ECLI:NL:RBOBR:2022:3960

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
C/01/383481 / KG ZA 22-357
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en toestemming voor paspoortaanvraag in kort geding

In deze zaak, die op 16 september 2022 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding waarin de vrouw, eiseres, vervangende toestemming vraagt voor de aanvraag van een Nederlands paspoort voor haar minderjarige kind en voor een reis naar Brazilië in de kerstvakantie van 2022/2023. De vrouw heeft de Braziliaanse nationaliteit, terwijl de man, gedaagde, de Nederlandse nationaliteit heeft. Het kind heeft zowel de Nederlandse als de Braziliaanse nationaliteit. De voorzieningenrechter moet eerst de rechtsmacht vaststellen op basis van de internationale bevoegdheid, aangezien het een internationaal geval betreft. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat het kind zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.

De vrouw heeft in het verleden met toestemming van de man naar Brazilië gereisd, maar de man weigert nu zijn toestemming te geven voor de aanstaande reis. Hij vreest dat de vrouw niet zal terugkeren naar Nederland. De vrouw betwist deze vrees en stelt dat ze alleen naar Brazilië wil om haar familie te bezoeken. De voorzieningenrechter overweegt dat de man zijn toestemming voor de reis mag weigeren, gezien de omstandigheden en de onderbouwing van zijn vrees. De vrouw heeft onvoldoende aangetoond dat er een noodzaak is voor de reis in december 2022, en de voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw af. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/383481 / KG ZA 22-357
Vonnis in kort geding van 16 september 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. C.A.M.J. de Wit te Veghel,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.C. Snikkenburg-Den Haan te Veghel.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 augustus met 4 producties;
  • de brief van mr. J.C. Snikkenburg-Den Haan van 5 september 2022 met 5 producties;
  • de mondelinge behandeling op 7 september 2022;
  • de pleitnotities van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en uit die relatie is de
minderjarige, [kind] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [plaats]
.
2.2.
De vrouw heeft de Braziliaanse nationaliteit en de man de Nederlandse nationaliteit. [kind] heeft twee nationaliteiten, zowel de Nederlandse als de Braziliaanse nationaliteit.
2.3.
Partijen hebben tot 2017 in Brazilië gewoond en zijn in 2017 naar Nederland verhuisd. De relatie tussen partijen is tijdelijk verbroken geweest in 2018. Partijen hebben toen afspraken gemaakt over de (financiële) verzorging en huisvesting van moeder en kind. De man voorzag grotendeels in de kosten van verzorging en huisvesting.
2.4.
Na de verbreking in 2018 hebben partijen zich verzoend. Vervolgens is de relatie opnieuw verbroken in 2019.
2.5.
De vrouw verblijft in Nederland op basis van een verblijfsvergunning (verblijf bij familie), afgegeven op 8 december 2017. Blijkens de als productie 3 overgelegde verblijfskaart van de vrouw is de verblijfsvergunning geldig tot 8 december 2022.
2.6.
Partijen zorgen bij helfte van de tijd voor [kind] en sinds 13 augustus 2019 zijn beide ouders belast met het ouderlijk gezag over [kind] .
2.7.
Gedurende het verblijf van de vrouw in Nederland is zij met toestemming van de man elk jaar op vakantie gegaan naar Brazilië met [kind] . De man betaalde de reis. De vrouw heeft in Brazilië een dochter van 29 jaar oud.
2.8.
Het Braziliaanse paspoort van [kind] is in november 2018 geëxpireerd. Een verlenging heeft nog niet plaatsgevonden, vanwege de weigering van de man zijn medewerking hieraan te verlenen. Tevens werkt de man niet mee aan de verlenging van het Nederlandse paspoort van [kind] .
2.9.
De vrouw heeft in december 2021 een verzoekschrift ingediend bij deze rechtbank over de vervangende toestemming voor het verlengen van het Braziliaanse paspoort van [kind] , de kinderalimentatie en een wijziging van de zorgregeling. De man heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzoeken ingediend, onder andere over het hoofdverblijf van [kind] . Een zittingsdatum is nog niet bekend.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert samengevat – met veroordeling van de man in de proceskosten:
I. de vrouw vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van
een geldig Nederlands paspoort voor [kind] ;
II. de vrouw vervangende toestemming te verlenen voor de reis naar Brazilië met [kind] in de kerstvakantie 2022/2023;
