ECLI:NL:RBOBR:2022:5316

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
C/01/383374 / HA ZA 22-366
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • mr. Bartels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie door vakbond inzake spaarurenmodel en loondoorbetaling bij onwerkbaar weer

In deze zaak, die voorligt bij de Rechtbank Oost-Brabant, betreft het een collectieve actie ingesteld door de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) tegen MEBIN B.V. De zaak draait om de inzetbaarheid van het spaarurenmodel zoals vastgelegd in de CAO Mebin 2021-2022. FNV stelt dat Mebin in strijd handelt met de wet en de cao door spaaruren af te boeken van het saldo van werknemers in verband met vorstdagen en onvoldoende werk. FNV heeft een uitvoerige vordering geformuleerd, waarin zij onder andere vraagt om voor recht te verklaren dat het spaarurenmodel niet mag worden ingezet bij onwerkbaar weer en om Mebin te veroordelen tot het uitbetalen van de opgebouwde spaaruren. Mebin heeft verweer gevoerd en stelt dat FNV niet ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat niet voldaan zou zijn aan de eisen voor collectieve acties. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak voldoet aan de ontvankelijkheidseisen en heeft besloten dat er een tweede schriftelijke debatronde moet plaatsvinden om de ontvankelijkheidsvragen te behandelen. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen en zal op 4 januari 2023 weer op de rol komen voor het nemen van een conclusie van repliek door FNV.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/383374 / HA ZA 22-366
Vonnis van 7 december 2022
in de zaak van
FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING (FNV),
te Utrecht,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: FNV,
advocaat: mr. J. van Overdam te Utrecht,
tegen
MEBIN B.V.,
te 's-Hertogenbosch,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: Mebin,
advocaat: mr. A.H.M. Booijink te 's-Hertogenbosch.

1.De procedure

1.1.
Deze zaak betreft een collectieve vordering in de zin van artikel 3:305a BW.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 8 producties,
- de conclusie van antwoord terzake artikel 1018c lid 5 Rv en ten principale, tevens conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie, met 10 producties.
1.3.
Vervolgens heeft de rolrechter de zaak aangehouden om te beslissen over de wijze waarop deze procedure zal worden voortgezet.

