ECLI:NL:RBOBR:2022:4115

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
82-282232-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de handel in professioneel vuurwerk

Op 3 oktober 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel naar aanleiding van de handel in professioneel vuurwerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1997, op grote schaal heeft gehandeld in vuurwerk en hierdoor een bedrag van € 63.240,58 heeft verkregen. Dit bedrag is vastgesteld op basis van financieel onderzoek en kasopstellingen die zijn uitgevoerd over de periode van 1 januari 2020 tot en met 22 juni 2021. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om dit bedrag te ontnemen, toegewezen en daarnaast een subsidiaire gijzeling van 1080 dagen opgelegd.

De behandeling van de zaak vond plaats op 19 september 2022, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie tijdig en gegrond achtte. De verdediging heeft betoogd dat het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel gematigd diende te worden, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet in staat was om legale contante ontvangsten aan te tonen die de ontneming konden rechtvaardigen. De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op basis van de in beslag genomen vuurwerk en de financiële gegevens van de verdachte en zijn partner.

De rechtbank heeft de ontneming gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op het bedrag van € 63.240,58. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de leden de zaak hebben beoordeeld en de griffier aanwezig was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82-282232-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 03 oktober 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
wonende te [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 september 2022.
De behandeling van de vordering heeft gelijktijdig plaatsgehad met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 82-282232-20.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 63.240,58ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

