ECLI:NL:RBOBR:2022:4944

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
21/2867 en 22/2666
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de ZW-uitkering en de weigering van de WIA-uitkering door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, op 11 november 2022, zijn de beroepen van eiser tegen de besluiten van het UWV om zijn Ziektewet (ZW) uitkering te beëindigen en om hem geen Wet WIA uitkering toe te kennen, beoordeeld. Eiser, die sinds 1 november 2018 als pakketbezorger werkte, meldde zich op 12 april 2019 ziek vanwege een afgescheurde pees in zijn linkermiddelvinger. Na beëindiging van zijn dienstverband op 30 april 2019, ontving hij een ZW-uitkering. Het UWV beëindigde deze uitkering per 24 maart 2021, omdat het de arbeidsongeschiktheid van eiser op minder dan 35% inschatte. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde zijn bezwaren ongegrond.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten en beperkingen, beoordeeld. Eiser voerde aan dat zijn psychische klachten, als gevolg van persoonlijke omstandigheden, niet goed waren ingeschat. De rechtbank oordeelde dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen recht heeft op een ZW-uitkering en ook geen recht op een WIA-uitkering. De rechtbank concludeerde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de conclusies logisch voortvloeiden uit de onderzoeksbevindingen. Eiser heeft geen medische gegevens overgelegd die de bevindingen van het UWV konden onderbouwen.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een ZW-uitkering per 24 maart 2021 en geen recht op een WIA-uitkering per 9 april 2021. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 21/2867 en SHE 22/2666

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV)
(gemachtigde: mr. W.J.C. Rademakers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de beslissing van het UWV om zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) te beëindigen en de weigering van het UWV om hem een uitkering te verstrekken op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Bij besluit van 23 februari 2021 heeft het UWV de uitkering van eiser op grond van de ZW vanaf 24 maart 2021 beëindigd.
1.2.
Bij besluit van 24 februari 2021 heeft het UWV vastgesteld dat eiser per 9 april 2021 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA.
1.3.
Eiser heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Het UWV heeft met twee aparte besluiten van 21 oktober 2021 op de bezwaren van eiser beslist en daarin de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
1.4.
Eiser heeft tegen beide besluiten van 21 oktober 2021 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 19 oktober 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser werkt sinds 1 november 2018 als pakketbezorger. Op 12 april 2019 is eiser ziek gemeld in verband met een afgescheurde pees van de linkermiddelvinger. Het dienstverband is op 30 april 2019 geëindigd. Met ingang van 1 mei 2019 heeft eiser recht op een ZW-uitkering. Op 1 januari 2021 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd.

