ECLI:NL:RBOBR:2022:3945

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
C/01/383167 / KG ZA 22-327
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling voor minderjarig kind in kort geding tussen ouders

In deze zaak, die op 15 september 2022 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee voormalige geliefden, die de ouders zijn van een driejarig kind. De partijen, aangeduid als eiser en gedaagde, hebben al meerdere procedures gevoerd over de omgangsregeling van hun kind. De rechtbank heeft eerder beschikkingen gewezen over de omgang en het gezag, maar partijen zijn het niet eens over de uitvoering van de afspraken. De eiser vordert nakoming van de omgangsregeling zoals vastgelegd in een eerdere beschikking en stelt dat de gedaagde de regeling eenzijdig heeft stopgezet. De gedaagde voert verweer en betwist de vorderingen van de eiser. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de omgangsregeling heeft geschonden door het kind niet meer bij de eiser te brengen. De rechter heeft de vorderingen van de eiser deels toegewezen, met een dwangsom voor de gedaagde bij niet-nakoming van de omgangsregeling. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat het welzijn van het kind voorop staat en dat beide ouders zich moeten inspannen om tot een oplossing te komen. De rechter heeft de kosten van de procedure gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/383167 / KG ZA 22-327
Vonnis in kort geding van 15 september 2022
in de zaak van
[eiser],
woonplaats kiezende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.T.P. Tielemans te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.J.M. van Gruijthuijsen-van Gent te Zaltbommel.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Inleidend

De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 juli 2022 met 8 producties;
  • de mondelinge behandeling van 28 juli 2022;
  • de pleitnota c.q. conclusie van antwoord van [gedaagde] met 6 producties;
  • de aanhouding ten behoeve van het overleggen van bescheiden door [eiser] ;
  • de door [eiser] overgelegde bescheiden per e-mailberichten van 4 augustus 2022 (5 stuks; ook per USB, ingebracht via depotakte van 17 augustus 2022);
  • de door [gedaagde] op 5 september 2022 overgelegde brief van 15 augustus 2022;
  • de door [eiser] op 6 september 2022 in het geding gebrachte producties 9, 10 en 11;
  • de voortzetting van de mondelinge behandeling op 7 september 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Samenvatting
1.3.
Partijen – voormalig geliefden – zijn de ouders van [kind] (3 jaar oud). Zij kunnen het al geruime tijd niet eens worden over een omgangsregeling met [kind] en hebben daarover al meerdere procedures bij deze rechtbank gevoerd. De rechtbank heeft 19 september 2019, 12 maart 2020, 10 mei 2021 en op 7 maart 2022 beschikkingen gewezen. Ook op dit moment is er een bodemgeschil met dit onderwerp aanhangig. Daarnaast is partijen eerder een kortgeding gevoerd, hetgeen heeft geleid tot een tussen partijen tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst die is op genomen in een proces-verbaal van 4 april 2022. Ook dit kortgeding staat in het teken van de omgangsregeling. De voorzieningenrechter stelt partijen over en weer deels in het (on)gelijk.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond. De samenwoning is geëindigd in januari 2019.
2.2.
Uit hun relatie is op [geboortedatum] 2018 één kind geboren: [kind] . Zij is ten tijde van het uitspreken van dit vonnis 3 jaar oud. Het gezag over [kind] ligt bij [gedaagde] . De hoofdverblijfplaats van [kind] is bij [gedaagde] .
2.3.
Op de zitting van 19 september 2019 ter behandeling van een artikel 223 Rv-verzoek, hebben partijen overeenstemming bereikt. Zij spreken af zich te wenden tot BOR Humanitas voor ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding.
2.4.
Bij beschikking van 12 maart 2020 heeft de rechtbank vervangende toestemming verleend aan [eiser] tot erkenning van [kind] . [eiser] heeft [kind] op 24 juni 2020 erkend.
2.5.
Bij beschikking van 10 mei 2021 heeft de rechtbank het verzoek betreffende gezag en omgangsregeling aangehouden in afwachting van nadere informatie over het verloop van het hulpverleningstraject bij Impegno.
2.6.
Bij beschikking van 7 maart 2022 (hierna: de beschikking) heeft de rechtbank het verzoek van [eiser] om gezamenlijk het gezag uit te oefenen afgewezen omdat er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [kind] klem of verloren raakt tussen de ouders en dat er niet binnen afzienbare tijd voldoende verbetering valt te verwachten. Dit vanwege – kort gezegd – de wijze van communiceren door [eiser] en [gedaagde] .
2.7.
In voornoemde beschikking is door de rechtbank verder de navolgende omgangsregeling (hierna: de omgangsregeling) vastgesteld:
2.8.
