ECLI:NL:RBOBR:2022:543

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
21/1041
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van omgevingsvergunning voor uitbouw met nooddeur en trap

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 februari 2022 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning die door de gemeente Bernheze was verleend voor het legaliseren van een uitbouw aan een woning. De uitbouw bevatte een nooddeur en een trap, en de rechtbank moest beoordelen of de gemeente de feiten en belangen correct had afgewogen bij het verlenen van deze vergunning. Eiser, die naast de vergunninghouder woont, had bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat hij meende dat de nooddeur en de trap in strijd waren met het Burgerlijk Wetboek, aangezien deze op minder dan twee meter van zijn perceelgrens waren aangebracht zonder zijn toestemming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder de nooddeur en de trap had aangebracht zonder de vereiste omgevingsvergunning en dat deze in strijd waren met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende had gewaarborgd dat de nooddeur alleen als vluchtroute zou worden gebruikt en niet als normale toegang. De rechtbank heeft daarom het bestreden besluit vernietigd, maar de omgevingsvergunning in stand gelaten, met de aanpassing dat de nooddeur en de trap alleen bij calamiteiten mogen worden gebruikt.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vergunninghouder moet voldoen aan de voorschriften van de omgevingsvergunning en dat overtreding hiervan kan leiden tot intrekking van de vergunning. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, omdat zijn beroep gegrond is verklaard. De rechtbank heeft de gemeente opgedragen om het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eiser te vergoeden en de proceskosten tot een bedrag van € 2.059,00 te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1041

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.M.A. Schrieder),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.M. Ploegmakers).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[naam](vergunninghouder),
te [woonplaats] .

Procesverloop

In het besluit van 21 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het legaliseren van een uitbouw aan de woning op het adres [adres] te [woonplaats] .
In het besluit van 16 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is vergunninghouder verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1 Eiser woont op het perceel [adres] in [woonplaats] . Vergunninghouder woont op het aangrenzende perceel [adres] (het perceel). De woning van vergunninghouder staat op ongeveer 1,80 meter van de zijdelingse perceelsgrens. Vergunninghouder heeft aan de achterzijde van zijn woning, zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning, een uitbouw met plat dak en een dakopbouw gerealiseerd. In de zijgevel van de dakopbouw, aan de kant van eisers perceel, is een (nood)deur aangebracht. Het plat dak kan worden verlaten via een stalen trap aan de achterzijde van de woning
.Op 28 augustus 2020 heeft vergunninghouder alsnog een omgevingsvergunning aangevraagd.
1.2
Op grond van het geldende bestemmingsplan “De kommen van Bernheze” geldt voor het perceel van vergunninghouder de bestemming “Wonen”, met de functieaanduiding “twee-aaneen”. Op grond van artikel 18.2.1, sub b, onder 2, van de planregels moet de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bij woningen ter plaatse van de aanduiding twee-aaneen, aan één zijde minimaal drie meter bedragen. De goothoogte mag volgens artikel 18.2.1, sub c, van de planregels en de aanduiding op de planverbeelding maximaal drie meter bedragen.
2.
Het op 28 augustus 2020 ingediende bouwplan heeft betrekking op een plat afgedekte uitbouw op de begane grond en een dakopbouw met een valbeveiliging op ongeveer 1,80 meter afstand van de zijdelingse perceelsgrens. De goothoogte van de dakopbouw bedraagt 5,50 meter. Niet in geschil is dat het bouwplan, vanwege de (bestaande) afstand van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens van 1,80 meter en de goothoogte van de dakopbouw van 5,50 meter, in strijd is met artikel 18.2.1, sub b, onder 2 en artikel 18.2.1., sub c, van de planregels.
3. In het primaire besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor afwijking van het bestemmingsplan. Aan de omgevingsvergunning zijn diverse voorschriften verbonden, zoals voorschrift 5 en voorschrift 6 over de uitvoering van de nooddeur, het gebruik van het plat dak waarop de nooddeur uitkomt en de trap.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten. Voor de motivering daarvan is verwezen naar het advies van de commissie bezwaarschriften van de gemeente Bernheze (commissie) van 1 maart 2021 en het standpunt in het verweerschrift voor de hoorzitting van de commissie van 17 februari 2021.
