ECLI:NL:RBOBR:2022:5723
Rechtbank Oost-Brabant
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de WOZ-waarde van een woning en de onderbouwing daarvan door de heffingsambtenaar
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van zijn woning. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde vastgesteld op € 243.000, met als waardepeildatum 1 januari 2020, en dit is bevestigd in de uitspraak op bezwaar. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij een lagere waarde van € 235.000 bepleit. De rechtbank heeft op 21 december 2022 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de heffingsambtenaar en de taxateur aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank stelt vast dat de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met de relevante verschillen tussen de woningen en dat de waardebepaling niet op onjuiste uitgangspunten berust. Eiser heeft zijn standpunt dat de vergelijkingsobjecten niet vergelijkbaar zijn, niet onderbouwd.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat er in strijd met de Awb is gehandeld, omdat bepaalde stukken niet tijdig ter inzage zijn gelegd. De rechtbank verwerpt dit betoog, omdat de op de zaak betrekking hebbende stukken op het moment van terinzagelegging nog niet beschikbaar waren. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat de door hem bepleite waarde juist is, en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt niet behandeld, omdat de voorwaarden daarvoor niet zijn vervuld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan.