ECLI:NL:RBOBR:2022:4910

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
C/01/367658 / HA ZA 21-101
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming beschikking en verkoop van woningen in het kader van huwelijksgemeenschap

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, gaat het om een vordering van de vrouw tegen de man, met wie zij eerder gehuwd was, betreffende de nakoming van een beschikking waarin de huwelijksgemeenschap werd verdeeld. De vrouw stelt dat de man zijn verplichtingen uit deze beschikking niet is nagekomen, met name met betrekking tot de verkoop van een woning. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak de man opgedragen om stukken over de verkoop van de woning te overleggen en heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren dat de woning voor meer dan € 235.000,- is verkocht. De man heeft de opbrengst van de verkoop van een andere woning opzettelijk verzwegen, wat in strijd is met artikel 3:194 BW. De rechtbank heeft de man gelast om de koopovereenkomst en leveringsakte van de woning te overleggen en heeft de vrouw de mogelijkheid gegeven om haar stelling te bewijzen. De zaak is gecompliceerd door de verschillende standpunten van partijen over de verkoopprijs van de woningen en de verplichtingen die voortvloeien uit de eerdere beschikking. De rechtbank heeft de man opgeroepen om bewijsstukken in te dienen en heeft de vrouw de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren over de verkoopprijs van de woning. De zaak zal op een later moment verder worden behandeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/367658 / HA ZA 21-101
Vonnis van 9 november 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.A.M. van Weely te Waalwijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.A.J. Kemps te Eindhoven.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest, maar zijn inmiddels gescheiden. Volgens de vrouw is de man verplichtingen uit een beschikking van de rechtbank (waarbij de huwelijksgemeenschap werd verdeeld) niet nagekomen. Volgens haar moet de man daarom meewerken aan het verkopen van een woning in [plaats] . Ook moet de man aan haar een waardevergoeding betalen in verband met de verkoop van een woning in [plaats] . De man is het niet eens met de vrouw.
1.2.
De rechtbank komt met dit vonnis nog niet tot een eindoordeel. Zij draagt de man op een koopovereenkomst en een leveringsakte van de woning in [plaats] te overleggen en stelt de vrouw in de gelegenheid vervolgens haar stelling te bewijzen dat de woning in [plaats] voor meer dan € 235.000,- is verkocht.

2.De procedure

2.1.
Op 10 maart 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. In het proces-verbaal zijn de stukken opgesomd die de rechtbank tot de mondelinge behandeling had ontvangen. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank bepaald dat de zaak op de rol van 6 april 2022 zou worden gezet voor uitlating doorhaling. Bij akte van 6 april 2022 heeft de vrouw laten weten dat partijen geen schikking hebben getroffen.
2.2.
Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

3.De feiten

3.1.
De man en de vrouw zijn getrouwd geweest. Twee woningen maken onderdeel van hun huwelijksgemeenschap:
  • Een woning aan de [adres 1] in [plaats] (hierna: de woning in [plaats] ),
  • Een woning aan de [adres 2] in [plaats] (hierna: de woning in [plaats] ).
3.2.
Op [datum] 2018 is het huwelijk ontbonden.
3.3.
Bij beschikking van 25 februari 2019 heeft deze rechtbank, afdeling familie- en jeugdrecht, de huwelijksgemeenschap verdeeld. In de beschikking is het volgende opgenomen over de twee woningen:
“2.5. De rechtbank zal […] bepalen dat de beide woningen aan de man worden toebedeeld onder de volgende opschortende voorwaarden:
1.
de man laat deze woningen uiterlijk binnen drie maanden na dagtekening van deze beschikking notarieel aan hem leveren;
2.
op de dag van de notariële levering van de woning aan de [adres 1] te [plaats] aan de man, vergoedt de man aan de vrouw de helft van de overwaarde. Deze overwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde verminderd met de op de peildatum (18 januari 2017) nog openstaande hypothecaire schuld bij de SNS-bank;
3.
op de dag van de notariële levering van de woning aan de [adres 2] te [plaats] aan de man, is de vrouw gehouden de helft van de onderwaarde voor haar rekening te nemen. Deze onderwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde verminderd met de op de peildatum (18 januari 2017) nog openstaande hypothecaire schuld bij de Westland Utrecht Bank;
4.
op de dag van de notariële levering van de woningen aan de man, dient de vrouw door de beide hypotheekhouders te worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens hen ter zake deze geldleningen.
Voor zover aan het hiervoor onder 2.5 sub 1 tot en met 4 niet wordt voldaan binnen vier weken na het verstrijken van onder 2.5 sub 1 genoemde termijn, dienen partijen opdracht te geven aan een door hen samen aangezochte makelaar om beide woningen zo snel mogelijk en tegen een marktconforme waarde te verkopen aan een opvolgend eigenaar. Daarbij dient te gelden dat de verkoopopbrengst, na aftrek van de verkoopkosten, bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld, onder aftrek van ieders aandeel (50%) in de hypothecaire geldleningen die verbonden zijn aan de beide woningen. Voor zover daarbij een restschuld overblijft, dienen partijen deze ieder bij helfte te dragen. […]

