ECLI:NL:RBOBR:2022:5620

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
C/01/383579 / FA RK 22-2894
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na echtscheiding met aandacht voor verdiencapaciteit en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 december 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van partneralimentatie. De man, die sinds de echtscheiding arbeidsongeschikt is geraakt, verzocht de rechtbank om de partneralimentatie te verlagen naar nihil, omdat hij meende dat de omstandigheden waren gewijzigd. De vrouw, die het niet eens was met dit verzoek, stelde dat haar inkomen gelijk was gebleven en dat de man in staat was om de alimentatie te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man voor 80% arbeidsongeschikt is verklaard en dat de vrouw haar werkuren niet heeft kunnen uitbreiden. De rechtbank oordeelde dat de vrouw haar werkzame uren zou moeten uitbreiden naar 31,25 uur per week, maar dat het niet redelijk was om van haar te verlangen dat zij fulltime zou werken, gezien de zorg voor de kinderen en de omstandigheden na de echtscheiding. De rechtbank heeft de partneralimentatie met ingang van 4 juli 2022 op nihil vastgesteld, omdat de man niet in staat was om bij te dragen aan de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de wijziging direct ingaat, ook al wordt er hoger beroep ingesteld. Beide partijen zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familierecht
Zaaknummer: C/01/383579 / FA RK 22-2894
Partneralimentatie
Beschikking van 19 december 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in [plaats]
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.A. Knopper,
t e g e n
[verweerder],
wonende in [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.W.F. van Wijk.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 8, binnengekomen op 4 juli 2022;
het verweerschrift van de vrouw met bijlagen 1 en 2;
het F9-formulier van de man van 2 december 2022, met bijlagen 9 tot en met 17;
het F9-formulier van de vrouw van 2 december 2022, met bijlagen 3 tot en met 6, en;
de e-mail van de man van 13 december 2022, met bijlage 18.
1.2.
Het verzoek en het verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 13 december 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de man, bijgestaan door zijn advocaat, en
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De vrouw en de man zijn van 9 augustus 2013 tot 8 juli 2021 met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij zijn de ouders van:
  • [minderjarige], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] , en;
  • [minderjarige], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
2.3.
In de echtscheidingsbeschikking van 25 mei 2021 heeft deze rechtbank beslist dat de man een bedrag van € 242,- (bruto) per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen. met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (8 juli 2021). Ook is daarin bepaald dat de man met een bedrag van € 265,97 per kind per maand moet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
Wat ligt voor?
2.4.
De man wil dat de partneralimentatie wordt gewijzigd in nihil (€ 0,- per maand), met ingang van de datum van indiening van zijn verzoek (4 juli 2022). Volgens hem zijn de omstandigheden gewijzigd. Hij vindt dat van de vrouw kan worden verlangd dat zij haar werkzame uren uitbreidt tot minimaal 36 uur per week. Daardoor zou zij dan in haar eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Verder stelt de man dat zijn inkomen is gedaald, waardoor hij niet langer in staat is de partneralimentatie te betalen, naast de kosten die hij al voor de kinderen maakt. Die daling van het inkomen is het gevolg van het feit dat de man ten tijde van de echtscheiding arbeidsongeschikt is geraakt vanwege een hersentumor. Na verwijdering van die tumor is hij niet in staat gebleken zijn eerdere werkzaamheden volledig op te pakken. Dat heeft gevolgen voor de verdeling van de winst in de vennootschap die hij met zijn vader heeft.
2.5.
