ECLI:NL:RBOBR:2022:3985

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
01/075027-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en vernieling in uitgaansgebied te Eindhoven

Op 21 september 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 maart 2022 in Eindhoven betrokken was bij een gewelddadig voorval. Na een ruzie met het slachtoffer, [slachtoffer 1], heeft de verdachte in zijn auto, een Fiat 500, met hoge snelheid op het slachtoffer ingereden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachten rade heeft gehandeld, waardoor hij is vrijgesproken van poging tot moord. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag, opzettelijke vernieling van andermans eigendom, en overtredingen van de Wegenverkeerswet. De verdachte heeft tijdens de achtervolging meerdere scooters aangereden en is uiteindelijk tegen een winkelpand tot stilstand gekomen. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 16 maanden opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte voor 2 jaar de rijbevoegdheid ontzegd, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringscontact en een alcoholverbod. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de impact van het delict op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.075027.22
Datum uitspraak: 21 september 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 juni 2022 en 7 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 mei 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te Eindhoven, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
als bestuurder van een personenauto (met een hoge, althans aanzienlijke, dan wel verhoogde snelheid)
- (op of in de omgeving van de Keizersgracht) meermaals, althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer 1] is gereden en/of is blijven rijden,
- (op de Kleine Berg) in de richting van die [slachtoffer 1] is gereden en/of is blijven rijden, en/of
- (vervolgens) een stuurbeweging heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] ,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1. subsidiair:
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te Eindhoven, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
als bestuurder van een personenauto (met een hoge, althans aanzienlijke, dan wel verhoogde snelheid)
- (op of in de omgeving van de Keizersgracht) meermaals, althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer 1] is gereden en/of is blijven rijden,
- (op de Kleine Berg) in de richting van die [slachtoffer 1] is gereden en/of is blijven rijden, en/of
- (vervolgens) een stuurbeweging heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] ,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1. meer subsidiair:
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen als bestuurder van een personenauto (met een hoge, althans aanzienlijke, dan wel verhoogde snelheid)- (op of in de omgeving van de Keizersgracht) meermaals, althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer 1] is gereden en/of is blijven rijden,- (op de Kleine Berg) in de richting van die [slachtoffer 1] is gereden en/of is blijven rijden, en/of- (vervolgens) een stuurbeweging heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] ,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te Eindhoven, althans in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk een pui/voorgevel en/of een ruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto (Fiat 500) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
4.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Eindhoven op/aan de Keizersgracht, op of omstreeks 26 maart 2022
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 3] )
letsel en/of schade was toegebracht;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. Er is geen sprake van partiële nietigheid met betrekking tot het vierde tenlastegelegde feit. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de tenlastelegging voldoende concreet is, nu deze moet worden bezien in samenhang met het dossier en in dit dossier dit feit besproken wordt als zaak 2. Er kan geen twijfel over bestaan dat de tenlastelegging ziet op de eerste aangifte van dat zaaksdossier.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord omdat uit de feiten en omstandigheden valt af te leiden dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een dusdanig korte tijdspanne dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
De officier van justitie heeft eveneens vrijspraak gevorderd van poging tot moord wegens het ontbreken van het bestanddeel voorbedachten rade.
De rechtbank overweegt als volgt:
Voor een bewezenverklaring van de bij feit 1 primair ten laste gelegde poging tot moord is onder meer vereist dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Voor voorbedachten rade moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Op de Keizersgracht is verdachte in de auto gestapt en reed hij direct weg. Hij was daarbij steeds op zoek naar aangever. Binnen enkele minuten kwam hij aangever tegen op de Kleine Berg en reed hij op hem af. Er is derhalve sprake van een korte tijdspanne. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden geen sprake is van voorbedachten rade.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.

Bewijs

Inleiding.
In Eindhoven ontstond op 26 maart 2022 een conflict tussen aangever [slachtoffer 1] en verdachte. Er vond eerst een ruzie plaats op de parkeerplaats Keizersgracht te Eindhoven.