Standpunten van partijen

Standpunt van eiser
3. Eiser heeft aangevoerd dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en zijn beperkingen heeft onderschat. Zo is door het UWV onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische klachten die onder andere het gevolg zijn van het beëindigen van zijn relatie. Ook ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren (rubriek 1 en 2) zijn te weinig beperkingen in acht genomen. Eiser vindt dat hij ook beperkt is ten aanzien van vasthouden en verdelen van de aandacht, herinneren in het dagelijks functioneren, zelfstandig handelen, handelingstempo, emotionele problemen van anderen hanteren, eigen gevoelens uiten en samenwerken. De linkermiddelvinger is nog steeds niet volledig hersteld waardoor hij minder kracht en lenigheid in zijn linkerhand ervaart. Ook hier zijn onvoldoende beperkingen voor in acht genomen. Eiser wijst op hetgeen de verzekeringsarts B&B heeft opgemerkt over deconditionering. Volgens eiser is de deconditionering het gevolg van zijn zowel zijn lichamelijke als psychische gesteldheid. Ook zijn verslavingsproblematiek en dakloosheid spelen hierbij een rol. Eiser is niet in staat de aan hem voorgehouden werkzaamheden te verrichten. Omdat de ZW-uitkering ten onrechte is beëindigd zal ook de wachttijd van 104 weken worden volgemaakt zodat hij aansluitend recht heeft op een WIA-uitkering.
Verweer van het UWV
4. Eiser heeft zijn standpunt dat onvoldoende beperkingen in acht zijn genomen niet onderbouwd. Het UWV ziet daarom in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding terug te komen van zijn standpunt dat eiser geen recht heeft op een ZW-uitkering of een WIA-uitkering.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen recht heeft op een ZW-uitkering en ook geen recht heeft op een WIA-uitkering. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
6. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het recht op ZW per 24 maart 2021 (SHE 22/2666)
6.1.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) is in Nederland de hoogste rechter die oordeelt over arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. De CRvB heeft inmiddels al in veel zaken uitgesproken dat het UWV zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
  • zij moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
  • ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en,
  • de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
6.2.
Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. De rechtbank beoordeelt of de rapporten die in deze zaak zijn opgesteld, voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts geldt dat eiser niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
Is het onderzoek zorgvuldig verricht?
6.3.
De rechtbank gaat eerst in op de vraag of de rapporten van de verzekeringsartsen waarop het UWV zich baseert, zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Daarbij wordt onder meer bekeken welke onderzoeksactiviteiten deze verzekeringsartsen hebben verricht.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig is geweest. Daarbij is het volgende van belang. Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts van 16 februari 2021 blijkt dat het dossier is bestudeerd en dat op 9 februari 2021 telefonisch is gesproken. Tijdens het spreekuur heeft de verzekeringsarts een (uitgebreide) anamnese afgenomen en is eiser psychisch onderzocht. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) van 7 september 2021 blijkt dat in bezwaar ook het dossier is bestudeerd, dat de verzekeringsarts B&B kennis heeft genomen van de medische informatie van de behandelende sector en dat eiser aansluitend aan de hoorzitting lichamelijk en psychisch is onderzocht. Ook is er overleg geweest met de primaire verzekeringsarts, de arbeidsdeskundige B&B en de juridisch medewerker. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten doen of aanvullende medische informatie had moeten opvragen. Daarbij volgt de rechtbank de stelling van het UWV dat uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat een verzekeringsarts in beginsel op zijn eigen oordeel kan varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapportages logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
Medisch inhoudelijk
6.5.
De rechtbank beoordeelt vervolgens de medische grondslag van het bestreden besluit en ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid daarvan. Dit licht de rechtbank hierna toe.
6.6.
De verzekeringsarts B&B is bekend met de klachten van eiser. Hij is uitgevallen met klachten aan zijn linkermiddelvinger. Daarnaast is sprake van psychische klachten. Zo heeft eiser last van stemmingsklachten, piekeren, slaapproblemen en nare herinneringen bij een traumatische jeugd. Mogelijk is sprake van PTSS. Twee jaar geleden is eiser onder behandeling geweest van een psycholoog. Het letsel aan de linkermiddelvinger is inmiddels volledig hersteld. De verzekeringsarts B&B heeft hier daarom geen beperkingen voor aangenomen. De verzekeringsarts B&B sluit niet uit dat ook andere factoren dan medische factoren (denk daarbij bijvoorbeeld aan een deconditionering) een rol spelen bij het ervaren van de klachten. Bij stijfheid of krachtsvermindering van de linkermiddelvinger kan eiser zelf oefeningen doen om dit te voorkomen of te verminderen. Omdat bij eiser sprake is van een verminderde mentale weerbaarheid is hij aangewezen op structuur, regelmaat en voorspelbaarheid zonder stresserende factoren als veelvuldige deadlines/produktiepieken, continue storingen/onderbrekingen, conflicthantering, frequent klant/patientcontact, leiding geven en nachtdiensten. Ook is eiser beperkt ten aanzien van zwaar fysiek werk. Hiermee is voldoende rekening gehouden bij het opstellen van de FML.
6.7.
Het is de rechtbank duidelijk dat eiser meer beperkingen ervaart door zijn klachten dan het UWV heeft aangenomen. Maar bij een beoordeling als deze wordt geen rekening gehouden met alle – subjectief – ervaren gezondheidsklachten van eiser. Slechts als en voor zover klachten zijn terug te voeren op enige, objectief medisch aantoonbare, ziekte of gebrek leidt dit tot het aannemen van beperkingen. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat het UWV zijn objectief medisch aantoonbare beperkingen heeft onderschat. Eiser heeft geen medische gegevens overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsarts B&B.
Arbeidskundig
6.8.
Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde beperkingen zoals neergelegd in de FML van 17 februari 2021, geldig vanaf 9 februari 2021, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de passendheid van de door de arbeidsdeskundige B&B aan de schatting ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker industrie (SBC-code: 111180), wikkelaar (SBC-code: 267053) en productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code: 272043). De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit waarmee zijn ZW-uitkering werd beëindigd op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
Het recht op WIA per 9 april 2021 (SHE 21/2867)
7. Doordat het UWV de ZW-uitkering per 24 maart 2021 heeft beëindigd heeft eiser de wachttijd van 104 weken niet volgemaakt. Die wachttijd loopt tot 9 april 2021. Dit betekent dat eiser per 9 april 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser geen per 24 maart 2021 geen recht heeft op een ZW-uitkering en per 9 april 2021 geen recht op een WIA-uitkering. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser het griffierecht niet terug en krijgt hij ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.