5.1
Eiser voert aan dat verweerder vanwege de aanwezigheid van een evidente privaatrechtelijke belemmering geen omgevingsvergunning had mogen verlenen voor het bouwplan. Zonder zijn toestemming is een nooddeur aangebracht die uitkomt op een plat dak op minder dan twee meter afstand van de erfgrens met zijn woning, van waaruit rechtstreeks uitzicht bestaat in zijn keuken en tuin. Dit is in strijd met artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De vergunningvoorschriften over de geblindeerde uitvoering van de nooddeur en het verbod om het plat dak te gebruiken als dakterras brengen hierin geen verandering. De nooddeur blijft daarmee immers een opening in de zin van het BW. Dit is ook geoordeeld in een uitspraak van de rechtbank Amsterdam [1] . Verder zijn het plat dak en de trap sinds medio 2019 voortdurend in gebruik. Dit blijkt uit de overgelegde foto’s, waarop te zien is dat de nooddeur openstaat. Op de zitting heeft eiser aangegeven geen vertrouwen te hebben in de naleving van de vergunningvoorschriften door vergunninghouder, niet alleen vanwege zijn ervaringen maar ook omdat verweerder dit niet controleert.
5.2
Verweerder stelt hierover, in het verweerschrift voor de hoorzitting, dat geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan vergunningverlening in de weg staat. In het bouwplan zijn binnen een afstand van twee meter van de zijdelingse perceelsgrens geen openingen of balkons aanwezig die uitzicht bieden op het buurperceel. In een vergunningvoorschrift is vastgelegd dat de raam in de nooddeur geblindeerd moet worden uitgevoerd en dat de deur alleen mag worden gebruikt als vluchtroute. Daarnaast is in een vergunningvoorschrift vastgelegd dat het plat dak niet mag worden gebruikt als dakterras. Op de zitting van de rechtbank heeft verweerder hieraan toegevoegd dat, als vergunninghouder de vergunningvoorschriften niet naleeft, dit aanleiding kan zijn voor intrekking van de vergunning omdat vergunninghouder in het kader van de aanvraag een onjuiste opgave heeft gedaan. De foto’s van de openstaande nooddeur zijn pas in het kader van deze beroepsprocedure overgelegd en heeft verweerder dus niet eerder gezien.
5.3
Vergunninghouder heeft op de zitting van de rechtbank erkend dat hij de raam in de nooddeur nog niet heeft afgeplakt met folie. Hij zal dit daags na de zitting gaan doen. Over de foto’s van de openstaande nooddeur heeft hij verklaard dat de nooddeur, het plat dak en de trap inderdaad zijn gebruikt tijdens de bouw van de dakkapel. De dakkapel is nu gereed. De nooddeur bevindt zich in de slaapkamer op de eerste verdieping. De nooddeur en de trap zijn uitsluitend bedoeld om de woning bij calamiteiten veilig te kunnen verlaten.
5.4
Artikel 5:50, eerste lid, van het BW luidt als volgt: “Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven”.
5.5
Voorschrift 5 van de omgevingsvergunning luidt: “De nooddeur dient geblindeerd uitgevoerd te worden en daarbij mag de trap alleen worden gebruikt als vluchtroute en niet als normale in-/uitgang”.
Voorschrift 6 luidt: “Het platte dak waarop de nooddeur op uit komt mag niet worden gebruikt als zijnde dakterras”.
5.6
De nooddeur in de dakopbouw bevindt zich binnen de in artikel 5:50, eerste lid, van het BW bedoelde afstand van twee meter van de grenslijn van het naburige erf van eiser. Vast staat dat eiser hiervoor geen toestemming heeft verleend.
5.7
De rechtbank acht op grond van het bestreden besluit en de toelichting tijdens de zitting voldoende aannemelijk dat verweerder met voorschrift 5 heeft beoogd te waarborgen dat ter plaatse van de nooddeur geen uitzicht bestaat op het naburige erf van eiser. Niettemin biedt de huidige formulering van voorschrift 5 naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende garantie dat de nooddeur uitsluitend bij calamiteiten als vluchtroute mag worden gebruikt. Immers, alleen het gebruik van de trap en het plat dak waarop de nooddeur uitkomt zijn in voorschrift 5 en voorschrift 6 uitdrukkelijk geregeld. De beroepsgrond slaagt in zoverre.
