ECLI:NL:RBOBR:2022:5166

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
9528001 \ CV EXPL 21-5288
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van overeenkomst op grond van oneerlijke handelspraktijken

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft de kantonrechter op 10 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en een gedaagde. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.N. Meijer, vorderde vernietiging van een overeenkomst op basis van oneerlijke handelspraktijken. De eiseres stelde dat de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M. Goedhart, haar niet correct had geïnformeerd over de aard van de werkzaamheden aan haar dak, waardoor zij een overeenkomst had gesloten die zij anders niet zou hebben gesloten. De gedaagde had een noodvoorziening aangebracht, maar de eiseres was in de veronderstelling gebracht dat het om een duurzame oplossing ging. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan en dat de overeenkomst als gevolg daarvan vernietigbaar is. De rechter heeft geoordeeld dat de eiseres recht heeft op terugbetaling van het door haar betaalde bedrag van € 1.200,-, omdat de gedaagde niet heeft bewezen dat de verrichte werkzaamheden enige waarde vertegenwoordigen. Daarnaast heeft de rechter de gedaagde veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 75,- voor de kosten van herstel van de regenpijp, maar de vordering voor herstel van de verzakte tuin en de expertisekosten zijn afgewezen. De gedaagde is in de proceskosten veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 741,30. De wettelijke rente is toegewezen vanaf 28 oktober 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 9528001 \ CV EXPL 21-5288
Vonnis van 10 november 2022
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. P.N. Meijer (DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij)
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Goedhart.
Partijen worden hierna genoemd “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
a. de dagvaarding 28 oktober 2021 met 14 producties;
b. de conclusie van antwoord met bijlagen;
c. het tussenvonnis van 10 februari 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
d. de akte wijziging van eis van [eiseres] , ingekomen ter griffie op 10 februari 202 met 4 producties;
e. de akte van [eiseres] met USB-stick waarop een geluidsopname staat.
1.2.
De mondelinge behandeling (zitting) heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2022. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. [gedaagde] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken. Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter medegedeeld dat vonnis zal worden gewezen.