De verdenking bestaat dat aangever na of tijdens de ruzie met verdachte, verdachte met een voorwerp op zijn hoofd heeft geslagen. Aangever liep vervolgens weg. Verdachte is in de auto van zijn vriendin – een witte Fiat 500 – gestapt en achter de verdachte aangereden. Op de Kleine Berg kwam na een omweg (omdat de auto niet dezelfde route kan volgen als een voetganger) verdachte aangereden en reed met hoge snelheid in op aangever. Op camerabeelden is te zien dat aangever te nauwer nood kan voorkomen aangereden te worden. Verdachte botst daardoor met de auto tegen de pui van een winkelpand aan, stapt even later uit de auto en loopt de richting in waarin de aangever uit beeld is verdwenen
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 en feit 4, wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1 subsidiair wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever. Zij refereert zich ten aanzien van het onder 1 meer subsidiaire tenlastegelegde, poging zware mishandeling, en de feiten 2 en 3.
Ten aanzien van feit 4 is de verdediging van mening dat de tenlastelegging onvoldoende is gespecificeerd. Dit laatste verweer is hierboven bij de beoordeling van de dagvaarding reeds besproken.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
-
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 september 2022; [2]
Ik was die avond wat gaan drinken en er is een woordenwisseling ontstaan met aangever.
Ik ben vervolgens in de auto gestapt en op hem afgereden.
-
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1]: [3]
Op zaterdag 26 maart 2022 ben ik betrokken geweest bij een poging doodslag. Hierbij
heeft de dader gebruik gemaakt van een voertuig, door met hoge snelheid meerdere
malen op mij in te rijden. Ik voelde mij hierdoor zeer bedreigd en vreesde voor mijn
leven.
-
Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] ; [4]
Ik zag dat de man in een auto stapte en deze auto startte. De vrouw stapte bij deze man in de auto. Ik ben toen weggelopen in de richting van de straat met de kleine cafés.
Dit betrof een wit klein autootje.
Ik liep langs de auto en hij gooide ineens de auto in zijn achteruit. Ik zag dat hij mij daarbij wilde raken. Ik zag dat hij bij het achteruit rijden een andere auto raakte die op deze parkeerplaats geparkeerd stond. Ik schrok hiervan en ben direct weggerend richting de straat met die cafés. Vanaf de parkeerplaats ben ik over het paadje in de richting van de cafés gerend. Ik zag dat de man vervolgens in zijn auto over dit zelfde paadje achter mij aan kwam. Hierbij raakte hij diverse scooters en fietsen die geparkeerd stonden en vervolgens reed hij bijna een aantal fietsers aan.
Ik ben terug gelopen richting de Keizersgracht. Ik zag dat de man mij over dit pad met hoge snelheid volgde en we kwamen weer uit op de parkeerplaats.
Ik ben toen gaan rennen voor mijn leven richting de straat met de cafés. De man is kennelijk toch losgekomen met zijn auto. Toen ik namelijk in de straat liep met de cafés, zag ik hem mij te gemoed rijden. Ik dacht eerst dat het een scooter was, maar zag dat het deze auto
weer was. Ik zag namelijk dat hij ineens zijn stuur omgooide en daarbij een winkelpui ramde. Mijn geluk was dat er een bus geparkeerd stond. Ik heb mijzelf toen achter deze bus in veiligheid gebracht. Ik ben toen echt gaan rennen.
-
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] . [5]
Ik stond op de parkeerplaats aan de Keizersgracht. Het was mij opgevallen dat er een man, met een donkere huidskleur op de parkeerplaats stond. Op een gegeven moment kwam er een blanke kale man en een blanke vrouw aangelopen.
Ik hoorde dat er een woordenwisseling tussen de man en de vrouw en de donkere man ontstond. Op een gegeven moment ging de blanke man met de donkere man vechten.
Ik zag dat de kale blanke man op een gegeven moment in een auto stapte. Het was een klein model witte auto, zijnde een Fiat 500 met een rood dak.
Ik zag dat de bestuurder van de kleine auto, de kale man dus, tot drie keer toe, bewust op de donkere man inreed. Dit alles gebeurde op de parkeerplaats. De donkere man werd niet geraakt.
De donkere man verliet op een gegeven moment de parkeerplaats. De blanke man kon op de plaats waar de donkere man het parkeerterrein verliet, niet met de auto komen.
Het laatste wat ik heb waargenomen is dat de kale man het parkeerterrein met hoge snelheid verliet.