Op 4 april 2022 heeft de behandeling van een door [eiser] aanhangig kortgeding plaatsgehad. Zij zijn toen de volgende regeling overeengekomen:
2.9.
Gedurende de aanhouding is de regeling nagekomen. De procedure is daarna doorgehaald.
2.10.
Vanaf juni 2022 ontstaat er een discussie tussen partijen over de uitleg van de beschikking. [gedaagde] stelt dat de woensdagen vanaf dat moment komen te vervallen. [eiser] ziet dit anders. Vanaf juni 2022 is [kind] niet meer op de woensdagen naar [eiser] geweest. De uitlegdiscussie komt nader aan bod in hoofdstuk 4 van dit vonnis.
2.11.
Op 12 juli 2022 heeft [gedaagde] de omgangsregeling eenzijdig gestaakt en is [kind] niet meer bij [eiser] geweest. Aanleiding is een discussie tussen partijen over de vraag of [eiser] de omgangsregeling correct is nagekomen. De discussie hierover komt nader aan bod in hoofdstuk 4 van dit vonnis.
2.12.
Op 19 juli 2022 heeft [gedaagde] [eiser] in deze procedure betrokken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – voor zover toegestaan uitvoerbaar bij voorraad:
i. de vrouw te veroordelen tot nakoming van de omgangsregeling zoals weergegeven in de beschikking d.d. 7 maart 2022 van deze rechtbank met kenmerk C/01 /349011 FA RK 19-3637_4 dan wel het proces verbaal van de mondelinge behandeling van het kort geding d.d. 4 april 2022, waarbij ter verduidelijking wordt vastgelegd dat de contactmomenten op woensdag ten alle tijden hebben te gelden, binnen 24 uur na betekening van het in onderhavige zaak te wijzen vonnis, een en ander onder verbeurte van de vrouw jegens de man van een direct opeisbare, niet voor rechtelijke matiging vatbare, dwangsom groot € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat de vrouw weigerachtig is / blijft om aan de verzochte veroordeling te voldoen, met een maximum van € 25.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, dat de vrouw weigerachtig is / blijft om aan de hier verzochte veroordeling te voldoen;
de man te machtigen om, voor het geval dat de vrouw minimaal twee contactmomenten niet is nagekomen, de tenuitvoerlegging van het in deze te wijzen vonnis te bewerkstelligen door gijzeling van de vrouw gedurende twee dagen voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen en geen medewerking verleent aan de omgangsregeling zoals weergegeven in de beschikking d.d. 7 maart 2022 van deze rechtbank met kenmerk C/01 /349011 FA RK 19-3637_4 dan wel het proces verbaal van de mondelinge behandeling van het kort geding d.d. 4 april 2022;
te bepalen dat de man gerechtigd is om met [kind] in [verblijfplaats] te verblijven, aangezien dit de stad is waar hij momenteel feitelijk verblijft naast zijn huurappartement in [woonplaats] , en de vrijheid wil hebben om hierheen te gaan met [kind] ;
te bepalen dat de man recht heeft op contact met [kind] in de zomervakantie op twee momenten voor twee nachten na elkaar in het weekend dat de man omgang zou hebben, derhalve van vrijdag 12 augustus 17. 00 uur tot en met zondag 14 augustus 17. 00 uur en van vrijdag 26 augustus 17.00 uur tot en met zondag 27 augustus 17.00 uur, alsmede in de herfstvakantie met extra overnachting in het weekend dat de man omgang zou hebben, inhoudende dat [kind] na het weekend dat zij bij de man zal verblijven op de maandag tot 17.00 uur bij de man verblijft in plaats van op zondag al terug komt, alsmede in de kerstvakantie op 25 december 2022 (eerste kerstdag) van 12.00 uur tot 28 december 2022 12.00 uur.
de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
NB. De voorzieningenrechter is bij de beoordeling van de vorderingen gebonden aan de vorderingen zoals deze zijn vermeld in het petitum van de dagvaarding, dan wel vorderingen die bij een geaccepteerde akte eiswijziging zijn ingesteld. Aanvullende verzoeken – zoals bijvoorbeeld gedaan in het document “Brief en timeline ter begeleiding van bewijs voor zitting kortgeding” zullen niet worden behandeld.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Opmerkingen vooraf

4.1.
Alvorens tot de inhoudelijke beoordeling over te gaan, moet de voorzieningenrechter van het hart dat de houding en handelswijze van partijen op zijn zachtst gezegd geen schoonheidsprijs verdient. Zij bestrijden elkaar te vuur en te zwaard en schuwen daarbij eigenrichting niet. Dit alles doen zij onder het mom van het belang van [kind] . Partijen zien evenwel niet in dat hun acties juist averechts werken. De situatie is schrijnend. De voorzieningenrechter roept beide partijen op om in te zien dat het welzijn van [kind] hun gemeenschappelijk belang is en zich daarnaar te gedragen.