Als in voorschrift 5 duidelijk wordt opgenomen dat, behalve de trap, ook de nooddeur uitsluitend mag worden gebruikt als vluchtroute bij calamiteiten, is de nooddeur niet in strijd met artikel 5:50 van het BW. Voorschrift 6 kan verder in stand blijven.
Dat de nooddeur een opening is en blijft in de zin van dit artikel uit het BW, zoals eiser stelt met verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2005 in een civiele kwestie, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Niet de bestuursrechter maar de burgerlijke rechter is bevoegd een uitspraak te doen over het bestaan van een privaatrechtelijke belemmering. De rechtbank verwijst in dit verband naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] (Afdeling), waaruit volgt dat voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat, slechts aanleiding bestaat wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. Dat is hier, ná aanpassing van voorschrift 5, niet het geval.
5.8
De rechtbank ziet gelet hierop hierin aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door voorschrift 5 als volgt aanpassen:
“5. De nooddeur dient geblindeerd uitgevoerd te worden. De nooddeur en de trap mogen alleen worden gebruikt bij calamiteiten als vluchtroute en niet als normale in-/uitgang”.
5.9
De rechtbank wijst erop dat vergunninghouder zal moeten voldoen aan de voorschriften van de omgevingsvergunning. Als hij dit niet doet, handelt hij in strijd met artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en kan verweerder hiertegen optreden. Overtreding van genoemd artikel is bovendien een strafbaar feit.
6. Eiser voert verder aan dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden, omdat het beoogd gebruik van het bouwplan anders is dan waarvoor het is aangevraagd. Hij vermoedt dat de dakopbouw zal worden gebruikt als balkon/dakterras. Een nooddeur is immers niet gebruikelijk voor een eengezinswoning. Daarnaast voldoet de draairichting van de deur niet aan artikel 6.25, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit). Daarin staat dat een nooddeur naar buiten en dus met de vluchtrichting mee moet opendraaien en dat is hier niet het geval. Ook dit duidt er op dat het geen nooddeur is. Bovendien zijn de nooddeur, het plat dak waarop de nooddeur uitkomt en de trap continue in gebruik, zoals te zien is op de overgelegde foto’s. Dat de nooddeur alleen wordt aangebracht om de woning bij eventuele calamiteiten via het plat dak te kunnen verlaten, is in elk geval ongeloofwaardig.
Eiser heeft op de zitting hieraan nog toegevoegd dat, als het al een nooddeur zou zijn, deze ook moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit met betrekking tot de draairichting en dat is hier niet het geval.
6.1
Verweerder stelt hierover, met verwijzing naar het commissie-advies en het verweerschrift voor de hoorzitting, dat de nooddeur slechts is bedoeld om de woning bij calamiteiten via het plat dak te kunnen verlaten. Verweerder ziet geen aanleiding om op dit punt te twijfelen aan de verklaring van vergunninghouder tijdens de hoorzitting van de commissie. Er is sprake van een regulier huishouden. Dit maakt dat de draairichting van de nooddeur in het bouwplan niet in strijd is met artikel 6.25, derde lid, van het Bouwbesluit, omdat voorschrift betrekking heeft op een nooduitgang waarop meer dan 37 personen zijn aangewezen. Mocht er strijdig gebruik plaatsvinden, dan is dit een handhavingskwestie.
6.3
De rechtbank moet beoordelen of het aangevraagde bouwplan al dan niet in strijd is met de bestemming “Wonen”. Het gaat daarbij om het beoogde gebruik daarvan. In dat kader overweegt de rechtbank, in navolging van vaste rechtspraak van de Afdeling, dat bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts moet worden bekeken of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar mede moet worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Er is sprake van strijd met de bestemming, als redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Het concrete, beoogde gebruik van het bouwwerk vormt op voorhand een reden om een omgevingsvergunning te weigeren als redelijkerwijs valt aan te nemen dat dit gebruik uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
6.4
De aanvraag voorziet volgens de bouwtekeningen - onder meer - in een uitbreiding van de keuken op de begane grond aan de achterzijde en een berging. Daarnaast voorziet het bouwplan in een vergroting van de twee bestaande slaapkamers aan de achterzijde op de eerste verdieping. Op het aanvraagformulier is in antwoord op vraag 6 aangegeven dat het bouwwerk wordt en zal worden gebruikt voor “Wonen”.