III. de man te veroordelen om op het eerste schriftelijke verzoek van de vrouw de vliegtickets voor de reis in de kerstvakantie 2022/2023 naar Brazilië te faciliteren en te bekostigen zonder nadere verrekening met de vrouw.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de grondslag van de vorderingen en de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat de man de Nederlandse nationaliteit, de vrouw de Braziliaanse en [kind] zowel Nederlandse als Braziliaanse nationaliteit heeft, is sprake van een internationaal geval en zal de voorzieningenrechter moeten onderzoeken of hij rechtsmacht heeft en welk recht in het bevestigende geval moet worden toegepast. De vorderingen van de vrouw betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, zodat de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter moet worden beoordeeld aan de hand van de hoofdregel van artikel 7 lid 1 van de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (verder te noemen: Brussel II-ter). Volgens deze bepaling zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn of haar gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip waarop de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Voldoende aannemelijk is dat de gewone verblijfplaats van [kind] op het moment van aanhangig maken van het kort geding in Zeeland is, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. Zowel krachtens artikel 15 lid 1, jo artikel 11 alsook artikel 17 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is in deze zaak Nederlands recht van toepassing.
4.2.
Partijen hebben het gezamenlijk gezag over [kind] . De vrouw heeft toestemming van de man nodig om een paspoort aan te vragen voor [kind] en om met haar naar Brazilië te reizen. De man heeft deze toestemming niet willen geven. Hij heeft daartoe verklaard dat bij hem de vrees bestaat dat de vrouw niet met [kind] naar Nederland zal terugkeren. Volgens de man heeft de vrouw dit meerdere malen tegen hem gezegd en ermee gedreigd niet te zullen terugkeren. De vrouw daarentegen heeft betwist dat zij met [kind] in Brazilië wil gaan wonen. Volgens de vrouw gaat zij uitsluitend naar Brazilië om haar familie en meer in het bijzonder haar oudste dochter te bezoeken. De vrouw heeft aangevoerd dat het belangrijk is dat [kind] contact blijft houden met haar Braziliaanse familie. Om die reden wil zij 1 x per jaar op vakantie naar Brazilië.
4.3.
Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de voorzieningenrechter van oordeel dat de man zijn toestemming voor vakantie naar Brazilië in december 2022 onder de gegeven omstandigheden vooralsnog mag weigeren. Of de vrees van de man dat de vrouw weer in Brazilië wil wonen terecht of onterecht is kan niet worden vastgesteld, maar de man heeft voldoende onderbouwd waarom hij onvoldoende vertrouwen heeft dat de vrouw wel zal terugkeren. Zo is onbetwist dat de vrouw twee woningen heeft in Brazilië, regelmatig grote bedragen overboekt naar Brazilië en tot 2017 in Brazilië heeft gewoond. Ook heeft de vrouw niet aangetoond dat zij, afgezien van [kind] , een binding heeft met Nederland. Daarnaast heeft de vrouw zichzelf en [kind] in maart 2022 uitgeschreven op het adres van de man en zich op het adres waar zij na de verbreking van de relatie feitelijk woont, ingeschreven. Weliswaar heeft zij [kind] op dringend verzoek van de man weer op zijn adres ingeschreven, maar de uitschrijving van de vrouw op het adres van de man onderschrijft het vermoeden van de man dat de vrouw misschien niet langer opteert voor het Nederlanderschap door naturalisatie waarvoor zij na 5 jaar verblijf in aanmerking kan komen. Ook is de verblijfsvergunning van de vrouw, die geldig is tot 8 december 2022, afhankelijk van verblijf bij een familielid. Nu de vrouw zich op het adres van de man heeft uitgeschreven is het nog maar de vraag of haar verblijfsvergunning in december 2022 wordt verlengd of omgezet in een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, nu de vrouw wellicht (nog afgezien van de mogelijkheid dat haar rechtmatig verblijf toekomt vanwege family life met [kind] ) niet langer voldoet aan de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend. Daar komt bij dat de vrouw naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er thans een noodzaak bestaat om in december 2022 met [kind] naar Brazilië af te reizen. De vrouw kan desgewenst dit jaar ook alleen naar Brazilië reizen om haar andere dochter te bezoeken. Hetgeen hiervoor is overwogen geldt temeer nu er tussen partijen een bodemprocedure aanhangig is waarin nog een mondelinge behandeling zal plaatsvinden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man er een rechtens te respecteren belang bij heeft dat, in afwachting van de beslissing op de verzoeken die in die procedure voorliggen, de vrouw nog even niet met [kind] naar Brazilië afreist. Dat [kind] niet beschikt over een paspoort is vooralsnog geen reden om de verlangde vervangende toestemming voor de aanvraag daarvan te verlenen. [kind] beschikt immers over een geldige legitimatiebewijs, te weten een ID-kaart.
4.4.
Reeds gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding om de vorderingen van de vrouw af te wijzen. Hetgeen partijen overigens nog naar voren hebben gebracht kan derhalve onbesproken blijven.
4.5.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2022.