Op 20 februari 2020 vond een dodelijk ongeval plaats in een loods van de verdachte, waarbij de werknemer [slachtoffer] om het leven kwam. De werknemer probeerde een defecte overheaddeur te repareren en viel van een hoogte van 4,5 meter. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het niet naleven van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit, wat volgens hem leidde tot levensgevaar voor de werknemers. De rechtbank onderzocht of de verdachte inderdaad nalatig was en of er sprake was van een situatie die levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van de werknemers kon veroorzaken.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet beschikte over een risico-inventarisatie en dat de overheaddeuren niet goed werden onderhouden. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wist of redelijkerwijs moest weten dat er levensgevaar of ernstige schade te verwachten was. De werknemer had op eigen initiatief gehandeld door de ladder te gebruiken om de deur te repareren, wat niet gebruikelijk was en niet door de verdachte was opgedragen. De rechtbank oordeelde dat de gevaarlijke situatie niet voorzienbaar was voor de verdachte en dat er geen bewijs was van nalatigheid in strijd met de Arbowetgeving.
Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte verantwoordelijk was voor het ontstaan van de gevaarlijke situatie die leidde tot het fatale ongeval.