-
Proces-verbaal van bevindingen betreffende aanhouding verdachte. [6]
Op zaterdag 22 maart 2022 in de gemeente Eindhoven. Omstreeks 3.00 uur, hoorden wij dat er op de Keizergracht een witte Fiat 500 met een rood dak, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 1] , in was gereden op een persoon. Enkele minuten later hoorden wij dat de Fiat 500 op de Kleine Berg stond.
Omstreeks 3.05 uur, reden wij de Kleine Berg in. Wij zagen dat de genoemde Fiat 500
met de voorzijde stil stond tegen het pand Kleine Berg 53. Wij zagen dat het glas en
de gevel van pand 53 kapot waren. Tegenover de Fiat 500 stond een man met een bebloed
hoofd. Dit betrof de later aangehouden verdachte [verdachte] . Wij hoorden van omstanders
dat deze man de bestuurder van de Fiat 500 was.
Wij hoorden [verdachte] riep:" Ik had die kanker neger dood moeten rijden, ik zweer het ik had hem dood moeten rijden!"
-
Proces-verbaal van bevindingen betreffende het vervoer met ambulance van verdachte. [7]
Verbalisant van [verbalisant 1] is in de ambulance gestapt met de verdachte ter beveiliging
van het ambulancepersoneel. Ik hoorde in de ambulance dat de verdachte opgaf te zijn [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1975.
Ik hoorde de verdachte zeggen dat hij op zijn hoofd was geslagen met een lifehamer
door een man, dat hij hierdoor enorm boos werd, dat hij de autosleutels van zijn
vriendin had afgepakt, dat hij vervolgens in de auto was gestapt en dat hij
vervolgens plank gas heeft gegeven om deze man dood te rijden. Ik hoorde de verdachte
zeggen: "
Ik wilde hem dood rijden!" "
Ik heb expres het gaspedaal zo diep mogelijk
ingedrukt, want ik wilde hem dood maken!" "
Als ik die neger ooit nog op straat tegen
kom, dan maak ik heb dood!
Ik ga hem vermoorden met een hamer en sla hem wel 10 keer
op zijn hoofd totdat hij kapot is! Ik zweer het! "Ik ben wel vier keer op en neer
gereden om hem dood te rijden."
-
Proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden. [8]
Door mij ,verbalisant, werd een gedeelte van de gevorderde camerabeelden bekeken.
Hierop zag ik, verbalisant, het volgende:
Ik zie dat een groepje fietsers, over de Kleine Berg, komende uit de richting Bergstraat, fietsen.
Daarachter loopt een negroïde manspersoon uit dezelfde richting.
Als het groepje fietsers uit beeld verdwijnen zie ik dat de genoemde manspersoon in 1 snelle
beweging naar links, gezien zijn looprichting, naar de overzijde van de straat rent, richting een geparkeerde bus. Tegelijkertijd rijdt uit de richting van de Hoogstraat/Grote Berg, dus tegen het verkeer in, een wit kleurige personenauto van het merk Fiat 500 met grote snelheid in de richting van de genoemde persoon. Ik, verbalisant, zie dat de afstand tussen de genoemde man en de genoemde auto heel kort is. Vervolgens botst de rechtervoorzijde van de auto tegen een gebouw en komt de auto tot stilstand.
Als de auto tot stilstand komt, zie ik dat een donker geklede man met een kaal hoofd uit de
bestuurderszijde van de genoemde auto stapt en in de richting van de Hoogstraat/ Grote Berg loopt. Het signalement van deze persoon komt overeen met verdachte [verdachte] .
Bewijsoverweging.
Opzet.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte na de ruzie op de Keizersgracht met de aangever, in de auto is gestapt en met volle snelheid achter de aangever is aangereden en op hem is ingereden.
Gelet op de bewijsmiddelen, in het bijzonder de camerabeelden en de opmerkingen van verdachte kort na het gebeuren, is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat verdachte heeft gepoogd om aangever opzettelijk van het leven te beroven.
