In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H.L.H. Hermans, beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV. Het UWV had vastgesteld dat eiseres vanaf 8 juli 2021 20,73% arbeidsongeschikt was, en per 8 september 2021 haar WIA-uitkering stopgezet. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte was vastgesteld op minder dan 35%.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de medische rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De verzekeringsarts had eiseres onderzocht en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat eiseres met haar beperkingen nog in staat was om bepaalde functies uit te oefenen. Eiseres voerde aan dat haar beperkingen niet juist waren vastgesteld en dat zij slechts 12 uur per week kon werken.
De rechtbank oordeelde dat het UWV op zorgvuldige wijze tot zijn besluit was gekomen. De medische rapporten voldeden aan de voorwaarden van zorgvuldigheid, en de rechtbank vond dat eiseres niet voldoende had onderbouwd dat de rapporten onjuist waren. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres op 8 juli 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak werd gedaan op 17 november 2022 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, en de proceskosten werden niet vergoed omdat eiseres in het ongelijk werd gesteld.