ECLI:NL:RBOBR:2022:4912

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
C/01/379415 / HA ZA 22-92
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van geldleningen met betwisting van ondertekening en witwasconstructie

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, vordert eiseres, de moeder van gedaagde 2, terugbetaling van leningen die zij zou hebben verstrekt aan gedaagde 1 en gedaagde 2. Eiseres stelt dat in totaal € 117.211,- is verstrekt, waarvan nog € 103.613,- moet worden terugbetaald. Gedaagden betwisten echter het bestaan van de leningen en stellen dat de ondertekeningen vervalst zijn. Ze beweren dat de betalingen aan eiseres niet zijn gedaan ter aflossing van leningen, maar dat eiseres betrokken was bij een witwasconstructie van zwarte inkomsten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn voor het bestaan van de geldleningen op basis van de gedane betalingen, maar heeft gedaagden de gelegenheid geboden om tegenbewijs te leveren. De vierde lening, die mondeling zou zijn aangegaan, is door de rechtbank niet erkend, omdat eiseres deze onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor getuigenverhoren en verdere bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/379415 / HA ZA 22-92
Vonnis van 9 november 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. E.P.G. Lucius te Oss,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. A.V. Mostert te Leusden.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden gezamenlijk aangeduid als [gedaagden]

1.Inleiding en korte samenvatting

1.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [eiseres] terugbetaling kan vorderen van leningen. Volgens [eiseres] is er in totaal € 117.211,- verstrekt aan [gedaagde 2] (haar dochter) en [gedaagde 1] (de vriend van haar dochter). Daarvan moet nog € 103.613,- worden terugbetaald, aldus [eiseres] .
1.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat er sprake is van leningen.
1.3.
Dit vonnis is een tussenvonnis. Door [gedaagden] zijn betalingen aan [eiseres] gedaan en daaraan ontleent de rechtbank een vermoeden van het bestaan van schulden op basis van de door [eiseres] gestelde leningsovereenkomsten waarop die betalingen in mindering zouden strekken. Aan [gedaagden] wordt de gelegenheid geboden voor tegenbewijs.
1.4.
De opbouw van dit vonnis is als volgt. Eerst wordt in onderdeel 2 kort opgesomd welke procedurestappen er zijn geweest tot het moment van deze uitspraak.
Daarna wordt in onderdeel 3 kort een aantal feiten vermeld waarover partijen het eens zijn, of die in deze procedure niet zijn betwist.
In onderdeel 4 wordt uiteengezet wat de precieze vorderingen van [eiseres] zijn.
In onderdeel 5 wordt weergegeven wat [eiseres] aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd, wat [gedaagden] daartegen heeft aangevoerd en welke redenen de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag legt.
De tussenbeslissing is vermeld in onderdeel 6 van deze uitspraak.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Op 20 april 2022 is in deze zaak een tussenvonnis gewezen. Daarin is vermeld welke stukken er tot dat moment van partijen zijn ontvangen. In het vonnis is bepaald dat er een mondelinge behandeling (hierna: de zitting) zal worden gehouden.
2.2.
De zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2022. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. In het proces-verbaal staat vermeld welke stukken er na het tussenvonnis van partijen zijn ontvangen.
2.3.
Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank bepaald dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] is de moeder van [gedaagde 2] .
3.2.
[gedaagde 2] heeft sinds december 2019 een affectieve relatie met [gedaagde 1] . Zij wonen sinds maart 2020 samen. [gedaagde 1] heeft een eenmanszaak onder de naam [A] .
3.3.
In de periode van 1 oktober 2015 tot en met 30 juni 2021 zaten [eiseres] en [gedaagde 2] samen in een vennootschap onder firma ( [B] ). Per 1 juli 2021 is [gedaagde 2] uit deze vennootschap gestapt. [eiseres] heeft de vennootschap als eenmanszaak voortgezet.
3.4.
In de periode 2 november 2020 tot en met 1 juni 2021 is van een rekening bij ABN AMRO op naam van [gedaagde 1] zeven keer € 1.231,- overgemaakt op een bankrekening op naam van [eiseres] . Bij de overschrijving op 1 juni 2021 is vermeld: “Aflossing deel 8 van 48” (productie 6 dagvaarding). Bij de overige betalingen zijn gelijksoortige vermeldingen gedaan, achtereenvolgens delen 1 t/m 6.
