ECLI:NL:RBOBR:2022:37

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
21/1220
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan in verband met de bouw van een appartementencomplex in Geldrop

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor de bouw van 27 appartementen met een stallingsgarage in Geldrop. Eiser, de eigenaar van een nabijgelegen woning, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning, omdat hij meent dat het bouwplan zijn uitzicht en privacy onaanvaardbaar aantast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster, die de appartementen wil bouwen, de benodigde vergunning heeft aangevraagd en gekregen op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank heeft de feiten in de zaak onderzocht, waaronder de bestaande planologische mogelijkheden en de relevante bepalingen van de Beheersverordening Kern Geldrop.

De rechtbank heeft overwogen dat het bouwplan in strijd is met de bouwregels van het bestemmingsplan, maar dat verweerder in zijn belangenafweging terecht heeft geoordeeld dat de noodzaak voor de bouw van woningen in de gemeente Geldrop-Mierlo zwaarder weegt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verweerder voldoende heeft onderbouwd dat er een behoefte is aan nieuwe woningen in de regio. Eiser heeft geen alternatieven aangedragen die de vergunninghouder zou kunnen overwegen, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van eiser niet zwaarder wegen dan de belangen van de vergunninghouder en de noodzaak voor woningbouw.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling van een der partijen. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1220

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigden: mr. J. Wassink en [naam] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldrop-Mierlo, verweerder
(gemachtigden: H.J.M. Marcus en P. Verstraaten).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[naam] ., te [woonplaats] (vergunninghoudster).
Procesverloop
In het besluit van 7 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van 27 appartementen met stallingsgarage aan de [adres] .
In het besluit van 16 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit met een verbeterde en aanvullende motivering in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door gemachtigde mr. J. Wassink en - via een skype-verbinding - gemachtigde [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
 Op het perceel [adres] in [woonplaats] staat de woning van eiser. Het gehele perceel is volgebouwd. Het pand heeft een dakterras.
 Vergunninghoudster is eigenaar van het aangrenzende perceel op de hoek van de [adres] en de [adres] , ten oosten van het perceel van eiser. De gebouwen en opstallen die hier op stonden, zijn inmiddels gesloopt.
 Vergunninghoudster heeft op 2 juni 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de nieuwbouw van een gebouw met 27 appartementen met stallingsgarage en buitenbergingen en het aanleggen van een inrit op deze locatie (verder: de bouwlocatie). Deze vergunning is in het primaire besluit verleend.
 Voor de bouwlocatie geldt de “Beheersverordening Kern Geldrop”, vastgesteld op 15 mei 2017 (verder: de Beheersverordening). Op grond van artikel 2 van de Beheersverordening zijn voor de bouwlocatie (besluitvlak 1) - voor zover hier van belang - de regels en de planverbeelding van het bestemmingsplan “Centrum Geldrop” (hierna: het bestemmingsplan) van toepassing. De bouwlocatie heeft hierin de bestemming “Centrumdoeleinden 3 (C3)”. Op grond van artikel 5.1 van de planregels zijn deze gronden - onder meer - bestemd voor wonen op de begane grond (sub f) en op de verdieping (sub h). Op grond van artikel 5.2.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan moeten hoofdgebouwen binnen het op de verbeelding aangegeven bebouwingsvlak worden gebouwd. Op grond van artikel 5.2.1, aanhef en onder e, van het bestemmingsplan bedraagt de maximale bouwhoogte ter plaatse 14,5 meter.
 Het bouwplan ligt aan de zijde van de woning van eiser voor een deel buiten het bebouwingsvlak. De zadeldaken van het gebouw aan de zijde van de [adres] zijn 16,75 meter hoog. Niet in geschil is dat het bouwplan, vanwege de overschrijding van het bebouwingsvlak en de maximale bouwhoogte, in strijd is met de bouwregels in artikel 5.2.1 van het bestemmingsplan. Het bouwplan voorziet aan de westzijde in een gevel met drie bouwlagen en (terugspringend) een vierde verdieping. Tussen de gevel en het pand van eiser komt een doorgang om het achtererf (achter en ten westen van het complex) te bereiken. Aan de achterzijde van het complex worden vier galerijen gemaakt om de appartementen te bereiken.