3.De beslissing

De rechtbank:

3.1.
gelast de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen aldus dat: […]

de verdeling van de woningen aan de [adres 1] te [plaats] en de [adres 2] te [plaats] geschiedt op de wijze zoals hiervoor in rechtsoverweging 2.5. is weergegeven;”
3.4.
In opdracht van de man heeft een notaris de vrouw een brief van 4 april 2019 gestuurd. In deze brief staat:
“Inzake de verdeling tussen u en de heer [gedaagde] ontvangt u bijgaand:
-
concept akte van verdeling en levering […];
-
een volmacht.
De akte kan passeren nadat beide hypotheekhouders ook akkoord zijn met de akte. […] Graag verneem ik van u waarvoor dank.”
3.5.
Per brief van 29 april 2019 heeft de notaris de vrouw opnieuw aangeschreven. In deze brief staat:
“Inzake de verdeling tussen u en de heer [gedaagde] zond ik u op 4 april jl:
-
concept akte van verdeling en levering […];
-
een volmacht.
Tot op heden heb ik van u geen reactie ontvangen. Mogelijk is de brief met concept akte aan uw aandacht ontschoten.
De akte kan passeren nadat beide hypotheekhouders ook akkoord zijn met de akte. […] Graag verneem ik van u waarvoor dank.”
3.6.
De vrouw heeft op de brieven van de notaris niet gereageerd.
3.7.
Per brief van 28 mei 2020 heeft de vrouw de man als volgt bericht:
“[B]eide woningen [zijn] tot op heden niet notarieel aan u geleverd en […] cliënte [is] nog steeds hoofdelijk aansprakelijk voor de daaraan verbonden hypothecaire geldleningen. De rechtbank had u hiervoor een termijn gegeven van drie maanden en vier weken na de datum van de beschikking, met andere woorden tot en met uiterlijk 23 juni 2019.
Met inachtneming van het voorgaande, stelt cliënte dat u niet heeft voldaan aan de voorwaarden die de rechtbank heeft gesteld om beide woningen aan u toe te bedelen. Met een beroep op de laatste alinea van de hiervoor geciteerde rechtsoverweging van de rechtbank, verzoekt, en voor zover nodig sommeert, cliënte u daarom hierbij om binnen twee weken na dagtekening van dit schrijven samen met haar een makelaar de opdracht te geven om beide woningen zo snel mogelijk en tegen een marktconforme waarde te verkopen aan een opvolgend eigenaar, bij gebreke waarvan een en ander ter beoordeling zal worden voorgelegd aan een rechter.”(wijzigingen rechtbank).
3.8.
De man heeft niet voldaan aan de sommatie verwoord in de brief van 28 mei 2020.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