4.2.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling betoogd dat zij heeft vastgesteld dat [eiser] in strijd met de beschikking met [kind] in het weekend van 2 en 3 juli 2022 in [verblijfplaats] heeft overnacht. Daartoe heeft zij een screenshot van een locatie-tracker die zij had verstopt in de knuffel van [kind] overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling van 28 juli 2022 heeft [eiser] betoogd dat hij [gedaagde] in een val heeft laten lopen. Hij heeft de locatie-tracker uit de knuffel gehaald. Daarna heeft hij de locatie-tracker weer in de knuffel gestopt en meegegeven aan een vriend die daarmee in [verblijfplaats] heeft verbleven. Volgens [eiser] heeft hij met [kind] in het weekend van 2 en 3 juli 2022 in [woonplaats] overnacht.
4.3.
Omdat [eiser] eerst tijdens de mondelinge behandeling van 28 juli 2022 heeft betoogd dat hij [gedaagde] in een val heeft laten lopen en hij kan bewijzen door het overleggen van filmbeelden dat de knuffel van [kind] met een vriend van [eiser] in [verblijfplaats] is geweest, heeft de voorzieningenrechter de mondelinge behandeling aangehouden zodat [eiser] “bewijs” van zijn stellingen kon leveren.
Juridisch kader van omgang met een minderjarig kind
4.4.
Artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bepaalt onder meer dat een ieder recht heeft op respect voor zijn/haar privéleven en zijn/haar familie- en gezinsleven. Het uitgangspunt dient te zijn dat kinderen het recht hebben op omgang met hun ouders en vice versa. In dit verband verwijst de voorzieningenrechter naar de beschikkingen van de Hoge Raad van 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91 en van 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748.
4.5.
De rechten uit artikel 8 EVRM zijn evenwel niet absoluut. Uitzonderingen zijn mogelijk waar de gezondheid of rechten en vrijheden in het geding zijn.
Spoedeisendheid
4.6.
In alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, is de voorzieningenrechter bevoegd deze te geven (Art. 254 lid 1 Rv).
4.7.
[eiser] stelt dat hij spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen omdat de omgang met [kind] volledig is gestaakt.
4.8.
[gedaagde] heeft de spoedeisendheid van de vorderingen betwist. Deze zijn wat haar betreft niet geschikt om in kort geding te beoordelen.
4.9.
De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang in ieder geval aanwezig voor behandeling van de vorderingen die strekken tot het hervatten van de overeengekomen omgangsregeling (i en ii). Ter motivering verwijst hij naar het onder 4.4 uiteengezette recht op omgang tussen ouder en kind en de verdere beoordeling onder randnummers 4.11 en volgende. Samenvattend: [eiser] en [kind] hebben recht op de afgesproken omgang en dit moet op een zo kort mogelijke termijn hersteld worden. Het maken van nieuwe, uitgebreidere afspraken leent zich niet voor een behandeling in kortgeding omdat daar – ook naar stelling van partijen – aanvullend onderzoek door hulpverlenende instanties voor noodzakelijk is.
Heeft [eiser] de beschikking geschonden?
4.10.
Tijdens de mondelinge behandeling van 7 september 2022 is gebleken dat partijen het er inmiddels over eens zijn dat [eiser] de knuffel van [kind] aan een vriend heeft meegegeven en [gedaagde] niet heeft bewezen dat [eiser] met [kind] in het weekend van 2 en 3 juli 2022 in [verblijfplaats] heeft overnacht. Dat [eiser] in strijd met de beschikking heeft gehandeld, is dan ook niet gebleken.
De uitleg van omgangsregeling van 7 maart 2022 en het p-v van 4-4-2022 en de nakoming daarvan
4.11.
Onder 2.10 heeft de voorzieningenrechter de discussie tussen partijen over de uitleg van de omgangsregeling al kort geschetst. [eiser] onderbouwt zijn stelling door te verwijzen naar de inhoud van (mediation)gesprekken en de bedoeling van partijen, die naar zijn stelling inhoudt dat de omgang moet worden uitgebreid. [gedaagde] betwist de gestelde inhoud van de gesprekken. Zij onderschrijft dat uitbouwen het doel was, maar gefaseerd en volgens de (letterlijke) tekst van de omgangsregeling. Zij stelt dat de omgangsregeling zoals die is opgetekend gebruikelijk is.
4.12.