2.1
Verweerder heeft in het primaire besluit een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan. De vergunning voor afwijken van het bestemmingsplan is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Daarnaast heeft verweerder in het primaire besluit een omgevingsvergunning verleend voor de aanleg van een inrit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo. Volgens verweerder voldoet de gevraagde inrit aan de criteria in artikel 2.6 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2018 (APV).
2.2
In het bestreden besluit heeft verweerder, conform het advies van de Commissie voor bezwaarschriften (commissie) van 11 maart 2021, de omgevingsvergunning in stand gelaten en de motivering daarvan verbeterd en aangevuld met de motivering van 27 maart 2021 die deel uitmaakt van het bestreden besluit.
3. Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de omgevingsvergunning voor het aanleggen van een inrit naar de [adres] .
4.1
Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn (individuele) belangen als direct aanwonende. Volgens eiser zal het bouwplan leiden tot een ontoelaatbare aantasting van zijn uitzicht vanwege de bouw van een blinde muur van meer dan 10 meter hoogte op minder dan drie meter afstand van zijn woning. Daarnaast is sprake van een onevenredige aantasting van zijn privacy
.Verweerder heeft niet gemotiveerd of sprake is van een noodzaak voor het bouwen van woningen en of het hierdoor noodzakelijk is om af te wijken van de Beheersverordening en het mogelijk te maken dat er dichter bij zijn woning wordt gebouwd.
4.2
In de aanvullende motivering naar aanleiding van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie heeft verweerder opgemerkt dat het bouwplan voorziet in een gebruikelijke stedelijke ontwikkeling. Verweerder heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 juni 2007. [1] Hij heeft de aanvaardbaarheid van het bouwplan beoordeeld in het licht van de bestaande planologische mogelijkheden (en dus niet de feitelijke situatie). Volgens verweerder is enig verlies van uitzicht en privacy een normaal maatschappelijk risico. In het verweerschrift stelt verweerder nog dat de genoemde uitspraak van de Afdeling inzake de aantasting van het woongenot bij een gevelafstand van 8,40 meter als indicatief moet worden gezien.
4.3
De rechtbank begrijpt niet waarom verweerder zo uitgebreid naar de uitspraak van de Afdeling uit 2007 verwijst. Het betreft een uitspraak over een vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Daargelaten dat de WRO al lang is gewijzigd, is in deze zaak geen ruimtelijke onderbouwing vereist omdat de omgevingsvergunning is verleend met de bevoegdheid in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2º, van de Wabo. Er zijn talloze uitspraken bekend over het afwijken van het bestemmingsplan, ook bij appartementencomplexen en aan één uitspraak in een concreet geval van de Afdeling kan niet automatisch de conclusie worden verbonden dat in alle andere gevallen over appartementencomplexen dezelfde uitkomst volgt van een afweging van de ruimtelijke aanvaardbaarheid en de belangen van de aanvrager en omwonenden. Die uitkomst hangt af van een goede inventarisatie van de omstandigheden van het geval, de bestaande planologische mogelijkheden, de omvang van de afwijking van de planologische regeling en de belangen van betrokken partijen. Op het moment dat het doel van vergunninghouder ook kan worden bereikt met een voorgedragen alternatief met aanmerkelijk minder bezwaren, kan dit aanleiding zijn om een aanvraag te weigeren en de aanvrager voor te stellen het alternatief aan te vragen of de aanvrager in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag aan te passen overeenkomstig het alternatief.
4.4
In dit geval is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat sprake is van een stedelijke omgeving (centrum Geldrop) waarin meerdere appartementencomplexen liggen en hoge gebouwen. Verweerder heeft ook de bestaande planologische mogelijkheden (waarover partijen niet van mening verschillen) bij de afweging mogen betrekken. De afwijking van de Beheersverordening is niet uiterst gering en marginaal zoals verweerder stelt, maar moet wel worden bezien in het licht van deze bestaande planologische mogelijkheden. De overschrijdingen van de bouwhoogten vinden plaats aan de zijde van de [adres] (dus niet aan de zijde van het perceel van eiser). Het bouwvlak wordt (aan de zijde van het perceel van eiser) op een kleine oppervlakte overschreden. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder met verwijzing naar de gemeentelijke woonvisie Geldrop-Mierlo 2020-2028 voldoende heeft onderbouwd dat in Geldrop een uitbreiding van de woningvoorraad met 1.500 woningen noodzakelijk is.