6.5
Uit het aanvraagformulier en de bouwtekeningen valt niet af te leiden dat vergunninghouder een bouwplan aanvraagt voor een ander gebruik dan bewoning door een regulier huishouden. Er zijn ook verder geen aanknopingspunten op grond waarvan verweerder bij de beoordeling van de aanvraag van 28 augustus 2020 in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat het bouwplan uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan een eengezinswoning. De aanwezigheid van een nooddeur in de slaapkamer op de eerste verdieping die naar buiten toe opendraait, is in elk geval onvoldoende om te kunnen concluderen dat daarmee het beoogde gebruik van de uitbouw anders zou zijn. Dit geldt ook voor de foto’s van de openstaande nooddeur. Daarbij komt dat met de aanpassing van voorschrift 5, waarin deze uitspraak voorziet, voldoende is veiliggesteld dat de nooddeur en het plat dak waarop deze deur uitkomt uitsluitend bij calamiteiten als vluchtroute mogen worden gebruikt.
Deze beroepsgrond kan niet slagen.
7. Eiser stelt in het verlengde hiervan ook nog dat de nooddeur, het plat dak en de stalen trap zijn aangebracht ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf. Dit betekent dat het bouwplan in zoverre in strijd gebleven met artikel 18.4.1 en 18.4.4 van de planregels.
Hiervoor is geen vergunning aangevraagd en verleend.
7.1
De rechtbank ziet in deze zaak, mede gelet op overweging 6.5, geen aanleiding om aan te nemen dat de bovenverdieping gebruikt zal gaan worden ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf. Eiser heeft daarvoor geen concrete aanknopingspunten gegeven. Dit betekent dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag niet hoefde te toetsen aan de planregels voor het toestaan van een huis verbonden bedrijf als bedoeld in artikel 18.4 van het bestemmingsplan.
Ook deze beroepsgrond kan niet slagen.
8. Eiser stelt verder nog met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Almelo van
12 april 2006 [3] dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in stand kan blijven, omdat de commissie zijn bezwaren tegen het primaire besluit niet volledig maar slechts marginaal (terughoudend) heeft getoetst. Verweerder moet een eigen afweging maken en heeft daarom voor de motivering van het bestreden besluit niet kunnen volstaan met een verwijzing naar het advies van de commissie. Daarnaast zijn de belangen van eiser onvoldoende in kaart gebracht en afgewogen. In de besluitvorming is geen aandacht besteed aan de omstandigheid dat vanuit de nooddeur, het plat dak en de trap rechtstreeks uitzicht bestaat op het perceel en de keuken van eiser. Dat daaromtrent voorschriften zijn gesteld maakt dit niet anders. Het bestreden besluit maar ook het primaire besluit zijn, gelet hierop, in strijd met de artikelen 3:2 en 3:4, eerste lid, van de Awb niet zorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet draagkrachtig gemotiveerd, aldus eiser.
8.1
Verweerder stelt dat hij niet gebonden is aan het advies van de commissie. Verweerder heeft naar aanleiding van het bezwaar zelf een volledige heroverweging gemaakt van het primaire besluit. Dit blijkt uit het verweerschrift voor de hoorzitting, waarin is in ingegaan op alle bezwaren en alle aspecten rond de vergunningverlening.
8.2
Het bestreden besluit is uitgangspunt voor de beoordeling door de rechtbank. Op grond van artikel 7:11 van de Awb dient in de bezwaarprocedure een volledige heroverweging van het genomen (primaire) besluit plaats te vinden. Verweerder heeft ter motivering van het bestreden besluit ingestemd met het advies van de commissie van 1 maart 2021 en ter nadere onderbouwing tevens verwezen naar het standpunt in het gemeentelijk verweerschrift voor de hoorzitting. Verweerder heeft daarmee niet gehandeld in strijd met artikel 7:11 van de Awb. Uit het primaire besluit in combinatie met het betreffende verweerschrift blijkt voldoende dat verweerder zelfstandig een eigen beoordeling heeft gemaakt. De omstandigheid dat de commissie in haar advies een terughoudende toets heeft uitgevoerd en dat verweerder in het bestreden besluit naar de overwegingen van de commissie heeft verwezen, kan onder deze omstandigheden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit op grond van een onvolledige heroverweging.