De rechtbank acht de ten laste gelegde poging doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op de volgende bewijsmiddelen:
-
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 september 2022; [9]
-
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] ; [10]
-
Proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden. [11]
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen gelet op de volgende bewijsmiddelen:
-
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 september 2022; [12]
-
Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 2] ; [13]
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Ten aanzien van feit 4:
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
-
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] . [14]
Ik stond op de parkeerplaats aan de Keizersgracht. (…) Ik zag dat de kale blanke man op een gegeven moment in een auto stapte. Het was een klein model witte auto, zijnde een Fiat 500 met een rood dak. (…)
Ik zag dat de bestuurder van de kleine auto, de kale man dus, tot drie keer toe, bewust op de donkere man inreed. (…) Dit alles gebeurde op de parkeerplaats. (…) Tijdens de actie, het inrijden van de blanke man op de donkere man, reed de blanke man tegen diverse geparkeerde fietsen en bromfietsen aan.
De donkere man verliet op een gegeven moment de parkeerplaats. De blanke man kon op de plaats waar de donkere man het parkeerterrein verliet, niet met de auto komen. (…)
Het laatste wat ik heb waargenomen is dat de kale man het parkeerterrein met hoge snelheid verliet.
-
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] ; [15]
Zij deed aangifte mede namens [naam] .
Onze scooter is heel erg vernield in het centrum van Eindhoven. Schade bestaat uit flinke barst
in spatbord voor, hele grote deuk in linker zijkant, handrem verbogen,
windscherm kapot, achter rek compleet verbogen, slag in achterwiel. (…)
De aangever verstrekte over het beschadigde de volgende aanvullende informatie:
Kenteken: [kenteken 2]
-
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] ; [16]
Ik zag een aantal meters verder over het voetpad sporen van een auto die daar gereden had. Ik zag 2 scooters op de grond liggen. Ik zag dat er krassporen op de stoep te zien was. Hieruit kon ik opmaken dat de auto deze 2 scooters omver gereden had. Ik zag dat de kentekens van de scooters [kenteken 2] en [kenteken 3] betroffen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande feit 4 wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. subsidiair)

op 26 maart 2022 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, als bestuurder van een personenauto met een hoge snelheid

- in de omgeving van de Keizersgracht meermaals, in de richting van die [slachtoffer 1] is gereden

en is blijven rijden,

- op de Kleine Berg in de richting van die [slachtoffer 1] is gereden en
- vervolgens een stuurbeweging heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] ,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.
op 26 maart 2022 te Eindhoven, opzettelijk en wederrechtelijk een pui en een ruit, die aan een ander, toebehoorden heeft vernield, beschadigd;
3.
op 26 maart 2022 te Eindhoven, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto (Fiat 500) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
4.
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Eindhoven op de Keizersgracht, op 26 maart 2022 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander, te weten [slachtoffer 3] , schade was toegebracht.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte met betrekking tot feit 1 moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege extensief noodweerexces. Zij gaat daarbij uit van de lezing van verdachte. De aanval van aangever heeft bij verdachte een hevige gemoedsbeweging teweeg gebracht en het tenlastegelegde was een onmiddellijk gevolg van voornoemde hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanranding.
Door in de auto te stappen en achter aangever aan te gaan, heeft verdachte mogelijk de noodzakelijke grenzen van verdediging overschreden, doch in dit specifieke geval is geen
sprake van een zodanige overschrijding van de noodzakelijke grenzen. Verdachte
werd kort tevoren door aangever aangevallen en hij werd hard op zijn hoofd geslagen. Vanaf dat moment is voor verdachte alles vaag.
Subsidiair bepleit de raadsvrouw ontslag van alle rechtsvervolging omdat ten tijde van alle verweten gedragingen bij verdachte sprake was van een toestand van bewustzijnsvernauwing c.q. dissociatie. De aanval en de zeer sterke gelijkenis met een aanval in het verleden waardoor bij verdachte een posttraumatische stress stoornis is ontstaan, maakte dat bewustzijnsvernauwing (dissociatie) werd veroorzaakt. Na de aanval op verdachte door aangever kwam de woede als het ware ongeremd naar buiten door de dissociatie waardoor geen grip op gedrag en overwegingen bestond.
De tenlastegelegde gedragingen moeten primair worden gezien als een ontlading van de opgekropte psychische affecten. Er is sprake van voldoende causaal verband tussen de ontlading en de gedraging, weshalve dient te worden geconcludeerd dat er sprake is van psychische overmacht hetgeen maakt dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld.