2.Beoordeling voortgang procedure

2.1.
FNV stelt dat zij met Mebin van mening verschilt over de inzet(baarheid) van het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de CAO Mebin 2021-2022 (hierna: ‘het spaarurenmodel’ en ‘de cao’). Dit naar aanleiding van het besluit van Mebin om spaaruren af te boeken van het spaarurensaldo van werknemers die verplicht deelnemen aan het spaarurenmodel in verband met vorstdagen in februari 2021 en in verband met onvoldoende werk op woensdag 5 januari tot en met vrijdag 7 januari 2022. Volgens FNV handelt Mebin hiermee in strijd met de wet, met de cao en met de ministeriële regeling van 19 december 2019 inzake de verplichting tot loondoorbetaling bij onwerkbaar weer.
2.2.
FNV heeft een uitvoerige vordering geformuleerd, die heel kort samengevat er op neerkomt dat FNV de rechtbank vraagt:
(-) om voor recht te verklaren dat het spaarurenmodel in strijd is met de wet en door Mebin niet mag worden ingezet bij onwerkbaar weer, en dat Mebin ten onrechte vorstdagen in februari 2021 en niet gewerkte uren in de periode van 5 januari tot en met 7 januari 2022 (wegens niet voldoende werk) in mindering heeft gebracht op het spaarurensaldo van (voormalig) werknemers;
(-) om Mebin te veroordelen tot het uitbetalen van de opgebouwde spaaruren in het spaarurensaldo aan de (voormalig) werknemers, met inbegrip van de ten onrechte afgeschreven spaaruren, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente, althans tot het terugboeken van de ten onrechte afgeschreven spaaruren, alles op straffe van een dwangsom;
(-) om Mebin te verbieden om werknemers spaaruren te laten opbouwen in het spaarurenmodel, en om hen deze spaaruren te laten opnemen bij onwerkbaar weer, eveneens op straffe van een dwangsom;
(-) om Mebin te veroordelen in de kosten van FNV.
2.3.
FNV stelt belang te hebben bij het instellen van deze collectieve vordering omdat zij Mebin tevergeefs heeft verzocht en gesommeerd om deze afgeschreven spaaruren terug te boeken naar het spaarurensaldo van de werknemers.
2.4.
Mebin voert verweer en concludeert in de eerste plaats dat FNV niet in haar vorderingen kan worden ontvangen omdat niet is voldaan aan veel van de eisen die in artikel 3:305a BW en in artikel 1018c lid 5 Rv worden gesteld aan collectieve acties.
2.5.
Mebin heeft bovendien inhoudelijk verweer gevoerd en voorwaardelijke tegenvorderingen ingesteld, die als volgt kunnen worden samengevat:
(-) indien de rechtbank in conventie zal oordelen dat het spaarurenmodel wegens strijd met de wet niet mag worden ingezet, of bij onwerkbaar weer en/of vorstdagen niet meer kan worden toegepast, dan vraagt Mebin de rechtbank te bepalen dat de betrokken werknemers ook geen recht meer hebben op 2,5% spaarurentoeslag;
(-) indien de rechtbank in conventie zal oordelen dat het spaarurenmodel niet tijdens de vorstdagen in februari 2021 had mogen worden toegepast, dan vraagt Mebin de rechtbank te bepalen dat de betrokken werknemers in februari 2021 ook geen recht hadden op spaarurentoeslag en dat het Mebin wordt toegestaan de ten onrechte verschuldigde spaarurentoeslag over die maand in de uitvoering van de veroordeling in conventie jegens de werknemers te betrekken;
(-) indien de rechtbank in conventie Mebin zal veroordelen de spaaruren over de niet gewerkte uren in de periode van 5 januari tot 7 januari 2022 terug te boeken naar het spaarurensaldo van de werknemers, dan wel deze aan de werknemers uit te betalen, dan vraagt Mebin de rechtbank om te bepalen dat Mebin gerechtigd is tegenover de betrokken medewerkers om het equivalent van het aantal afgeboekte spaaruren als vakantie-uren of tijd-voor-tijd uren in mindering te brengen op het betreffende saldo van de werknemers.
De rechtbank overweegt het volgende
2.6.
In deze zaak gaat het om een collectieve actie in de zin van artikel 3:305a BW, zoals dat artikel luidt sinds de inwerkingtreding per 1 januari 2020 van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA). Voor deze collectieve actie gelden bijzondere procedureregels die zijn neergelegd in artikel 1018b en volgende Rv.
2.7.
De rechtbank heeft na ontvangst van de dagvaarding vastgesteld dat is voldaan aan de vereisten uit artikel 1018c lid 2 Rv, aangezien de dagvaarding binnen twee dagen na het uitbrengen daarvan is ingediend ter griffie van de rechtbank, en gelijktijdig is aangetekend in het centraal register voor collectieve acties zoals dat te vinden is op www.rechtspraak.nl.
2.8.
Vervolgens is de zaak voor drie maanden aangehouden overeenkomstig artikel 1018c lid 3 Rv, en daarna op de rol geplaatst voor het nemen van een conclusie van antwoord door Mebin.
2.9.
Voordat een inhoudelijke behandeling van deze collectieve vordering kan plaatsvinden, dient de rechter eerst een aantal beslissingen te nemen.
2.10.
De rechter zal op grond van artikel 1018c lid 5 Rv moeten beslissen:
dat eiser voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a lid 1 tot en met 3 BW of dat niet aan deze eisen behoeft te worden voldaan op grond van het zesde lid van dat artikel;
dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering doordat de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt, voldoende is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, dat zij alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben, en
dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment waarop het geding aanhangig wordt.
2.11.
Indien deze beslissing positief uitvalt voor FNV, dan zal de rechter vervolgens FNV moeten aanwijzen als exclusieve belangenbehartiger met inachtneming van het bepaalde in artikel 1018e lid 1 Rv. De rechter zal op grond van artikel 1018e lid 2 Rv onder andere ook moeten vaststellen, en in een vonnis moeten omschrijven, wat de collectieve vordering precies inhoudt, en voor welke nauw omschreven groep personen eiser de belangen in deze collectieve procedure behartigt. Het moet voor individuele personen waarvoor FNV stelt op te komen en die het vonnis lezen immers begrijpelijk zijn wat de procedure voor hen zal kunnen betekenen, zodat zij ook de keuze kunnen maken zich aan de behartiging van hun belangen door FNV in deze procedure te onttrekken door middel van een opt-out.
2.12.
Nadat de rechter de vordering en de ‘nauw omschreven groep personen’ heeft bepaald, zal de rechter vervolgens het een en ander moeten bepalen over de formaliteiten rondom de opt-out en opt-in (artikel 1018f Rv) en zal de rechter partijen nog een termijn moeten stellen voor het beproeven van een overeenkomst (artikel 1018g Rv). Dit alles gaat vooraf aan de inhoudelijke beoordeling van de zaak.
2.13.
Met het oog op een aantal van deze door de rechter te nemen beslissingen, is in het eerste lid van artikel 1018c Rv voorgeschreven dat in de dagvaarding waarmee de collectieve vordering wordt ingesteld onder meer het volgende moet worden vermeld:
een omschrijving van de gebeurtenis(sen) waarop de collectieve vordering betrekking heeft;
een omschrijving van de personen tot bescherming van wier belangen de collectieve actie strekt;
een omschrijving van de mate waarin de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen gemeenschappelijk zijn;
een omschrijving van de wijze waarop voldaan is aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a lid 1 tot en met 3 BW, of van de gronden waarop het zesde lid van dat artikel van toepassing is.
2.14.
De rechtbank stelt vast dat FNV in de dagvaarding weliswaar is ingegaan op een aantal aspecten met betrekking tot haar ontvankelijkheid in deze procedure, maar dat zij onder meer niet duidelijk heeft aangegeven en afgebakend voor welke personen zij de belangen in deze procedure behartigt, en op welke categorie van die personen de onderscheidenlijke vorderingen betrekking hebben. Dit aspect acht de rechtbank met name van belang bij de beantwoording van de vraag of de vorderingen wel voldoen aan artikel 1018c lid 5 sub b Rv (het efficiency- en effectiviteitsvereiste). De rechtbank stelt ook vast dat door Mebin uitvoerig verweer is gevoerd waarbij zij gemotiveerd stelt dat aan een groot aantal (ontvankelijkheids)eisen, waaraan (de indiener van) een collectieve actie moet voldoen, niet is voldaan, op welk verweer FNV nog niet heeft kunnen reageren. Mebin heeft bovendien een voorwaardelijke vordering in reconventie ingesteld. Over de vraag of een dergelijke reconventionele vordering zich wel leent voor een procedure als de onderhavige, en zo ja, welke gevolgen dit heeft voor deze collectieve actie en de door de rechtbank te nemen beslissingen voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling, is door partijen ook nog niets naar voren gebracht.
2.15.
De rechtbank ziet hierin aanleiding om in deze zaak een tweede schriftelijke debatronde te laten plaatsvinden, waarin partijen zich over een en ander nader kunnen uitlaten, voordat de rechtbank haar beslissing zal geven over de ontvankelijkheidsvragen van artikel 1018c lid 5 Rv, en eventueel vervolgens beslissingen zal geven als bedoeld in artikel 1018e lid 1 Rv (aanwijzing van de exclusieve belangenbehartiger) en artikel 1018e lid 2 Rv (omschrijving van de vordering en de nauw omschreven groep). De rechtbank zal de zaak daartoe verwijzen naar de rol voor het nemen van een conclusie van repliek door FNV, waarna Mebin een conclusie van dupliek zal mogen nemen.
2.16.
Hoewel op dit moment dus nog niet vaststaat dat FNV ontvankelijk zal zijn in haar vordering, staat het partijen daarenboven vrij zich in hun conclusies ook alvast uit te laten over de wijze waarop de in artikel 1018f Rv beschreven mededeling zou moeten worden gedaan en wat daar in zou moeten staan (inzake de opt-out en opt-in), en over de noodzaak en lengte van een schikkingstermijn (artikel 1018g Rv).
2.17.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 4 januari 2023 voor het nemen van een conclusie van repliek door FNV over de andere onderwerpen genoemd in 2.14 en 2.15 (en desgewenst die genoemd in 2.16), waarna Mebin vier weken later een conclusie van dupliek kan nemen,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.