2.De vordering en het verweer

2.1.
[eiseres] vordert, na wijziging van eis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.595,- aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente, en € 914,76 aan expertisekosten, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
2.2.
[eiseres] legt aan haar vordering primair het volgende ten grondslag.
Er is sprake van een oneerlijke handelspraktijk op grond waarvan de overeenkomst dient te worden vernietigd. [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met de vereisten van professionele toewijding, waardoor [eiseres] geen voldoende geïnformeerd besluit heeft kunnen nemen. Indien zij had geweten dat [gedaagde] slechts een noodvoorziening zou aanbrengen op het dak, zou zij de opdracht niet hebben verstrekt. Daarnaast heeft [eiseres] gedwaald. Door uitlatingen van [gedaagde] is zij in de waan gebracht dat het werk van [gedaagde] tot een duurzame reparatie van het dak zou leiden, als gevolg waarvan zij 15 jaar geen omkijken meer naar het dak zou hebben. Als zij zou hebben geweten dat [gedaagde] slechts een noodvoorziening zou aanbrengen, had zij de overeenkomst niet gesloten. De vernietiging van de overeenkomst heeft tot gevolg dat [eiseres] onverschuldigd heeft betaald. De reparatie heeft de facto geen waarde gehad, omdat de dakbedekking compleet vervangen dient te worden. Als [eiseres] dit vooraf had geweten, waren de kosten van [gedaagde] niet gemaakt.
Subsidiair legt [eiseres] aan haar vordering ten grondslag dat ontbinding van de overeenkomst is gerechtvaardigd, omdat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. [gedaagde] heeft de op hem rustende waarschuwingsplicht geschonden door niet duidelijk te maken dat het herstelwerk geen duurzame oplossing zou behelzen.
Als gevolg van het handelen van [gedaagde] is [eiseres] geconfronteerd met schade. De regenpijp is vastgezet door een derde voor een bedrag van € 75,-. Daarnaast is de tuin verzakt door het water dat niet van het dak kon worden afgevoerd. Herstel daarvan zal € 320,- bedragen.
De onderzoekskosten die [eiseres] heeft gemaakt zijn redelijk en het onderzoek heeft duidelijkheid verschaft over de aard van de problematiek, te weten dat [gedaagde] een noodreparatie heeft uitgevoerd. De expertisekosten van € 914,76 dient [gedaagde] eveneens te vergoeden.
2.3.
[gedaagde] voert het volgende verweer. [gedaagde] heeft tijdens de inspectie op 8 januari 2021 geconstateerd dat de lekkage het gevolg was van slijtage van de dakbedekking (EPDM). [gedaagde] heeft [eiseres] ervan op de hoogte gesteld dat het EPDM vervangen moest worden en de kosten daarvoor ongeveer € 4.000,- zouden bedragen. Omdat [eiseres] schrok van dat bedrag, heeft [gedaagde] voorgesteld de lekkage te stoppen door het kitten van de dakranden en het coaten van het EPDM rondom de dakranden. [gedaagde] heeft erop gewezen dat dit een tijdelijke oplossing was waarmee de lekkage voorlopig en mogelijk zelfs enkele jaren buiten de deur zou kunnen worden gehouden. Daarnaast heeft [gedaagde] aangeboden om kosteloos de regenpijp te herstellen door een koppelstuk te plaatsen. [eiseres] heeft [gedaagde] vervolgens opdracht gegeven om de dakranden te kitten en het EPDM rondom de dakranden te voorzien van een coating. [gedaagde] heeft die opdracht aanvaard en heeft op 13 januari 2021 de werkzaamheden correct en deugdelijk uitgevoerd. Op 23 januari 2021 heeft [gedaagde] het koppelstuk geplaatst. [gedaagde] is niet tekortgeschoten in de nakoming van een op hem rustende verplichting. Partijen zijn niet overeengekomen dat het dak duurzaam worden hersteld en [gedaagde] heeft daar ook geen onjuiste mededelingen over gedaan en de in rekening gebrachte kosten staan ook niet in verhouding tot een deugdelijk en duurzaam herstel door vervanging van de EPDM-folie. De garantie van 15 jaar die op de factuur staat vermeld, is per abuis op de (gestandaardiseerde) factuur vermeld. Als er al sprake is van een tekortkoming, dan heeft [eiseres] niet onderbouwd gesteld dat zij daardoor schade heeft geleden. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat de schade door de tekortkoming is veroorzaakt.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter zal allereerst beoordelen of sprake is van een oneerlijke handelspraktijk op grond waarvan de overeenkomst door [eiseres] kan worden vernietigd.
3.2.
De bepalingen omtrent oneerlijke handelspraktijken tussen consumenten en handelaren zijn opgenomen in afdeling 3A van Titel 3 van Boek 6 BW. Deze afdeling strekt tot implementatie van de Europese Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken (nr. 2005/29/EG) Art. 6:193a lid 1 onder c B W omschrijft een product als een goed, elektriciteit daaronder begrepen, of dienst. De werkzaamheden aan het dak kunnen gelet op deze definitie, worden aangemerkt als een dienst en dus als product.
Art. 6:193b lid 2 BW bepaalt dat een handelspraktijk oneerlijk is als een handelaar handelt:
( a) in strijd met de vereisten van professionele toewijding, en
( b) het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt of kan worden beperkt,
waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.
Ingevolge art. 6:193b lid 2 BW is een handelspraktijk oneerlijk wanneer een handelaar handelt in strijd is met de vereisten van professionele toewijding en het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt of kan worden beperkt, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen. Een handelspraktijk kan in verschillende opzichten misleidend zijn (art. 6:193c t/m 6:193f BW), onder meer indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden, al dan niet door de algemene presentatie van de informatie (art. 6:193c lid 1, aanhef, BW), zoals ten aanzien van onder meer het bestaan en de aard van het product (onderdeel a), de voornaamste kenmerken van het product (onderdeel b) en de noodzaak van een dienst, onderdeel, vervanging of reparatie (onderdeel e). Daarnaast kan een handelspraktijk misleidend zijn indien er sprake is van een misleidende omissie, bijvoorbeeld door het weglaten of op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze verstrekken van essentiële informatie (art. 6:193d lid 2 en 3 BW). Bij de beoordeling of essentiële informatie is weggelaten of verborgen is gehouden, wordt de feitelijke context in aanmerking genomen (art. 6:193d lid 4 BW).
3.3.
