In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van een woning voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 259.000 per 1 januari 2019. De heffingsambtenaar had deze waarde onderbouwd met een taxatierapport en vergelijkingsobjecten. Eiser betwistte de waarde en stelde dat de woning ten onrechte als gemiddeld was getaxeerd, zonder echter voldoende onderbouwing te geven voor zijn standpunt. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank stelde de waarde van de woning schattenderwijs vast op € 250.000 en veroordeelde de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.620, alsook in het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.