4.1.
De vorderingen van de vrouw en de verweren van de man kunnen worden onderscheiden in een deel dat verband houdt met de woning in [plaats] en in een deel dat verband houdt met de woning in [plaats] . De rechtbank behandelt eerst het deel dat verband houdt met de woning in [plaats] en daarna het deel dat verband houdt met de woning in [plaats] .
De woning in [plaats]
4.2.
De vrouw vordert zakelijk weergegeven:
I. de man te veroordelen om mee te werken aan verkoop van de woning in [plaats] ;
II. a. de man te veroordelen alle onderhoudswerkzaamheden te verrichten conform het advies van de makelaar;
b. de man te veroordelen om mee te werken aan het fotograferen van de woning, waarbij deze woning opgeruimd en schoon zal zijn;
c. de man te verplichten om eventuele kopers met makelaar toegang te verschaffen, waarbij woning opgeruimd en schoon zal zijn;
III. de man te veroordelen om mee te werken aan de overdracht van woning;
IV. te bepalen dat de vrouw vervangende toestemming wordt verleend voor hetgeen onder I en III wordt gevorderd en te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte wat betreft de toestemming van de man tot die levering;
V. de man te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 50.000,- met een maximum van € 950.000,- voor iedere dag na 1 dag na betekening van dit vonnis dat de man niet voldoet aan het gevorderde onder I tot en met III.
4.3.
Aan haar vorderingen legt de vrouw ten grondslag dat de man niet ervoor heeft gezorgd dat de vrouw binnen drie maanden na 25 februari 2019 (de datum van de beschikking) uit de hoofdelijke aansprakelijkheid is ontslagen en dat de woningen aan hem zijn geleverd. De man heeft dan ook niet voldaan aan de voorwaarden beschreven in artikel 2.5 sub 1 en sub 4. Op grond van artikel 2.5 is de man dan ook gehouden mee te werken aan de verkoop van de woning in [plaats] , aldus de vrouw.
4.4.
Volgens de man moeten de vorderingen worden afgewezen. Hetgeen hij daartoe aanvoert wordt hierna behandeld.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.6.
Aan de (cumulatieve) voorwaarden (sub 1 t/m 4) beschreven in artikel 2.5 van de beschikking is niet voldaan. De man heeft immers de woningen niet binnen drie maanden na 25 februari 2019 notarieel aan zich laten leveren. Dit betekent dat, zoals bepaald in artikel 2.5 van de beschikking, de woning in [plaats] (ook) moet worden verkocht en dat de man gehouden is daaraan mee te werken.
4.7.
De man voert hiertegen aan dat de vrouw ervoor heeft gezorgd dat niet aan de voorwaarden (artikel 2.5 sub 1 t/m 4) is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank volgt dit niet uit de gestelde feiten. Dat de vrouw niet heeft gereageerd op twee brieven van de notaris van de man is onvoldoende om te concluderen dat de vrouw ervoor heeft gezorgd dat niet aan de voorwaarden is voldaan. De man – niet de vrouw – moest immers op basis van de overeenkomst ervoor zorgen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid werd ontslagen en dat de woningen aan hem werden geleverd. Als de man daarvoor de medewerking nodig had van de vrouw, dan had het op zijn weg gelegen dat duidelijk te maken en de vrouw een termijn te stellen waarbinnen moest worden meegewerkt en haar te wijzen op de gevolgen van het niet meewerken. De brieven van de notaris (hierboven geciteerd onder r.o. 3.4 en 3.5) bevatten echter noch een termijn waarbinnen moest worden gereageerd, noch een waarschuwing van de gevolgen bij het uitblijven van een reactie van de vrouw. De man heeft verder gesteld dat de notaris de vrouw heeft gebeld, maar dat heeft de vrouw betwist en dat de notaris de vrouw heeft gebeld blijkt nergens uit.
4.8.
De man voert verder aan dat hij direct na 25 februari 2019 in staat was ervoor te zorgen dat de vrouw werd ontslagen uit hoofdelijke aansprakelijkheid. Dat de man in staat was ervoor te zorgen dat de vrouw zou worden ontslagen uit hoofdelijke aansprakelijkheid is niet relevant. Het gaat erom of de vrouw