De beoordeling

De vordering van de officier van justitie is tijdig ingediend.
Bij vonnis van de meervoudige economische kamer in deze rechtbank van 3 oktober 2022 [1] is verdachte veroordeeld voor het meermalen overtreden van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer (artikel 1.2.2 eerste lid van het Vuurwerkbesluit).
Op basis het vonnis van de meervoudige economische kamer in deze rechtbank van 3 oktober 2022 en de feiten en omstandigheden die zijn genoemd in het door [verbalisant] opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: rapport wvv) [2] , acht de rechtbank aannemelijk geworden dat de veroordeelde uit strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft gerealiseerd.
De hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het rapport wvv houdt onder meer – zakelijk weergegeven – in dat uit onderzoek is gebleken dat verdachte op grote schaal heeft gehandeld in professioneel vuurwerk. Met deze handel heeft verdachte contante gelden verworven. Door middel van financieel onderzoek (eenvoudige kasopstelling) is in beeld gebracht in hoeverre betrokkene meer contante uitgaven heeft gedaan dan via legale bron konden worden verantwoord.
Op basis van genoemde financiële gegevens van de uitgaven en ontvangsten is de
volgende opstelling worden vervaardigd:
Beginsaldo contant geld
0,-
+/+ Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen
660,-
-/- Eindsaldo contant geld
0,-
Beschikbaar voor het doen van uitgaven
660,-
-/- Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen
63.900,58
Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel)
63.240,58
Uiteindelijk is in het rapport (en bij de inleidende vordering) het totale wederrechtelijk voordeel vastgesteld op
€ 63.240,58.
Ter terechtzitting van 19 september 2022 heeft
de officier van justitiegepersisteerd bij zijn vordering.
De verdedigingheeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat – kort weergegeven –:
- [verdachte] de beschikking heeft gehad over legale contante ontvangsten, zoals verjaardagsgeld en een lening van € 8.500,-;
- [verdachte] daadwerkelijk minder heeft verdiend met de handel in vuurwerk, omdat de te verwachten winst lager is.
Primair verzoekt de verdediging om het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel – gelet op de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] – te matigen tot € 10.000,-. Subsidiair dient het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te worden gematigd tot € 30.000,-, zijnde het bedrag dat [verdachte] aan eerdere verkopen heeft verdiend en heeft geherinvesteerd in de partij vuurwerk die is aangetroffen in de vrachtwagen in Lunteren.
De rechtbankneemt – zoals de officier en de verdediging dat ook hebben gedaan – in de kern als uitgangspunt de berekeningswijze zoals deze is neergelegd in het rapport wvv, met bijlagen. Omtrent de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel overweegt de rechtbank als volgt.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
Beschikbaar voor het doen van uitgaven.
Tijdens het onderzoek zijn de mutaties van de bankrekeningen op naam van de veroordeelde en zijn toenmalige partner [persoon] opgevraagd over de periode vanaf 1 januari 2019 tot en met 22 juli 2021. De veroordeelde en [persoon] kunnen als economische eenheid worden aangemerkt. [3]
In de mutaties op de bankrekeningen zijn geen mutaties aangetroffen die te relateren zijn aan de in- of verkoop van vuurwerk. Ook zijn er geen mutaties aangetroffen waaruit opgemaakt kan worden dat [verdachte] en/of [persoon] betaald heeft voor het huren van een opslaglocatie voor vuurwerk of het huren van een (vracht)auto voor het vervoeren van vuurwerk. [4]
Uit onderzoek is niet gebleken dat de veroordeelde en/of [persoon] de beschikking hebben gehad over legale contante ontvangsten. Door beiden is wel verklaard dat zij gelden hebben ontvangen van de opa en oma van de veroordeelde of de vader van [persoon] . Ook zou de veroordeelde in het kader van een lening een bedrag ter hoogte van € 8.500,- contant hebben ontvangen.
De rechtbank acht deze veronderstelde contante ontvangen bedragen niet aannemelijk. De veroordeelde en [persoon] hebben geen verifieerbare gegevens overgelegd op basis waarvan blijkt dat zij deze contante bedragen hebben ontvangen. De veroordeelde heeft een schrijven overgelegd, waaruit zou blijken dat in het kader van een lening een bedrag ter hoogte van
€ 8.500,- contant aan hem ter beschikking is gesteld. De rechtbank acht deze veronderstelde lening niet geloofwaardig. Het is niet aannemelijk dat verdachte, die in het kader van de vuurwerkhandel grote contante bedragen in zijn bezit heeft gehad voor onder andere de aanschaf van handelswaar een bedrag van € 8.500,- leent, om, zoals hij zelf zegt, de huur van zijn woning te kunnen betalen. Temeer nu zowel verdachte als [persoon] , zoals hieronder nader toegelicht, inkomen uit werk hadden dat op hun betaalrekening werd gestort.
De veroordeelde en [persoon] hebben in de onderzochte periode beiden een betaalde baan gehad. De uitbetaling van het salaris is via de bankrekeningen verricht. Uit de mutaties van de bankrekeningen over de periode tussen 1 januari 2020 en 22 juni 2021 blijkt van meerdere kasopnamen. In totaal is een bedrag van
€ 660,00(€ 170,00 op naam van de veroordeelde en € 490,00 op naam van [persoon] ) aan legale contante gelden ontvangen. [5] [6]
Tijdens de doorzoeking op 22 juni 2021 zijn geen contante gelden aangetroffen. Omdat de laatste contante opname d.d. 7 mei 2021 ruim een maand voor de datum van de doorzoeking ligt wordt het eindssaldo contant geld gesteld op € 0,00 (nihil).
Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen.
Uit onderzoek zijn in de periode van 1 januari 2020 tot en met 22 juni 2021 diverse contante uitgaven en bankstortingen aannemelijk geworden.
De contante uitgaven zijn verdeeld in 3 groepen:
a. a) Bankstortingen = € 17.449,16
b) Aankoop van vuurwerk = € 46.451,42
c) Overige kosten in relatie tot de handel in vuurwerk = € 0,00,-

