ECLI:NL:RBOBR:2022:5474
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de WOZ-waarde van een woning en de toepassing van vergelijkingsobjecten
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 869.000 per waardepeildatum 1 januari 2020, welke waarde later verlaagd werd naar € 815.000 na bezwaar. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze waarde, waarbij hij aanvoert dat de vergelijkingsobjecten niet correct zijn toegepast en dat er sprake is van dubbele waardering van de serre. De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de vergelijkingsobjecten voldoende heeft onderbouwd en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de vliering terecht als woonruimte is gewaardeerd en dat de heffingsambtenaar de waarde van de mantelzorgunit correct heeft vastgesteld. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stellingen over achterstallig onderhoud en de rechtbank volgt de heffingsambtenaar in zijn argumentatie. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de vastgestelde waarde in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.