isontslagen uit hoofdelijke aansprakelijkheid (dat is wat artikel 2.5 sub 4 vereiste), niet of de man daarvoor kon zorgen. Bovendien is niet gebleken dat de bank bereid was mee te werken aan het ontslag van de vrouw uit hoofdelijke aansprakelijkheid.
4.9.
De man voert bovendien aan dat zijn zoon regelmatig in de woning in [plaats] verblijft en dat hij, vanwege arbeidsongeschiktheid, niet in staat is een andere woning te kopen, zodat het onredelijk zou zijn om de woning te verkopen. Deze verder niet uitgewerkte, noch onderbouwde omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel.
4.10.
Aangezien de door de man gevoerde verweren niet slagen, moet de woning op grond van artikel 2.5 van de beschikking worden verkocht en is de man gehouden daaraan mee te werken. De gevorderde veroordeling om mee te werken aan de verkoop van de woning in [plaats] zal dan ook worden toegewezen.
4.11.
De door de vrouw gevorderde veroordelingen om mee te werken aan het fotograferen van de woning en aan het verschaffen van toegang (een en ander met de aantekening dat de woning opgeruimd en schoon zal zijn) zullen ook worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit de verplichting aan het meewerken aan de verkoop, ook de verplichting om mee te werken aan het fotograferen van de woning en om toegang te verschaffen tot de woning.
4.12.
De door de vrouw gevorderde veroordeling om alle onderhoudswerkzaamheden conform advies makelaar te verrichten is niet toewijsvaar. De vrouw heeft deze vordering niet toegelicht. Bovendien vloeit een verplichting om alle onderhoudswerkzaamheden conform advies makelaar te verrichten, naar het oordeel van de rechtbank, niet zonder meer voort uit de verplichting om mee te werken aan de verkoop van de woning.
4.13.
De gevorderde bepaling dat dit vonnis in de plaats treedt van de voor verkoop en levering noodzakelijke toestemming / wilsverklaring / handtekening van de man zal worden toegewezen.
4.14.
De gevorderde dwangsom wordt toegewezen voor zover niet wordt voldaan aan de veroordeling mee te werken aan het fotograferen van de woning en aan het verschaffen van toegang. Een dwangsom op het door de man niet geven van noodzakelijke toestemming / wilsverklaring / handtekening zal worden afgewezen aangezien daarvoor al de “sanctie” geldt dat dit vonnis in dat geval voor de noodzakelijke toestemming / wilsverklaring / handtekening in de plaats treedt. De dwangsom wordt verder gematigd zoals in het dictum in de eindbeslissing zal worden bepaald.
4.15.
De beslissingen over de woning in Helmond zullen bij eindvonnis worden genomen.
De woning in [plaats]
4.16.
De vrouw vordert zakelijk weergegeven:
VI. a. voor recht te verklaren dat de man zijn aandeel in de waarde van de woning in [plaats] heeft verbeurd, dat de waarde niet wordt verrekend en dat de man het geheel van de overwaarde aan de vrouw dient te vergoeden,
b. de man te veroordelen om de gehele verkoopopbrengst te voldoen en deze vast te stellen op € 104.000,-.
4.17.
Aan haar vorderingen legt de vrouw het volgende ten grondslag. De man heeft geen melding gemaakt van de verkoop van de woning (althans pas op 7 februari 2022, toen hij inmiddels in de onderhavige procedure was betrokken en verkoop van de woning was gevorderd). Ook heeft hij geen informatie verstrekt over de verkoopprijs van de woning, althans hij heeft onjuiste informatie verstrekt. De man stelt nu dat hij de woning voor € 235.000,- heeft verkocht, maar het wordt betwist dat dit bedrag juist is. Volgens de vrouw moet de woning zijn verkocht voor € 315.000,-, althans voor € 308.000,-. Uit een advertentie op de website www.funda.nl blijkt dat de woning voor € 315.000,- in maart 2021 te koop is aangeboden, de WOZ waarde van de woning bedroeg op 1 januari 2021 € 308.000,- en de huizenmarkt was verkopers toen gunstig. Op de woning rustte een recht van hypotheek tot zekerheid voor de nakoming van een lening van € 211.000,-. De opbrengst van de woning moet dus (circa) € 104.000,- (€ 315.000 -/- € 211.000,-) zijn geweest. Omdat de man deze opbrengst opzettelijk heeft verzwegen is hij op grond van het bepaalde in artikel 3:194 lid 2 BW gehouden € 104.000,- te betalen, aldus de vrouw.
4.18.
Volgens de man is de woning in [plaats] in maart 2019 verkocht en op 19 april 2021 geleverd. De koopprijs voor de woning was € 235.000,-. Iemand sprak de man aan die de woning wilde kopen en aan hem is de woning verkocht. De woning heeft niet te koop gestaan. De advertentie op www.funda.nl is vermoedelijk in opdracht van de koper (/ nieuwe eigenaar) gemaakt. Dat de koopprijs € 235.000,- bedroeg blijkt uit het feit dat dit bedrag is geregistreerd bij het kadaster. Het klopt dat de hypothecaire schuld € 211.000,- bedroeg. Het verschil tussen de verkoopprijs en de hypothecaire schuld, € 24.000,-, heeft de koper voor de levering betaald, maar is opgegaan aan kosten die verband hielden met de woning, zoals kosten voor rechtszaken met de huurders en kosten voor het herstellen van de woning. Daardoor is van de verkoopprijs niets afgedragen aan de vrouw.
4.19.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.20.
Op grond van artikel 3:194 lid 2 BW verbeurt een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten.
4.21.
Vaststaat dat de woning in [plaats] tot de huwelijksgemeenschap behoorde en dat de man de woning heeft verkocht. Op grond van artikel 3:167 BW is de netto opbrengst tot de gemeenschap gaan behoren. Partijen zijn het over de verkoopprijs niet eens, maar als van de laagste gestelde verkoopprijs wordt uitgegaan (€ 235.000,-), heeft de woning tenminste € 24.000,- opgebracht, gezien de tussen partijen vaststaande hypothecaire schuld van € 211.000,-. Dat op de opbrengst andere kosten /schulden (dan de hypothecaire schuld) in mindering moesten worden gebracht, zoals door de man is gesteld, zoals kosten voor rechtszaken met de huurders en kosten voor het herstellen van de woning, blijkt nergens uit.
4.22.
De vraag, voor toepassing van artikel 3:194 lid 2 BW, is vervolgens of de man dit bestanddeel van de gemeenschap (de netto opbrengst van de verkoop van de woning) opzettelijk heeft verzwegen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval.
4.23.
De woning is – volgens de man – immers verkocht in maart 2019 en geleverd op 19 april 2021, zodat de man op 19 april 2021 de opbrengst moet hebben ontvangen. De man heeft echter noch medegedeeld dat er een opbrengst was, noch inzage gegeven in daartoe relevante stukken. Zo heeft de man de vrouw niet kort na ontvangst van de opbrengst de vrouw daarover geïnformeerd, hetgeen voor de hand had gelegen, gezien de omvang van het bedrag en het feit dat de vrouw niet op de hoogte was van de verkoop. Ook heeft de man de opbrengst niet gemeld toen hij bij akte van 7 februari 2022 meldde dat hij de woning had verkocht en geleverd: hij heeft slechts aangegeven dat de woning was verkocht en geleverd, maar de verkoopsom heeft hij in het midden gelaten. Stukken (zoals een leveringsakte en een koopovereenkomst) zijn ook niet overgelegd. De verkoop is ook pas medegedeeld, nadat de vrouw in rechte van de man het meewerken aan de verkoop van de woning had gevorderd. Ter zitting heeft de man op een vraag van de rechtbank geantwoord dat de woning is verkocht voor € 235.000,-, maar ook ter zitting is geen inzage gegeven in de opbrengst (er is slechts betwist dat die er was, maar zoals hiervoor is weergegeven, gaat de rechtbank daar niet in mee). De man heeft dus diverse voor de hand liggende gelegenheden voorbij laten gaan om de opbrengst mede te delen. In dat licht is er dan ook sprake van het verzwijgen van de opbrengst. Naar het oordeel van de rechtbank is dit ook opzettelijk, omdat de man gezien de omvang van de opbrengst zich moet hebben gerealiseerd dat hij die opbrengst mede moest delen.