Het standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie is van mening dat ten tijde van de handeling van verdachte op de Kleine Berg, te weten met de auto op de aangever inrijden, er geen sprake meer was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De officier van justitie is voorts van mening dat de gedraging niet het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding. Verdachte heeft daar geen enkele verklaring voor gegeven.
Het oordeel van de rechtbank:
Noodweerexces
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Tussen verdachte en aangever is een conflict ontstaan. Op basis van hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard stelt de rechtbank vast dat verdachte, nadat hij wegliep van aangever zich op enig moment heeft omgedraaid en toch weer richting aangever is gelopen. Op dat moment volgde er een confrontatie tussen beiden waardoor verdachte gewond raakte aan zijn hoofd. Daarna heeft verdachte zich richting de auto begeven en liep aangever verder. Toen heeft verdachte geprobeerd aangever aan te rijden op meerdere momenten.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van de aangever weliswaar mogelijk worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, maar is op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat de situatie zodanig is geweest dat de gedragingen van de verdachte geboden waren door de noodzakelijke verdediging van zichzelf. Er is immers niet voldaan aan subsidiariteitseis, want de verdediging was niet noodzakelijk omdat verdachte zich op dat moment reeds aan de aanranding had onttrokken. Hij was na de aanranding immers naar de auto gelopen en ingestapt en van een aanval was op dat moment geen sprake.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Het verweer wordt verworpen.
Psychische overmacht
Een beroep op psychische overmacht kan alleen dan slagen wanneer er sprake is geweest van een zodanige van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan de rechtbank niet afleiden dat sprake is geweest van een dergelijke situatie. Verdachte heeft tot op de zitting geen verklaring kunnen geven voor de reden van zijn gedrag. Hij weet niet hoe het komt dat hij zich op deze wijze heeft gedragen. Er was sprake van een forse alcoholinname, maar volgens verdachte was dit niet zonder meer de reden van zijn gedrag. Dat verdachte zich weinig tot niets herinnert van de bewuste autorit maakt een en ander niet inzichtelijker.
De rechtbank constateert dat de raadsvrouwe van verdachte onderbouwd met stukken een lezing heeft gepresenteerd die voor het overige geen ondersteuning vindt in het dossier. Het enkele feit dat verdachte in het verleden een nare en heftige ervaring in het uitgaansleven heeft gehad wil echter niet zeggen dat dat ertoe heeft geleid dat verdachte zich heeft gedragen zoals hij zich heeft gedragen. Het beroep op psychische overmacht slaagt dan ook niet. Het verweer wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Oplegging van (bijkomende) straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake de feiten 1 subsidiair, 2, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 12 maanden voorwaardelijk.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging acht bij een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde en afwezigheid van een straf- en schulduitsluitingsgrond een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, met daarnaast een taakstraf voor de duur van 60 uur alleszins passend.
Daarbij verzoekt de verdediging geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte was op 26 maart 2022 op stap in Eindhoven. Na sluitingstijd ontstond op de Keizersgracht een woordenwisseling tussen verdachte en het slachtoffer. Vervolgens kwam het tot een handgemeen. Het slachtoffer vertrok en verdachte stapte hevig geëmotioneerd in de auto van zijn vriendin op zoek naar het slachtoffer. Op de Keizersgracht reed verdachte in zijn achtervolging een aantal scooters omver. Verdachte bleef op zoek naar het slachtoffer en reed verder naar de Kleine Berg waar hij hem zag lopen. Op dat moment heeft verdachte de personenauto als een wapen gebruikt door bewust met hoge snelheid op het slachtoffer in te rijden. Verdachte heeft daarmee het leven van het slachtoffer ernstig in gevaar gebracht. Dat het slachtoffer niet is geraakt, is een omstandigheid die geenszins aan verdachte te danken is maar uitsluitend aan de snelle reactie van het slachtoffer. Als het slachtoffer niet op tijd weg had kunnen rennen, was de kans groot dat het slachtoffer als gevolg van de aanrijding zou zijn overleden. Ook heeft verdachte daarbij voor lief genomen dat er omstanders zouden worden geraakt. Het inrijden vond plaats in een uitgaansgebied op een tijdstip dat er nog steeds mensen langs liepen en fietsten. Bovendien reed hij daarbij tegen het verkeer in. Dit is een bijzonder ernstig strafbaar feit en het is een feit van algemene bekendheid dat er bij slachtoffers van een soortgelijk delict, lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan. Bovendien veroorzaakt een dergelijk feit onrust in de samenleving, helemaal wanneer zoals in deze zaak beelden van het incident op internet circuleerden.
