenwijdig aan de [adres 1] ( [plaats 1] , sectie G, nummers [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] ), over de percelen evenwijdig langs de – om te leggen – waterloop ( [plaats 2] , sectie L nummers [perceelnummer 9] , [perceelnummer 7] , [perceelnummer 5] , [perceelnummer 4] , [perceelnummer 6] en [plaats 1] , sectie G nummer [perceelnummer 8] ) over de percelen tussen [adres 1] en de [adres 2] ( [plaats 1] , sectie G nummer [perceelnummer 1] westzijde=struinpad) en over de zuidzijde van perceel [perceelnummer 3] (ten behoeve van onderhoud kwebben) en langs de zuidzijde van de percelen [plaats 2] sectie L nummers [perceelnummer 9] en [perceelnummer 7] (=onderhoud langs de loop).
Het recht van overpad omvat het betreden met landbouwvoertuigen van genoemde percelen over een strook van circa vier (4) meter, op de voor de grondeigenaar minst belastende wijze. De strook is bestemd voor het kunnen onderhouden van de kwebben en de waterloop. Het veelal incidentele gebruik van het “onderhoudspad” wordt in onderling overleg geregeld tussen koper en de gemeente en/of door de gemeente aan te wijzen derde.”
2.8.
Op 26 juni 2018 zijn partijen in gesprek geweest om afspraken te maken over het onderhoud aan de waterloop, [naam 3] en het gebruik van de aan [gedaagde] toebehorende percelen. In een overzichtstekening is vastgelegd vanaf welke zijde het onderhoud dient plaats te vinden. De overzichtstekening is in concept opgesteld en door partijen ondertekend.
2.9.
Op 3 december 2019 heeft er een kadastrale meting en aanwijs plaatsgevonden.
2.10.
In 2020 en 2021 heeft de Stichting overleg gezocht met [gedaagde] om onderhoud aan de percelen uit te voeren, maar het overleg heeft steeds niet tot het gewenste resultaat geleid.

3.Het geschil

3.1.
De Gemeente en de Stichting vorderen - na vermindering van eis ten aanzien van de hoofdelijkheid van de gevorderde dwangsom - bij vonnis in kort geding voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] te gebieden om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis volledige, onvoorwaardelijke en onbelemmerde toegang en doorgang te verlenen aan (medewerkers van) de Gemeente en de Stichting en (medewerking van) door de Gemeente en de Stichting ingeschakelde aannemers tot de percelen van [gedaagde] met de volgende kadastrale aanduidingen:
  • Gemeente [plaats 2] , sectie L, nummer [perceelnummer 4] ;
  • Gemeente [plaats 2] , sectie L, nummer [perceelnummer 5] ;
  • Gemeente [plaats 2] , sectie L, nummer [perceelnummer 6] ;
  • Gemeente [plaats 2] , sectie L, nummer [perceelnummer 7] ;
teneinde te komen van en te gaan naar de volgende percelen van de Gemeente en de Stichting;
  • de Noordelijke NVO, zoals op productie 6 aangeduid in de kleur groen bij het cijfer 1;
  • de Zuidelijke NVO, zoals op productie 6 aangeduid in de kleur groen bij het cijfer 4;
  • de Noordelijke [naam 3] , zoals op productie 6 aangeduid in de kleur oranje gearceerd bij het cijfer 2;
  • de Zuidelijke [naam 3] , zoals op productie 6 aangeduid in de kleur oranje gearceerd bij het cijfer 3;
een en ander overeenkomstig de op productie 8 aangegeven routes,
teneinde aldaar het onderhoud aan deze percelen van de Gemeente en de Stichting te kunnen uitvoeren, steeds op straffe van een hoofdelijke dwangsom van € 5.000,00, tot een maximum van € 100.000,00;
2. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
3. [gedaagde] te veroordelen in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De Gemeente en de Stichting leggen daaraan het volgende ten grondslag.
Partijen zijn een kwalitatieve verplichting overeengekomen. De Gemeente en de Stichting hebben [gedaagde] verzocht medewerking te verlenen als bedoeld in de overeengekomen kwalitatieve verplichting. [gedaagde] weigert echter de Gemeente en de Stichting de toegang te verlenen tot zijn lijdende erven en handelt daarmee in strijd met zijn verplichting uit hoofde van de verkoopovereenkomst en de leveringsakte.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Gemeente en de Stichting [gedaagde] in kort geding hebben betrokken omdat in het bijzonder de broer van [gedaagde] de Gemeente en de Stichting het uitoefenen van het recht van overpad (feitelijk) onmogelijk hebben gemaakt. De voorzieningenrechter wijst [gedaagde] erop dat de Gemeente en de Stichting het recht van overpad ook aan derden, zoals zijn broer, kan tegenwerpen. Zoals hierna zal blijken, zal de voorzieningenrechter de vordering van de Gemeente en de Stichting toewijzen. Dit betekent dat [gedaagde] , na betekening van dit vonnis, in beginsel dwangsommen verbeurt in het geval dat de Gemeente en de Stichting nog steeds zouden worden gehinderd in het uitoefenen van het recht van overpad, ook in het geval niet [gedaagde] zelf maar zijn broer het uitoefenen van het recht van overpad zou bemoeilijken of onmogelijk zou maken. De voorzieningenrechter verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1423.
4.2.