4.5
Verweerder heeft in de daarop volgende belangenafweging niet dezelfde waarde gehecht aan het recht op uitzicht en (vooral) privacy als eiser. De rechtbank merkt hierbij op dat het uitzicht vanuit de woning van eiser naar het oosten toe meer zal worden beperkt maar dat de Beheersverordening de bouw van een pand van 14,5 meter hoogte mogelijk maakt direct ten oosten van de woning van eiser op nagenoeg dezelfde plek. Dat is iets anders dan het pand dat hier voorheen stond (twee garages met een kap) maar het mocht wel worden gebouwd zonder afwijking van de Beheersverordening. Het verlies van privacy zal aanzienlijk zijn ten opzichte van de feitelijke vorige situatie, al laat de Beheersverordening ook wonen op verdiepingen toe op een iets grotere afstand dan het bouwplan. Al met al is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de belangen van eiser geen reden heeft hoeven zien om geen medewerking te verlenen aan het bouwplan. Het zou goed zijn geweest als extra privacy maatregelen zouden zijn genomen, zoals dichte ballustraden op de galerijen en ondoorzichtige ramen in de ‘berliner wand’ direct bij de woning van eiser. Vergunninghoudster heeft aangegeven bereid te zijn om hierover na te denken. Eiser heeft echter geen alternatieven voorgesteld in de bezwaarfase of de beroepsfase. Daarom kan verweerder niet worden verweten dat hij in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om de gevraagde vergunning te weigeren. De rechtbank concludeert dat verweerder medewerking heeft kunnen verlenen aan het initiatief van vergunninghoudster.
5.1
Eiser vreest verder voor de nadelige gevolgen van de nauwe doorgang tussen het bouwplan en de oostelijke gevel van zijn woonhuis voor het woonklimaat en woongenot in de directe omgeving. Voetgangers kunnen elkaar niet passeren op de in acht te nemen minimale afstand van 1,50 meter (in verband met Corona). Vanuit de ramen in het beoogde gebouw, die uitkomen op de doorgang, kunnen in open stand bij windvlagen of onvoorzichtig handelen voorwerpen op passanten in de doorgang vallen, met een grote trefzekerheid. Valwinden kunnen passanten hinderen en/of botsingen veroorzaken. Tot slot betoogt eiser dat zijn woning vanwege de doorgang gemakkelijker bereikbaar is dan voorheen en daardoor kwetsbaar voor inbraak en vernieling.
5.2
Verweerder merkt op dat eiser dit niet heeft genoemd in de bezwaarfase en dat deze gronden daarom niet meer in beroep worden aangevoerd. Het is ook in strijd met de goede procesorde. Los daarvan kunnen deze argumenten niet slagen, omdat ze feitelijk onjuist zijn en ver gezocht.
5.3
Vergunninghoudster heeft desgevraagd bevestigd dat de doorgang wordt afgesloten door middel van een hek en slechts toegankelijk is voor de bewoners van het appartementencomplex.
5.4
Het klopt dat eiser in de bezwaarfase niet heeft gerept over de mogelijke nadelige gevolgen van de nauwe doorgang. Het staat eiser echter vrij om dit in de beroepsfase wel aan te voeren omdat eiser in bezwaar de toestemming voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft bestreden. Eiser heeft dit gedaan in de motivering van het beroepschrift en dat is ruim op tijd en dus ook niet in strijd met een goede procesorde.
5.5
Verweerder heeft in de bezwaren van eiser geen aanleiding hoeven zien om de omgevingsvergunning te weigeren. Er was al sprake van een doorgang en dezelfde gevolgen zouden zich kunnen voordoen bij benutting van de bestaande planologische mogelijkheden op basis van de Beheersverordening. Nu de doorgang wordt afgesloten, moet de vrees voor inbraak en vernieling worden gerelativeerd, zeker nu de doorgang die aanwezig was tussen de woning van eiser en het (inmiddels gesloopte) pand van vergunninghoudster niet was afgesloten. De rechtbank ziet ook niet in dat de overige genoemde gevolgen zich zullen voordoen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep van eiser is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling van een der partijen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr.A.G.M. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.