3.5.
Op 2 maart 2021 is van een rekening bij ABN AMRO op naam van [gedaagde 2] € 559,- overgemaakt op een bankrekening op naam van [eiseres] . Daarbij is vermeld: “6/48” (productie 8 dagvaarding). Er zijn nog zes betalingen van € 559,- gedaan en bij die betalingen zijn gelijksoortige vermeldingen gedaan, 1/48 t/m 5/48.
3.6.
Op 1 juni 2021 is van een rekening bij ING bank op naam van [naam] € 1.068,- overgemaakt op een bankrekening op naam van [eiseres] met de vermelding: “Aflossing trailer deel 1 van 24” (productie 7 dagvaarding).
3.7.
Op 28 januari 2022 heeft [eiseres] conservatoir beslag laten leggen op roerende zaken in de woning van [gedaagden] en op een door hen gehuurd bedrijfspand. Ook is er beslag gelegd onder ABN AMRO en ING bank.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert - samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde 1] te veroordelen om aan haar te voldoen alle reeds vervallen dan wel nog verschuldigde termijnen, op de dag van dagvaarding in totaal nog een bedrag van
€ 50.222,46, opgebouwd uit de openstaande hoofdsom uit de geldleningsovereenkomst en contractuele rente, althans een geldbedrag en/of contractuele rente zoals te bepalen;
II. [gedaagde 2] te veroordelen om aan haar te voldoen alle reeds vervallen dan wel nog verschuldigde termijnen, op de dag van dagvaarding in totaal nog een bedrag van
€ 22.886,05, opgebouwd uit de openstaande hoofdsom uit de geldleningsovereenkomst en contractuele rente, althans een geldbedrag en/of contractuele rente zoals te bepalen;
III. [gedaagde 1] te veroordelen om aan haar te voldoen alle reeds vervallen dan wel nog verschuldigde termijnen, op de dag van dagvaarding in totaal nog een bedrag van
€ 24.602,- opgebouwd uit de openstaande hoofdsom uit de geldleningsovereenkomst en contractuele rente, althans een geldbedrag en/of contractuele rente zoals te bepalen;
IV. [gedaagden] te veroordelen om aan haar te voldoen een bedrag van
€ 12.211,- te vermeerderen met de wettelijke rente, althans een geldbedrag en/of wettelijke rente zoals te bepalen;
V. [gedaagden] te veroordelen om aan haar te vergoeden de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Vl. [gedaagden] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder het salaris van de advocaat, de beslagkosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
[eiseres] stelt dat er in totaal vier leningen zijn verstrekt. De eerste en de tweede lening zijn verstrekt in september 2020, de derde lening in mei 2021 en de vierde lening in oktober 2021. Er zijn schriftelijke overeenkomsten opgesteld met betrekking tot de eerste drie overeenkomsten. Die overeenkomsten zijn ondertekend. [eiseres] heeft steeds contante bedragen aan [gedaagden] verstrekt.
Ook zijn er aflossingen gedaan. Van de eerste twee overeenkomsten zijn 7 van de 48 overeengekomen termijnen voldaan, van de derde overeenkomst is 1 van de 24 termijnen voldaan. De vierde overeenkomst is alleen mondeling aangegaan. De lening is aangegaan [gedaagden] de verplichtingen uit de andere drie overeenkomsten zouden kunnen nakomen.
In de schriftelijke overeenkomsten is bepaald dat de leningen direct opeisbaar zijn zonder ingebrekestellingen als de aflossingen niet op de maandelijkse vervaldatum zijn betaald. Vanaf juni 2021 (leningen 1 en 3) en maart 2021 (lening 2) is er niet meer betaald. Er is sprake van verzuim zodat de leningen direct opeisbaar zijn.
4.3.
[gedaagden] voert verweer. Er zijn geen overeenkomsten van geldlening aangegaan. De handtekeningen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn vervalst. Gezien de hoogte van de bedragen en de financiële omstandigheden van [eiseres] is het niet geloofwaardig dat de gestelde leningen zouden zijn verstrekt.