Een vordering tot nakoming is in kort geding, waar slechts het treffen van een voorziening aan de orde is, alleen toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter, later oordelend, tot het oordeel zal komen dat de vordering tot nakoming dient te worden toegewezen. De vordering ziet op de volgens de Gemeente en de Stichting overeengekomen kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 BW, waarbij is bedongen dat [gedaagde] de verplichting heeft om iets te dulden ten aanzien van het aan hem toebehorend registergoed, te weten de Gemeente en de Stichting toe te laten tot zijn perceel ten behoeve van het plegen van onderhoud.
4.3.
De in de leveringsakte opgenomen bepaling behelst een verplichting tot het dulden van een permanent recht van overpad, hetgeen volgens de bepaling omvat: het betreden met landbouwvoertuigen van de percelen over een strook welke strook bedoeld is voor het kunnen onderhouden van de kwebben en de waterloop. Expliciet wordt in de bepaling opgemerkt dat het een veelal incidenteel gebruik van het onderhoudspad betreft en dat zulks in onderling overleg wordt geregeld.
4.4.
Het verweer van [gedaagde] ziet allereerst op het feit dat de erfgrens van de Noordelijke NVO nog niet definitief maar slechts voorlopig door het Kadaster is bepaald. De voorzieningenrechter gaat echter aan dit verweer voorbij. De discussie omtrent de erfgrens doet immers niet af aan het onderhoud dat, ook wanneer de erfgrens niet juist zou zijn vastgelegd, noodzakelijk blijft. Kort en goed staat het [gedaagde] niet vrij om het de Gemeente en de Stichting (feitelijk) te beletten het noodzakelijk onderhoud te verrichten. Voor zover hij de Gemeente en de Stichting de toegang tot zijn percelen belet, handelt hij in strijd met het recht van overpad. Voor zover hij de Gemeente en de Stichting de toegang tot (andere) percelen belet, handelt hij onrechtmatig.
4.5.
Voorts heeft [gedaagde] aan de orde gesteld dat vooraf overleg dient plaats te vinden en partijen hieromtrent op 19 november 2021 afspraken zouden hebben gemaakt. Ook dit verweer wordt verworpen omdat de Gemeente en de Stichting (gemotiveerd) hebben betwist dat op 19 november 2021 (definitieve) afspraken zijn gemaakt en eventuele afspraken ook niet af doen aan de overeengekomen kwalitatieve verplichting, waaruit volgt dat [gedaagde] gehouden is recht van overpad aan de Gemeente en de Stichting te verlenen. Voor zover [gedaagde] heeft betoogd dat het aan de Gemeente en de Stichting te wijten is dat onderling overleg niet tot afspraken leidt, merkt de voorzieningenrechter op dat het ook hem ter zitting en tijdens de daaropvolgende descente gebleken is dat overleg met - de broer van - [gedaagde] onmogelijk is. Van de Gemeente en de Stichting mag verwacht worden dat zij vooraf aangeven wanneer zij het onderhoud wensen uit te voeren, maar verder overleg daarover lijkt met [gedaagde] niet mogelijk en dat kan de Gemeente en de Stichting daarom niet worden tegengeworpen.
4.6.
Wellicht ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter ten aanzien van het bezwaar van [gedaagde] dat de Gemeente en de Stichting zijn perceel op niet geschikte momenten wensen te betreden in verband met de vochtigheid van het perceel, dat wanneer er daadwerkelijk sprake is van schade door het betreden van zijn percelen het hem vrijstaat om de Gemeente en de Stichting daarvoor aansprakelijk te stellen.
4.7.
Op grond van het voorgaande acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat de bodemrechter in een eventuele bodemprocedure zal oordelen dat sprake is van een kwalitatieve verplichting en dat de vorderingen van de Gemeente en de Stichting toewijsbaar zijn als hierna vermeld.
4.8.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente en de Stichting worden begroot op:
- dagvaarding € 121,39
- griffierecht 676,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.813,39
4.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis volledige, onvoorwaardelijke en onbelemmerde toegang en doorgang te verlenen aan (medewerkers van) de Gemeente en de Stichting en (medewerking van) door de Gemeente en de Stichting ingeschakelde aannemers tot de percelen van [gedaagde] met de volgende kadastrale aanduidingen:
  • Gemeente [plaats 2] , sectie L, nummer [perceelnummer 4] ;
  • Gemeente [plaats 2] , sectie L, nummer [perceelnummer 5] ;
  • Gemeente [plaats 2] , sectie L, nummer [perceelnummer 6] ;
  • Gemeente [plaats 2] , sectie L, nummer [perceelnummer 7] ;
teneinde te komen van en te gaan naar de volgende percelen van de Gemeente en de Stichting;
  • de Noordelijke NVO, zoals op productie 6 aangeduid in de kleur groen bij het cijfer 1;
  • de Zuidelijke NVO, zoals op productie 6 aangeduid in de kleur groen bij het cijfer 4;
  • de Noordelijke [naam 3] , zoals op productie 6 aangeduid in de kleur oranje gearceerd bij het cijfer 2;
  • de Zuidelijke [naam 3] , zoals op productie 6 aangeduid in de kleur oranje gearceerd bij het cijfer 3;
een en ander overeenkomstig de op productie 8 aangegeven routes, teneinde aldaar het onderhoud aan deze percelen van de Gemeente en de Stichting te kunnen uitvoeren,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan de Gemeente en de Stichting een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente en de Stichting tot op heden begroot op € 1.813,39, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertien dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2022.