In deze zaak, die op 16 september 2022 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding waarin de vrouw, eiseres, vervangende toestemming vraagt voor de aanvraag van een Nederlands paspoort voor haar minderjarige kind en voor een reis naar Brazilië in de kerstvakantie van 2022/2023. De vrouw heeft de Braziliaanse nationaliteit, terwijl de man, gedaagde, de Nederlandse nationaliteit heeft. Het kind heeft zowel de Nederlandse als de Braziliaanse nationaliteit. De voorzieningenrechter moet eerst de rechtsmacht vaststellen op basis van de internationale bevoegdheid, aangezien het een internationaal geval betreft. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat het kind zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
De vrouw heeft in het verleden met toestemming van de man naar Brazilië gereisd, maar de man weigert nu zijn toestemming te geven voor de aanstaande reis. Hij vreest dat de vrouw niet zal terugkeren naar Nederland. De vrouw betwist deze vrees en stelt dat ze alleen naar Brazilië wil om haar familie te bezoeken. De voorzieningenrechter overweegt dat de man zijn toestemming voor de reis mag weigeren, gezien de omstandigheden en de onderbouwing van zijn vrees. De vrouw heeft onvoldoende aangetoond dat er een noodzaak is voor de reis in december 2022, en de voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw af. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.