De vrouw is het niet eens met het verzoek. Zij wil dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. Zij vindt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor zij geen behoefte meer heeft aan de partneralimentatie en/of de man de partneralimentatie niet meer kan betalen. Zij wijst er op dat haar inkomen nog steeds hetzelfde is als ten tijde van de echtscheiding en zij haar uren dus niet heeft kunnen uitbreiden. Bovendien is zij uitgevallen, waardoor ze juist minder uren heeft gewerkt. Zij betwist verder dat de man de bijdrage niet meer kan betalen. Het gaat juist beter met de vennootschap waarin de man deelneemt, want de omzet is gestegen. Dat het resultaat lager zou zijn, zou het gevolg zijn van een eenmalige aankoop. Ook heeft de man onvoldoende laten zien dat hij gedwongen zou zijn om genoegen te nemen met een lager winstaandeel. Volgens haar is dan ook sprake van zelf teweeggebracht inkomensverlies, wat voor herstel vatbaar is of de man verweten kan worden. Tot slot maakt zij bezwaar tegen de ingangsdatum.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank wijst het verzoek van de man toe en stelt dus de partneralimentatie op nihil (€ 0,- per maand) met ingang van 4 juli 2022. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de partneralimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd [1] . Hier zijn de omstandigheden gewijzigd, want sinds de eerdere beschikking is de vrouw uitgetreden uit de vennootschap. Bovendien is de man inmiddels voor 80% arbeidsongeschikt verklaard, waar dat eerder 90% was. Die wijzigingen vormen voor de rechtbank voldoende reden om de partneralimentatie opnieuw te berekenen.
huwelijksgerelateerde behoefte
3.3.
In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte bepaald op € 1.999,80 netto per maand in 2019. Na correctie voor de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2022 € 2.151,- netto per maand.
behoeftigheid
3.4.
Partijen verschillen van mening over de vraag in hoeverre de vrouw zelf in die behoefte kan voorzien. Volgens de vrouw moet worden uitgegaan van haar huidige inkomsten, terwijl de man vindt dat moet worden uitgegaan van een verdiencapaciteit die past bij een werkweek van minimaal 36 uur.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat van de vrouw mag worden verwacht dat zij haar werkzame uren uitbreidt naar het aantal van 31,25 uur per week, zoals eerder in de echtscheidingsbeschikking is overwogen. Op de vrouw rust namelijk een verplichting om zich in te spannen om zoveel mogelijk zelf in haar levensonderhoud te voorzien. Waar de man, die voor 80% is afgekeurd, alles in het werk stelt om aan het werk te gaan, mag dat ook van de vrouw worden verwacht. Bovendien heeft de vrouw tijdens het huwelijk ook steeds gewerkt in de vennootschap, wat zij ook toen wist te combineren met de zorg voor de kinderen, terwijl de kinderen toen nog een stuk jonger waren. Wel vindt de rechtbank het te ver gaan om van de vrouw te verlangen dat zij op dit moment meer uren dan die 31,25 uur gaat werken. Partijen hebben beiden een moeilijke periode achter de rug met de echtscheiding en de ziekte van de man. Daarbij is het nodig gebleken om de kinderen onder toezicht te stellen, wat duidt op een ernstige bedreiging in hun ontwikkeling. De rechtbank heeft daarom ook begrip voor de wens van de vrouw dat zij thuis is als de kinderen uit school zijn, ook om hen zo beter te kunnen begeleiden in het traject dat voor hen gaat starten. Daarom kan vooralsnog niet van de vrouw worden verlangd dat zij fulltime gaat werken.
3.6.
Uit de door de vrouw op 2 december 2022 overgelegde productie 4 blijkt dat zij momenteel op basis van een 22-urige werkweek een salaris verdient van € 1.459,31 bruto per maand, waar zij nog 8% vakantiegeld over krijgt. Omgerekend naar een werkweek van 31,25 uur is dat € 2.073,- bruto per maand. De premies die zij moet afdragen bedragen nu in totaal € 72,75 bruto per maand. Omgerekend naar een werkweek van 31,25 uur is dat € 103,- bruto per maand. Dat resulteert in een netto besteedbaar inkomen van € 1.894,- per maand. [2] Daarbij heeft de rechtbank geen rekening gehouden met een inkomensafhankelijke combinatiekorting, omdat de vrouw vanaf 2023 daar geen aanspraak meer op heeft. De vrouw heeft dan nog steeds behoefte aan de eerder vastgestelde bijdrage. Zij heeft namelijk een bedrag van € 501,- bruto per maand nodig van de man om samen met de hiervoor becijferde inkomsten in haar huwelijksgerelateerde behoefte te kunnen voorzien. [3]
draagkracht van de man
3.7.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man die bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd.
het netto besteedbaar inkomen van de man
3.8.