4.24.
Aangezien de man een bestanddeel (de opbrengst) opzettelijk heeft verzwegen komt de daarmee samenhangende vordering onder a en onder b, afhankelijk van de vast te stellen opbrengst van de woning, voor toewijzing in aanmerking.
4.25.
De vraag is vervolgens wat de omvang is van de verzwegen opbrengst. Daarvoor is de verkoopprijs van de woning van belang. Volgens de man is de verkoopprijs € 235.000,-, maar volgens de vrouw moet de verkoopprijs veel hoger zijn geweest. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
4.26.
Het staat (vooralsnog) niet vast dat de woning voor meer dan € 235.000,- is verkocht.
Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de advertentie op www.funda.nl en de WOZ waarde erop duiden dat de woning voor meer dan € 235.000,- is verkocht. De man heeft hiertegenover aangevoerd dat de woning ten tijde van de advertentie (in maart 2021) en de opgave WOZ waarde (op 1 januari 2021) al was verkocht en dat daarom geen waarde moet worden gehecht aan de advertentie en aan de WOZ waarde. Dat veronderstelt echter dat de woning in 2021 al was verkocht, maar dat dit het geval is, staat niet vast en blijkt nergens uit.
Tegenover de advertentie op funda en de opgave van de WOZ waarde staat wel dat uit het kadaster blijkt – en dat is ook niet betwist – dat de woning is geleverd op 19 april 2021 voor € 235.000,-.
4.27.
De rechtbank is verder van oordeel dat er aanleiding is om aan te nemen dat er diverse stukken zijn die duidelijkheid over de verkoopprijs kunnen verschaffen, zoals de verkoopovereenkomst (waarbij de woning in [plaats] is verkocht), de leveringsakte (waarbij de woning in [plaats] is geleverd), het bewijs van betaling van de koopprijs en de afrekening van de notaris die de levering heeft verzorgd. Op de voet van artikel 22 Rv zal de rechtbank de man opdragen deze stukken in het geding te brengen, zodat kan worden nagegaan wat de daaruit blijkende verkoopprijs is.
4.28.
De vrouw zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld haar stelling (dat de woning voor meer dan € 235.000,- is verkocht) te bewijzen, aangezien zij de bewijslast draagt en voldoende heeft gesteld om te worden toegelaten tot het leveren van bewijs.
4.29.
De hoogte van het uiteindelijk toe te wijzen bedrag is afhankelijk van de verkoopprijs die na bewijslevering komt vast te staan.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt de man om op de rolzitting van
woensdag 23 november 2022bij akte in het geding te brengen:
  • de koopovereenkomst waaruit blijkt dat en voor welke koopprijs hij de woning in [plaats] heeft verkocht,
  • de leveringsakte waaruit blijkt dat hij de eigendom van de woning in [plaats] heeft overgedragen,
  • bewijs van betaling van de koopprijs,
  • de afrekening van de notaris die de levering heeft verzorgd.
5.2.
stelt de vrouw in de gelegenheid om op de rolzitting van
woensdag 21 december 2022zich uit te laten over hetgeen de man op de rolzitting van 23 november 2022 heeft overgelegd,
5.3.
stelt de vrouw in de gelegenheid te bewijzen dat de woning in [plaats] voor meer dan € 235.000,- is verkocht,
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 21 december 2022voor uitlating door de vrouw of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.5.
bepaalt dat de vrouw, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken
directin het geding moet brengen,
5.6.
bepaalt dat de vrouw, indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden februari 2023 tot en met juni 2023 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.7.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. E.J.C. Adang in het gerechtsgebouw te 's-Hertogenbosch aan de Leeghwaterlaan 8,
5.8.
bepaalt dat, als getuigen worden gehoord,
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhooralle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MR