Er zijn weliswaar bedragen overgemaakt naar de rekening van [eiseres] , maar dat is niet gedaan om leningen af te lossen. [eiseres] had zwarte inkomsten. Die inkomsten betaalde zij door aan [gedaagden] waarna [gedaagden] de bedragen aan [eiseres] overmaakte met op haar verzoek de vermeldingen die bij de overschrijvingen die zijn
vermeld. Het bedrag van € 10.211,00 ziet op een betaling in verband met een tussen partijen getroffen regeling.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een verschil tussen de eerste drie leningen en de vierde lening. Voor de eerste drie leningen geldt namelijk dat [eiseres] daarvan overeenkomsten heeft overgelegd met daarop de handtekening van [gedaagde 1] of [gedaagde 2] en ook bewijsstukken met betrekking tot aflossing van de leningen. Van de vierde lening ontbreken deze stukken. [eiseres] stelt zelf dat deze overeenkomst uitsluitend mondeling is aangegaan. Ook stelt zij dat daarop geen aflossing heeft plaatsgevonden. De vierde lening wordt daarom afzonderlijk beoordeeld.
De eerste drie leningen
5.2.
[eiseres] beroept zich op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde geldleningen. De hoofdregel is dan dat het aan haar is te bewijzen dat sprake was van geldleningen (artikel 150 Rv.
5.3.
De door [eiseres] overgelegde overeenkomsten van geldleningen zijn zogenaamde onderhandse akten. De overeenkomsten leveren daarom in beginsel dwingend bewijs op van dat wat partijen daarin over en weer hebben verklaard met betrekking tot dat waartoe de akte bestemd is om als bewijs te dienen (artikel 157 lid 2 Rv).
5.4.
Dit geldt echter niet wanneer de partij, tegen wie de akte dwingend bewijs zou leveren, stellig ontkent dat zij de akte heeft ondertekend (artikel 159 lid 2 Rv). Die situatie doet zich hier voor. Dat neemt niet weg dat ook bij betwisting van de handtekening het bestaan van de in een akte vastgelegde geldleningsovereenkomst kan worden aangenomen. Voor de totstandkoming daarvan bestaat geen vormvereiste. Het al dan niet bestaan van de akte is dan in beginsel alleen van belang voor de bewijspositie van [eiseres] respectievelijk [gedaagden] en niet voor de vraag of de overeenkomsten wel of niet tot stand zijn gekomen. Het leveren van bewijs komt pas aan de orde, wanneer de feiten die [eiseres] stelt om haar vorderingen te onderbouwen door [gedaagden] voldoende gemotiveerd worden betwist. Er kan dan reden zijn om [eiseres] toe te laten tot het leveren van bewijs of om een deskundige in te schakelen voor een oordeel over de echtheid van de overeenkomsten en/of de handtekeningen die daaronder zijn geplaatst.
5.5.
[eiseres] heeft niet alleen overeenkomsten overgelegd, maar ook bewijsstukken van betalingen door [gedaagden] (zie hiervoor r.o. 3.4-3.6). Daarbij is ten minste twee keer “aflossing” vermeld terwijl ook de vermelding ‘6/48’ de indruk wekt dat er sprake is van een periodieke aflossing. Daarbij is niet in geschil dat bij andere betalingen van [gedaagden] aan [eiseres] soortgelijke vermeldingen staan genoemd. Bovendien is in de door [eiseres] overgelegde overeenkomsten (onder 4. “Looptijd en aflossing”) opgenomen in hoeveel termijnen de hoofdsom zal worden afgelost en hoe hoog de termijnbetaling zal zijn. De hoogte van de betalingen en de vermeldingen bij de betalingen sluiten aan bij de aflossingstermijnen zoals in de overeenkomsten genoemd. [gedaagden] hebben daarvoor geen plausibele verklaring gegeven. Er is verklaard dat er vanaf eind 2020 tot eind 2021 met enige regelmaat contante bedragen van [eiseres] zijn ontvangen. Deze bedragen zijn uitgegeven, onder andere aan boodschappen, en via de bank volledig aan [eiseres]
terugbetaald. Volgens [gedaagden] gebeurde de vermelding bij de terugbetaling op verzoek van [eiseres] omdat zij een uitkering had en zwarte inkomsten. [eiseres] wilde een hypotheek en kon dat alleen op deze manier realiseren, aldus [gedaagden] De verklaring van [gedaagden] over de achtergrond van de betalingen is echter niet onderbouwd en [eiseres] heeft deze betwist. De verklaring is daarom niet aannemelijk geworden.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank doen de betalingen daarom een vermoeden ontstaan van het bestaan van de schulden op basis van de gestelde geldleningsovereenkomsten waarop de betalingen in mindering zouden strekken. [gedaagden] zal worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen dit vermoeden als in het dictum van dit vonnis vermeld.