De man ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering van [bedrijf] , omdat hij arbeidsongeschikt is verklaard voor (inmiddels) 80%. Uit de meest recente specificaties die als productie 10 zijn overgelegd, volgt dat die uitkering € 3.057,59 bruto per maand bedraagt. Zoals tijdens de mondelinge behandeling aan partijen is voorgehouden neemt de rechtbank die uitkering mee in post 79 van de berekening, zodat ook rekening wordt gehouden met de bijdrage voor de Zorgverzekeringswet die de man daarover moet betalen.
3.9.
Daarnaast neemt de man samen met zijn vader deel in de vennootschap onder firma ‘ [bedrijf] . Die onderneming houdt zich bezig met (kort gezegd) de aanleg en het onderhoud van gas- en andersoortige verwarmingsinstallaties. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de inkomsten die de man daaruit behaalt of kan behalen.
3.10.
De rechtbank sluit aan bij het resultaat van € 12.827,- bruto per jaar, zoals de man noemt in zijn als productie 8 en 18 overgelegde berekeningen. Dit resultaat is gebaseerd op het gemiddelde aandeel van de man in het resultaat van de jaren 2019 tot en met 2021, die respectievelijk € 15.611,-, € 15.611,- en € 7.259,- bedroegen. De man heeft voldoende gemotiveerd weersproken dat hij geen hoger aandeel in het resultaat kan verwachten. Weliswaar zullen de marktomstandigheden ten opzichte van de laatste jaren zijn verbeterd nu de gevolgen van de coronacrisis aan het afnemen zijn, maar de man heeft voldoende onderbouwd dat hij vanwege zijn persoonlijke omstandigheden genoegen moet nemen met een lager aandeel. Op de mondelinge behandeling heeft hij verklaard dat hij als gevolg van de verwijderde hersentumor kampt met vermoeidheid, concentratie- en geheugenklachten. Omdat de man met gasinstallaties werkt waarbij een grote mate van zorgvuldigheid vereist is, is het niet langer verantwoord is dat hij dergelijke werkzaamheden verricht. De man heeft zich daarom moeten toeleggen op kleinere werkzaamheden, waar minder verantwoordelijkheid bij komt kijken. Dat dit het geval is, heeft de vrouw onvoldoende weersproken. De enkele stellingen van de vrouw dat zij via de kinderen verneemt dat de man ‘op pad’ is en dat de vader van de man zich niet met dergelijke werkzaamheden bezig zou houden, zijn daarvoor onvoldoende. De rechtbank komt het begrijpelijk voor dat de man als gevolg van die verandering in zijn werkzaamheden met zijn vader een andere verdeling van het resultaat in de onderneming heeft afgesproken.
3.11.
Verder heeft de vrouw aangevoerd dat gegevens over 2022 ontbreken, terwijl zij verwacht dat het resultaat over 2022 hoger zal zijn dan de voorgaande. Het is inderdaad zo dat gegevens over het huidige jaar ontbreken, hoewel die wel voorhanden zouden moeten zijn. Ook onderschrijft de rechtbank de verwachting dat het resultaat in 2022 verbeterd zal zijn ten opzichte van 2021, vanwege de verbeterde marktomstandigheden. Toch ziet de rechtbank daarin geen aanleiding om van een ander resultaat uit te gaan dan de man in zijn berekening doet. De man heeft namelijk het gemiddelde genomen van zijn aandeel in het resultaat over de drie voorgaande jaren, waarmee hij dus ook heeft gerekend met de jaren waarin hem nog een groter aandeel in de winst toekwam. Omdat het bij de bepaling van de draagkracht om een toekomstverwachting gaat, had het dan meer in de rede geleden om alleen uit te gaan van het inmiddels afgesproken lagere aandeel in de winst. Doordat de man toch van dit voor de vrouw gunstigere gemiddelde is uitgegaan, compenseert dit dat er geen rekening is gehouden met het (naar verwachting betere) resultaat in 2022. Daarbij moet ook bedacht worden dat van dit wellicht gunstigere resultaat in 2022 de man een lager aandeel toekomt.