Op dit punt kan de beroepsgrond niet slagen.
8.3
Wat betreft de door verweerder gemaakte belangenafweging stelt de rechtbank vast dat in het primaire besluit is ingegaan op de gevolgen van de afwijkende goothoogte van 5,50 meter en de afwijkende afstand tot de zijdelingse perceelgrens van 1,80 meter van het bouwplan voor de inkijk op het buurperceel van eiser. Tevens zijn in het primaire besluit uit oogpunt van zorgvuldigheid vergunningvoorschriften gesteld om te waarborgen dat binnen een afstand van twee meter geen muuropeningen of balkons aanwezig zijn die uitzicht bieden op het buurperceel. Verder blijkt uit het verweerschrift voor de hoorzitting dat gekeken is naar de bezwaargronden over het gebruik van het bouwplan, het bestaan van een evident privaatrechtelijke belemmering en de regels uit het Bouwbesluit over nooddeuren. Volgens het verweerschrift is geen sprake van muuropeningen binnen twee meter van de perceelsgrens die uitzicht geven op het buurperceel, gaat de aanvraag niet uit van een gebruik als dakterras en zijn ‘ter meerdere zekerheid’ voorschriften aan de vergunning zijn verbonden, die inhouden dat het plat dak niet mag worden gebruikt als dakterras en dat de nooddeur geblindeerd moet worden uitgevoerd. De rechtbank vindt deze voorstelling van zaken voldoende aannemelijk. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de belangen van eiser onvolledig in kaart heeft gebracht en heeft afgewogen, zoals eiser stelt. Er is daarom geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit wegens schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en/of het motiveringsbeginsel. Ook in zoverre kan de beroepsgrond niet slagen.
Bovendien wordt de tekst van voorschrift 5 in deze uitspraak aangepast. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat ter hoogte van de nooddeur geen inkijk bestaat in de tuin en de keuken van eiser en de nooddeur en de trap alleen bij calamiteiten als vluchtroute mag worden gebruikt.
9. Eiser heeft tot slot nog opgemerkt dat zijn gemachtigde is bericht dat de geplande hoorzitting van 17 februari 2021 niet zou doorgaan, nadat hij, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder zich hiervoor hadden afgemeld. Achteraf bleek dat er wel een hoorzitting is gehouden, waarbij de gemachtigde van verweerder en vergunninghouder aanwezig waren.
Ook dit kan niet leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Bovendien heeft eiser in het kader van de beroepsprocedure kennis kunnen nemen van het standpunt van verweerder en vergunninghouder en daarop kunnen reageren. Eiser is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
10. Het voorafgaande leidt tot de conclusie dat verweerder gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan te verlenen voor het legaliseren van een uitbouw aan de woning op het adres [adres] te [woonplaats] en de omgevingsvergunning in het bestreden besluit in stand heeft kunnen laten.
11. Het beroep van eiser is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij in voorschrift 5 niet uitdrukkelijk is bepaald dat de nooddeur alleen mag worden gebruikt bij calamiteiten als vluchtroute en niet als normale in-/uitgang. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien op de hierboven in overweging 5.8 genoemde wijze en bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover dit is vernietigd.
12. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat dit tot gevolg heeft dat het bestreden besluit en het primaire besluit voor het overige in stand blijven.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
14.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard en het primaire besluit, voor zover het voorschrift 5 betreft, gedeeltelijk wordt gewijzigd en daarmee wordt herroepen, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert drie punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,00, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00, bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 2.059,00.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit
,voor zover het
voorschrift 5 betreft;
- bepaalt dat voorschrift 5 als volgt komt te luiden:
“ De nooddeur dient geblindeerd uitgevoerd te worden. De nooddeur en de trap mogen alleen worden gebruikt bij calamiteiten als vluchtroute en niet als normale in-/uitgang”;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.059,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr.A.G.M. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van 20 juli 2005 (ECLI:NL:RBAMS:2005:AU0587)
2.Onder meer in de uitspraak van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1274