De vierde lening
5.7.
Over de vierde lening heeft [eiseres] in de dagvaarding gesteld dat deze in oktober 2021 is aangegaan vanwege de familiaire band met [gedaagde 2] en de (toen nog) goede verstandhouding met [gedaagde 1] . De lening is aangegaan met dien verstande en onder de voorwaarde dat [gedaagden] de overeengekomen (maandelijkse) betalingsverplichtingen uit de eerdere geldleningen strikt en stipt zouden nakomen. Het bedrag van € 10.211,- omvatte deels een terugbetaling (op voorhand) van nog te schenken rente en deels een vergoeding voor door [gedaagde 2] betaalde belastinggelden. Die gelden konden [gedaagden] dan aanwenden om [eiseres] te voldoen, aldus [eiseres] .
5.8.
[gedaagden] heeft in de conclusie van antwoord onderbouwd verweer gevoerd. Het is ongeloofwaardig dat er nogmaals een lening zou zijn verstrekt nadat eerder maar liefst drie geldleningsovereenkomsten niet zouden zijn nagekomen. Het is onaannemelijk dat dit zou zijn gedaan vanwege de familiaire band, te meer omdat het om een forse lening zou gaan. [gedaagden] stellen ook dat de verstandhouding daarvoor al flink was bekoeld. De stellingen van [eiseres] over de rente raken kant noch wal. Rente is nimmer een schenking, maar een contractuele verplichting. Ook wordt betwist dat een lening zou zijn verstrekt om eerdere geldleningsovereenkomsten te voldoen. [gedaagden] hebben € 10.211,- van [eiseres] ontvangen, maar daaraan lag geen lening ten grondslag. [gedaagde 2] betaalde de belastingen in verband met de vennootschap. Daarvoor verwijzen [gedaagden] naar afschriften van de bankrekening van [gedaagde 2] (productie 8 bij de conclusie). De betaalde bedragen komen ongeveer uit op € 10.211,-. Bij het beëindigen van de vennootschap is afgesproken dat [eiseres] dit bedrag aan [gedaagde 2] zou betalen. [eiseres] betaalde maar € 8.211,-, zij is daarop aangesproken en heeft alsnog de verschuldigde € 2.000,- betaald.
5.9.
[eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd gereageerd op het verweer van [gedaagden] Tijdens de zitting is verklaard dat het de bedoeling van [eiseres] was om rente te schenken als dank voor het nakomen van de leningen, terwijl daarover eerder is gesteld dat deze niet nagekomen zijn. Verder is verwezen naar de berekening in productie 13 (bij akte van 29 augustus 2022), maar deze geeft geen duidelijkheid. Daargelaten de discussie tussen partijen over de herkomst van het notitieblokje staat in de productie bij de bedragen vermeld dat deze door [gedaagde 1] zijn opgeschreven, terwijl [eiseres] tijdens de zitting heeft verklaard dat die bedragen door haar zelf zijn opgeschreven. Ook de onduidelijke verklaringen van [eiseres] tijdens de zitting leiden niet tot een nadere onderbouwing van de vordering. Zo heeft zij verklaard: “
Eigenlijk was het geen lening, maar terugbetaling van nog te schenken rente. Mijn dochter zou teveel belasting betaald hebben voor de vof.” De
conclusie is dat [eiseres] wat betreft de vierde lening niet heeft voldoen aan haar stelplicht. Zij zal daarom niet worden toegelaten tot het leveren van bewijs. De slotsom is dat de vordering met betrekking tot deze lening niet kan worden toegewezen.
Levering tegenbewijs eerste drie leningen
5.10.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
5.11.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
laat [gedaagden] toe tot tegenbewijs tegen het vermoeden van het bestaan van schulden bij [eiseres] op basis van de drie schriftelijke geldleningsovereenkomsten,
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
23 november 2022voor uitlating door [gedaagden] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
6.3.
bepaalt dat [gedaagden] , indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,
6.4.
bepaalt dat [gedaagden] , indien zij
getuigenwillen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden december 2022 tot en met mei 2023 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. E.J.C. Adang in het gerechtsgebouw te 's-Hertogenbosch aan de Leeghwaterlaan 8,
6.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022.