Verder was verdachte zo ver heen dat hij zelfs na de medische behandeling van zijn hoofdwond niet wilde meewerken met de politie toen hem werd bevolen medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf. In beginsel is de rechtbank van oordeel dat een straf conform de eis van de officier van justitie, of hoger, dan ook is gerechtvaardigd maar door specifieke omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
De rechtbank houdt rekening met de volgende uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden.
Tijdens de ruzie voorafgaand aan het incident heeft verdachte een forse hoofdwond opgelopen. Hij was al eens eerder slachtoffer geweest van uitgaansgeweld. Zoals uit de stukken is gebleken heeft verdachte in aanloop naar de zitting professionele hulp gezocht bij de verwerking van hetgeen gebeurd is. Het gebeurde heeft een behoorlijke impact gehad op zijn leven.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 juli 2022 volgt verder dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake soortgelijke delicten.
Volgens het reclasseringsrapport d.d. 23 augustus 2022 beschikt verdachte over een steunend sociaal netwerk, heeft hij zijn leven grotendeels op orde en is hij bereid om aan alle geadviseerde bijzondere voorwaarden mee te werken. De reclassering schat het recidiverisico in als laag.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte - teneinde herhaling te voorkomen en om zijn leven op orde te houden / krijgen - meer gebaat is bij de ambulante hulp van een forensische kliniek dan bij een langdurige gevangenisstraf. Dit maakt dat de rechtbank verdachte lager zal bestraffen dan gebruikelijk bij soortgelijke bewezenverklaarde feiten en lager dan de officier van justitie heeft geëist.
De rechtbank zal de gevangenisstraf daarbij voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal ook een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen gelet op de ernst van de gepleegde feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen Fiat met kenteken
[kenteken 1] aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon [persoon]
nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 163, 176 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder
feit 1 primairten laste is gelegd en
spreekthem daarvan
vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
1. subsidiair

poging tot doodslag;

2.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
3.
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
4.
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4:
een
gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan
10 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaren. Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
- veroordeelde meldt zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, gevestigd op de Polluxstraat 114-116, 5631 ES in Eindhoven, 088-8041504. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- veroordeelde laat zich ambulant behandelen door de forensische polikliniek ‘
De Horst’ van de Rooyse Wissel 1, Novadic-Kentron, Reinier van Arkel of een soortgelijke zorginstantie, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren,waarvan 1 jaar voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179 Wegenverkeerswet 1994
Teruggavevan de in beslag genomen personenauto merk
Fiat kenteken [kenteken 1]aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon
[persoon].
Opheffing van het tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. M.R.A. de Werd en mr. W.B. Kok, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 21 september 2022.
Mr. W.B. Kok is buiten staat dit vonnis (mede) te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal,
2.de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 september 2022.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgenomen op p. 70 van het voormelde proces-verbaal.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 1] p. 62 en 63 van het voormelde proces-verbaal.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , opgenomen in de aanvulling einddossier op het hiervoor vermelde proces-
6.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , opgenomen op p. 74 van het voormelde proces-
7.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten Van [verbalisant 1] , opgenomen op p. 80 van het voormelde proces-verbaal.
8.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] betreffende de camerabeelden, opgenomen op p.99, 100 en 103
9.de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 september 2022.
10.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgenomen op p. 75 van het voormelde proces-verbaal.
11.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] betreffende de camerabeelden, opgenomen op p.99, 100 en 103
12.de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 september 2022.
13.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , opgenomen op p.175 van het voormelde proces-verbaal.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , opgenomen in de aanvulling einddossier op het hiervoor vermelde proces-
15.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , opgenomen op p. 171-172 van het voormelde proces-verbaal.
16.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , opgenomen op p. 173 van het voormelde proces-verbaal.