De voorzieningenrechter legt de omgangsregeling zo uit dat er in de periode juni tot september 2022 geen recht bestond op de omgang op woensdagen. Vanaf september 2022 keert het recht op omgang op de woensdagen terug. Ten eerste volgt dit uit de letterlijke tekst van de beschikking. Ten tweede heeft [eiser] onvoldoende weersproken dat een dergelijke vorm van het opbouwen van de omgang gebruikelijk is. Vanaf juni 2022 kwam er namelijk een overnachting bij en om [kind] de kans te geven daar op een gezonde manier aan te wennen, kwamen de woensdagen tijdelijk te vervallen.
4.13.
[gedaagde] heeft de omgangsregeling dus niet geschonden door [kind] vanaf juni 2022 niet op de woensdagen te brengen. [gedaagde] heeft de omgangsregeling wel geschonden door [kind] vanaf 12 juli 2022 helemaal niet meer te brengen.
4.14.
Omdat niet is vast komen te staan dat [eiser] de omgangsregeling niet (ook) heeft geschonden door in [verblijfplaats] – in plaats van zoals in de beschikking is bepaald in [woonplaats] – te overnachten, had [gedaagde] voor het staken van de omgang geen enkele “rechtvaardiging”. Dat [kind] na de omgang met [eiser] uit haar doen zou zijn, geeft [gedaagde] niet het recht de beschikking niet (meer) na te komen. Hetzelfde geldt voor het betoog van [gedaagde] dat [kind] vermoeid, aanhankelijk en sneller verdrietig zou zijn.
4.15.
Dit betekent dat het onder i gevorderde deels toewijsbaar is. Toewijzing zal geschieden zoals vermeld in het dictum. De voorzieningenrechter gelast daarbij niet de hervatting van de regeling binnen 24 uur, maar vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis. De voorzieningenrechter doet dit met het oog op het belang van [kind] . Op deze wijze kan [gedaagde] [kind] deugdelijk voorbereiden op het hervatten van de omgangsregeling.
Dwangsom (oplegging en matiging)
4.16.
De voorzieningenrechter heeft een grote vrijheid waar het gaat om het vaststellen en opleggen van dwangsommen. De voorzieningenrechter matigt de gevorderde dwangsom tot € 100, - per dag met een maximum van € 10.000, -. De voorzieningenrechter ziet niets in het op voorhand uitsluiten van de (toekomstige rechtelijke) matigingsbevoegdheid. De voorzieningenrechter waarschuwt [gedaagde] dat het [eiser] vrijstaat om – als de dwangsom toch onverhoopt en onvoorzien niet effectief blijkt te zijn – daarvan vermeerdering van het maximum kan vorderen bij de voorzieningenrechter. [1]
4.17.
In plaats van een veroordeling per dag of dagdeel, legt de voorzieningenrechter de dwangsom op per keer dat [gedaagde] zich niet aan de verplichtingen van de omgangsregeling houdt. Dit sluit beter aan bij het karakter van de omgangsregeling.
Geen lijfsdwang
4.18.
De voorzieningenrechter wijst vordering ii betreffende de lijfsdwang af. Artikel 587 Rv bepaalt dat lijfsdwang alleen dan is aangewezen als aannemelijk is dat een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt. Dat dit op voorhand al vaststaat, is de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter het absoluut niet in het belang van [kind] acht dat haar moeder gegijzeld wordt. Dat [kind] dan door [eiser] of door de ouders van [gedaagde] kan worden opgevangen, maakt dat niet anders. [eiser] dient de impact van een gijzeling op zich door te laten dringen en te bedenken dat het welzijn van [kind] ook zijn belang is.
Gevorderde wijzigingen omgangsregeling
4.19.
[eiser] heeft twee vorderingen ingesteld die zien op een wijziging / uitbreiding van de overeengekomen omgangsregeling. De voorzieningenrechter wijst deze vorderingen af. Alleen de rechtbank kan de omgangsregeling wijzigen. Gesteld noch gebleken is ook dat [eiser] spoedeisend belang bij deze vorderingen heeft. Daar komt bij dat partijen het er over eens zijn dat er nader onderzoek door de Raad van de Kinderbescherming noodzakelijk is in het kader van de omgangsregeling en dat daarover al een bodemprocedure aanhangig is.
Compensatie proceskosten
4.20.
Gelet op de relatie tussen partijen en het feit dat zij over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot nakoming van de omgangsregeling zoals weergegeven in de beschikking d.d. 7 maart 2022 van deze rechtbank met kenmerk C/01 /349011 FA RK 19-3637_4, met ingang van de vijftiende dag na wijzing van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 100,- voor iedere keer dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000, - is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2022.

Voetnoten

1.BenGH 30 september 2010, NJ 2013/350 (Faucon c.s./Braine-l'Alleud Sablière SA)