[eiseres] stelt dat er sprake is van een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193b lid 2 BW, omdat [gedaagde] niet aan haar kenbaar heeft gemaakt dat slechts een noodvoorziening op het dak zou worden aangebracht. Ter zitting heeft [eiseres] dit standpunt nader toegelicht. Zij heeft betoogd dat [gedaagde] haar niet alleen had informeren over de slechte conditie van het dak, maar haar er expliciet op had moeten wijzen dat een reparatie van lekkage door middel van kit en coating op de dakranden zinloos was omdat de complete dakbedekking aan vervanging toe was. [gedaagde] betwist dit alles en voert aan dat hij [eiseres] ervan op de hoogte heeft gesteld dat het EPDM vervangen moest worden en de kosten daarvoor ongeveer € 4.000,- zouden bedragen. Omdat [eiseres] schrok van dat bedrag, heeft [gedaagde] voorgesteld de lekkage te stoppen door het kitten van de dakranden en het coaten van het EPDM rondom de dakranden, aldus [gedaagde] . Volgens [gedaagde] heeft hij [eiseres] erop gewezen dat dit een tijdelijke oplossing was waarmee de lekkage op die plek voorlopig en mogelijk zelfs enkele jaren buiten de deur zou kunnen worden gehouden.
3.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Vast staat dat [eiseres] [gedaagde] heeft ingeschakeld vanwege lekkages, ogenschijnlijk aan het dak. Vast staat ook dat voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, [gedaagde] het dak heeft geïnspecteerd. Op basis van de bevindingen van die inspectie heeft [gedaagde] herstelwerkzaamheden voorgesteld, waar [eiseres] vervolgens opdracht toe heeft gegeven. De kantonrechter is van oordeel dat gelet op het onder 3.2. geschetste kader, [gedaagde] na de inspectie van het dak en voorafgaand aan het tot stand komen van de overeenkomst, [eiseres] had behoren te informeren over de noodzaak van vervanging c.q. reparatie van de dakbedekking, de aard van de het door [gedaagde] aan te brengen product (een noodvoorziening) en het te verwachten resultaat daarvan (het slechts plaatselijk en tijdelijk voorkomen van lekkages). Indien [gedaagde] [eiseres] op deze punten niet en/of onjuist heeft geïnformeerd, kwalificeert dit naar het oordeel van de kantonrechter als een misleidende handelspraktijk respectievelijk een misleidende omissie. Op grond van
art. 6:193j lid 1 BW dient [gedaagde] de materiële juistheid en volledigheid van de informatie die hij heeft verstrekt te bewijzen. De kantonrechter is echter van oordeel dat in het licht van de door [eiseres] overgelegde geluidsopname [gedaagde] zijn stelling dat hij [eiseres] juist en volledig heeft geïnformeerd, nader had behoren toe te lichten en onderbouwen. De mededelingen van [gedaagde] tijdens het gesprek op 26 april 2021 laten zich lastig rijmen met het volledig en juist informeren en vormen daarvoor een contra-indicatie. Van [gedaagde] had een toelichting c.q. verklaring mogen worden verwacht over hoe deze mededelingen zich verhouden tot de eerder beweerdelijk verstrekte informatie over de noodzaak van vervanging van de dakbedekking en de aan te brengen noodvoorziening. Nu deze toelichting ontbreekt en [gedaagde] bij conclusie van antwoord slechts een zeer algemeen bewijsaanbod heeft gedaan, zal dat bewijsaanbod worden gepasseerd. Daarmee staat in rechte vast dat [gedaagde] [eiseres] niet, respectievelijk onjuist heeft geïnformeerd over de noodzaak van vervanging c.q. reparatie van de dakbedekking, de aard van de het door [gedaagde] aan te brengen product (een noodvoorziening) en het te verwachten resultaat daarvan.
3.5.
Op grond van wat hiervoor is overwogen, is de slotsom dat de overeenkomst tussen partijen als gevolg van oneerlijke handelspraktijken tot stand is gekomen. Het beroep van [eiseres] op de vernietiging van de overeenkomst op grond van oneerlijke handelspraktijken slaagt (artikel 6:193j lid 3 BW). In beginsel bestaat het gevolg van die vernietiging eruit dat [gedaagde] aan [eiseres] het overeengekomen bedrag van € 1.200,- moet terugbetalen op grond van onverschuldigde betaling. [gedaagde] heeft een beroep gedaan op artikel 6:210 lid 2 BW, waarin is bepaald dat hij recht heeft op een waardevergoeding omdat de prestatie niet ongedaan kan worden gemaakt en [eiseres] door de verrichte werkzaam-heden is verrijkt. [eiseres] heeft echter terecht aangevoerd dat de verrichte prestatie geen waarde vertegenwoordigt, omdat het gehele dak inmiddels is vervangen. [gedaagde] heeft dat verder niet betwist. De kantonrechter gaat dan ook aan het verweer van [gedaagde] voorbij. De vordering tot terugbetaling van € 1.200,- zal worden toegewezen.
3.6.
Met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding van € 395,- overweegt de kantonrechter als volgt. Vast staat dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] kosteloos de regenpijp zou vastzetten. Vast staat ook dat [gedaagde] daarin tekort is geschoten. Door de gemachtigde van [gedaagde] is ter zitting aangegeven dat [eiseres] juridisch gezien recht heeft op vergoeding van de daardoor ontstane schade, waar het de herstelkosten van een derde betreft. Het bedrag van € 75,- zal daarom worden toegewezen. De gevorderde kosten van € 320,- voor het herstel van de verzakte tuin zullen worden afgewezen. [gedaagde] heeft betwist dat de tuin is verzakt als gevolg van de ondeugdelijke werkzaamheden aan de regenpijp. Ook de omvang van de schade heeft [gedaagde] betwist. Gelet op deze betwistingen, is het aan [eiseres] om het causale verband en de schade nader te onderbouwen. Omdat zij dat niet, althans onvoldoende, heeft gedaan, kan in rechte niet worden uitgegaan van de juistheid van haar stellingen. De gevorderde schadevergoeding van € 320,- voor de verzakking van de tuin zal daarom worden afgewezen.
3.7.
De gevorderde expertisekosten van € 914,76 zullen worden afgewezen, omdat het geen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW betreft.
3.8.
In totaal wordt een bedrag van € 1.275,- aan hoofdsom toegewezen. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 28 oktober 2021, nu deze niet afzonderlijk is weersproken.
3.9.
[gedaagde] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt. Hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
127,30
- griffierecht
240,00
- salaris gemachtigde
374,00
(2,00 punten × € 187,00)
Totaal
741,30

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.275,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 741,30 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. van den Berk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2022.