3.12.
Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man houdt de rechtbank verder rekening met de door hem te betalen premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 206,- per maand, zoals deze blijkt uit zijn productie 16. Ook houdt de rechtbank rekening met een eigenwoningforfait van € 1.845,- per jaar en een aftrekbare hypotheekrente van € 2.568,- per jaar. Die bedragen heeft de man genoemd in zijn als productie 8 en 18 overgelegde berekeningen. De rechtbank berekent dan het netto besteedbaar inkomen van de man op € 2.755,- per maand. [4]
de noodzakelijke lasten van de man
3.13.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welke noodzakelijke kosten de man naast de hiervoor al genoemde lasten moet betalen van dit netto besteedbaar inkomen. Wat de verdere woonlasten en de ziektekosten betreft, gaat de rechtbank uit van de in de bijlage vermelde lasten. [5] Die lasten heeft de man in zijn als productie 18 overgelegde berekening genoemd en de vrouw heeft die niet weersproken. Verder brengt de rechtbank de kinderalimentatie die de man betaalt in mindering en de kosten die hij maakt voor de kinderen op de momenten dat zij bij hem verblijven (de zogenoemde ‘zorgkorting’). Uit de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank volgt dat hij € 265,97 per kind per maand in 2021 moest betalen, wat geïndexeerd € 271,02 per kind per maand is. [6] De zorgkorting is in die beschikking berekend op € 245,73 per maand voor beide kinderen samen in 2021. Dat is geïndexeerd € 250,40 per maand, dus € 125,20 per kind per maand. [7] In totaal zijn de kosten dus € 396,22 per kind per maand.
3.14.
Na aftrek van de genoemde kosten, blijft er voor de man geen draagkracht over om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank stelt daarom de partneralimentatie op nihil. Een zogenoemde ‘jusvergelijking’ is dan niet meer nodig.
ingangsdatum
3.15.
De rechtbank wijzigt de partneralimentatie met ingang van 4 juli 2022, de datum waarop het verzoekschrift is ingediend. Vanaf die datum had de vrouw rekening kunnen en moeten houden met een wijziging van de partneralimentatie. Bovendien beschikt de vrouw over vermogen van waaruit zij de teveel ontvangen partneralimentatie kan terugbetalen. Zij heeft namelijk op de zitting verklaard dat zij nog beschikt over het bedrag van € 35.000,- dat zij heeft ontvangen vanwege het uittreden uit de vennootschap.
uitvoerbaar bij voorraad
3.16.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de nihilstelling direct ingaat, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.17.
Partijen moeten ieder de eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van deze rechtbank van 25 mei 2021, en bepaalt dat deze partneralimentatie vanaf 4 juli 2022 nihil (€ 0,- per maand) bedraagt;
4.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
beslist dat partijen ieder de eigen proceskosten moeten betalen.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.P. den Hollander, tot stand gekomen in samenwerking met mr. J.A.M.H. de Wit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Bosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage(n):
Indexering huwelijksgerelateerde behoefte
Netto besteedbaar inkomen van de vrouw
Brutering van de aanvullende behoefte
Draagkracht van de man
Indexering kinderalimentatie
Indexering zorgkorting
Bijlage 1: indexering huwelijksgerelateerde behoefte
Bijlage 2: netto besteedbaar inkomen van de vrouw
Bijlage 3: draagkracht van de man
Bijlage 3: brutering van de aanvullende behoefte
Bijlage 4: draagkracht van de man
Bijlage 5: indexering kinderalimentatie
Bijlage 6: indexering zorgkorting

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Bijlage 2: netto besteedbaar inkomen van de vrouw
3.Bijlage 3: brutering aanvullende behoefte
4.Bijlage 4: draagkracht van de man
5.Zie bijlage 4
6.Bijlage 5: indexering kinderalimentatie
7.Bijlage 6: indexering zorgkorting