Totaal = € 63.900,58

a.
a) Bankstortingen.
In de periode tussen 1 januari 2020 en 22 juni 2021 is voor een totaal bedrag van
€ 17.449,16contant gestort op de bankrekening van de veroordeelde (€ 3.300,-) en van [persoon] (€ 14.149,16). [7]
b) Aankoop van vuurwerk.
Op basis van de processen-verbaal van het Centraal Onderzoeksteam Vuurwerk (COV) met het onder de veroordeelde in beslag genomen vuurwerk, de prijslijsten van de veroordeelde [8] op Telegram onderzoek op internet, is de aanschafprijs van het in beslag genomen vuurwerk bepaald. [9] In totaal zijn 28.201 stuks vuurwerk in beslag genomen met een berekende waarde van € 83.696,25. [10] De rechtbank acht deze berekening voldoende onderbouwd en aannemelijk.
De rechtbank verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer dat het vuurwerk dat in Delft is aangetroffen niet van hem was. Gelet op de inhoud van het dossier acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat ook het vuurwerk dat aldaar is aangetroffen, door hem is aangeschaft. Daarbij weegt de rechtbank mee de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , de omstandigheid dat de pseudokoop volledig door verdachte werd geregisseerd en het feit dat [medeverdachte 1] ook tijdens de pseudokoop – dus zonder weet te hebben van de interesse vanuit politie – heeft verklaard dat er nog veel meer vuurwerk was, maar dat de pseudokoper zich daarvoor tot verdachte moest wenden. De rechtbank is van oordeel dat ook deze partij vuurwerk betrokken dient te worden in de berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Uiteindelijk wordt op basis van een gemiddeld winstpercentage in 2016 [11] over de verkoop van illegaal vuurwerk en jurisprudentie een (gemiddeld) winstpercentage van 44,5% bepaald. Het percentage inkoopkosten ten opzichte van de omzet is derhalve 55,5%.
De rechtbank acht de wijze waarop het winstpercentage (voorgaand) is berekend en de
onderbouwing die daaraan ten grondslag ligt realistisch. Ter terechtzitting van 19 september 2022 heeft verdachte geen duidelijkheid verschaft over het winstpercentage dat hij volgens hem daadwerkelijk zou hebben genoten. Verdachte geeft aan dat hij niet wist wat de marges exact waren. Daar keek hij ook niet naar, want hij bedacht zijn prijzen “zo”. Hij denkt een winstpercentage te hebben gehad van 25 à 30%. Verdachte heeft dit geenszins onderbouwd. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om een ander winstpercentage te bepalen dat het in het rapport wvv genoemde percentage van 44,5%.
De totale inkoopprijs van het in beslag genomen vuurwerk wordt hiermee berekend op:
55,5% x € 83.696,25 =
€ 46.451,42.
c) Overige kosten in relatie tot de handel in vuurwerk.
Er zijn geen andere kosten in relatie tot de handel in vuurwerk gebleken.
Samenvattend.
De veroordeelde en [persoon] hadden in totaal € 660,00 beschikbaar voor het doen van uitgaven. De werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen bedraagt € 63.900,58. Dit maakt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 63.240,58(€ 63.900,58 - € 660,00) bedraagt.
De rechtbank zal aan de veroordeelde ook de verplichting tot betaling aan de Staat vaststellen op dit bedrag en bepalen dat de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd 1080 dagen bedraagt.

Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK

De rechtbank:

stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 63.240,58(drieënzestigduizend tweehonderdveertig euro en achtenvijftig cent).
legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 63.240,58(drieënzestigduizend tweehonderdveertig euro en achtenvijftig cent), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij, door middel van of uit de baten van de feiten ter zake waarvan hij is veroordeeld en andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan, heeft verkregen.
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. L. Soeteman en mr. L.J. Verborg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 03 oktober 2022.

Voetnoten

1.Het vonnis van de meervoudige economische kamer in deze rechtbank d.d. 3 oktober 2022 (parketnummer: 82-282232-20).
2.Het rapport berekening wederechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, met dossiernummer RAP.FIN.WVV.HEER97 (p.2094-2107, met bijlagen).
3.Bronnen: de processen-verbaal 120, p.2283-2287 en 140, p.2309 en 152, p.2318, 133, p.2292-2298 en 134, p.2299-2301 en 138, p.2302-2308.
4.Bronnen: DOC-062, p.1306-1332 en DOC-104, p.2709 en DOC-063, p.1333 en DOC-091, p.1616-1655 en DOC-105, p.2710-2713 en de processen-verbaal 75, p.2205-2214 en 150, p.2310-2317 en 166, p.2319-2320 en 187, p.2358-2362.
5.Bronnen: de processen-verbaal 75, p.2205-2214 en 150, p.2310-2317 en 187, p.2358-2362.
6.Bronnen: de processen-verbaal 166, p.2319-2320 en 187, p.2358-2362.
7.DOC-105, p.2710-2713.
8.Bron: het proces-verbaal 177, p.2341-2348.
9.Bronnen: DOC.005, p.425-446, DOC.006, p.447-544, DOC.038, p.863-923, DOC.065, p.1339-1351, DOC.070, p.1339-1440, DOC.098, p.2671-2682, DOC.100, p.2683-2697.
10.Bronnen: het proces-verbaal 177, p.2341-2348 en DOC.103, p. 2708.
11.Bron: DOC.106, p.2714-2717.