ECLI:NL:RBOBR:2022:590

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
20/3765
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en toekenning van WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de toekenning van een WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres, die eerder als manager bij een bank werkte, heeft zich ziekgemeld vanwege mentale klachten en heeft een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 64,45%, wat eiseres betwistte, omdat zij meent volledig arbeidsongeschikt te zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er slordigheden waren in de rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, maar heeft deze verzuimen gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat de belastbaarheid van eiseres niet onjuist was ingeschat. De rechtbank concludeerde dat de geduide functies geschikt waren voor eiseres, en dat haar beroep ongegrond was.

Daarnaast heeft de rechtbank het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 1.681,35 bedragen, en het griffierecht van € 48,–. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/3765

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.C.J.A. van de Laak),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV vastgesteld dat eiseres per 11 augustus 2020 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 59,95%.
Bij besluit van 20 november 2020 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd naar 64,45%.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2021. Eiseres is naar de zitting gekomen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging vooraf aan deze zaak?
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Eiseres was van augustus 1996 tot (en met) 15 december 2016 voor gemiddeld 35,86 uur per week werkzaam als manager bedrijvendesk bij een bank. Na beëindiging van dit dienstverband is eiseres in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Tijdens de WW-periode heeft eiseres met behoud van een gedeeltelijke WW-uitkering kortdurend in deeltijd gewerkt als werk-/leermeester. Op 14 augustus 2018 heeft eiseres zich vanuit de WW ziekgemeld wegens mentale klachten. Na afloop van de wettelijke uitlooptermijn van de WW is eiseres per 13 november 2018 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Bij de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling in 2019 is vastgesteld dat eiseres in reguliere arbeid minder 65% kan verdienen van haar maatmaninkomen. Daarop is haar ZW-uitkering voortgezet.
1.3.
Op 1 mei 2020 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Dat heeft geleid tot de hier bestreden besluitvorming.
De bestreden besluitvorming
2. Naar aanleiding van de WIA-aanvraag van eiseres heeft de arts van het UWV de beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek van eiseres vastgelegd in de zogeheten Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 mei 2020. Deze FML is in bezwaar door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) onderschreven. Daarnaast is gekeken welke voorbeeldfuncties eiseres met deze beperkingen kan verrichten. De in de primaire fase door de arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties zijn in bezwaar (deels) gewijzigd door de arbeidsdeskundige B&B. Volgens de arbeidsdeskundige B&B kan eiseres de werkzaamheden in de volgende functies verrichten:
  • archiefmedewerker (SBC-code 315132);
  • productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180);
  • wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053).
De theoretische verdiencapaciteit in deze functies (namelijk de mediane loonwaarde per uur) levert afgezet tegen het maatmaninkomen van eiseres (namelijk het uurloon dat eiseres als manager verdiende) een percentage op van 64,45%. Dit is de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres. Daarom heeft eiseres per 11 augustus 2020 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres is het niet eens met de door het UWV vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Zij vindt dat het UWV haar beperkingen onderschat. Primair stelt eiseres volledig arbeidsongeschikt te zijn (op arbeidskundige gronden). Subsidiair stelt eiseres in ieder geval niet in staat te zijn om fulltime te werken. De geduide functies zijn alleen daarom al niet passend.
3.1.
Eiseres wijst allereerst op de misslagen en gedeeltelijk onjuiste (basis)informatie in de rapporten van de verzekeringsarts B&B en de arbeidsdeskundige B&B. Op de zitting heeft zij aangegeven dat zij weliswaar accepteert dat die rapporten op haar betrekking hebben en dat zij een vernietiging van het bestreden besluit om enkel deze misslagen niet wenselijk vindt, maar dat die misslagen voor eiseres wel een belangrijke reden zijn geweest om een gemachtigde in te schakelen en beroep in te stellen. Al om deze reden is volgens eiseres een proceskostenveroordeling op zijn plaats.
3.2.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij meer beperkt is, heeft eiseres een medisch advies overgelegd van verzekeringsarts mr. J.T.J.A. Klijn van 26 januari 2021. Daarin is aangegeven dat eiseres vanwege haar autisme spectrum stoornis (aanvullend) beperkt is op de items eigen gevoelens uiten (2.7), klantcontact en contact met patiënten (2.12.1 en 2.12.2), leidinggevende taken (2.12.5) en arbeidsduur (6.2 en 6.3). Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij zich behalve op de hiervoor genoemde aspecten ook (aanvullend) beperkt acht op het item 2.12.4 (direct contact met collega’s).
3.3.
Ter onderbouwing van het beroep heeft eiseres verder verschillende (medische) stukken overgelegd, te weten een brief van psycholoog/psychotherapeut H. Heldens van 23 oktober 2017, een rapport van het Regionaal Autisme Centrum van 16 juli 2020, een evaluatie behandelplan van het Regionaal Autisme Centrum van juli-augustus 2020 en een eindverslag van het Regionaal Autisme Centrum van maart-april 2018.
3.4.
Over de zorgvuldigheid van het onderzoek stelt eiseres dat er alleen een telefoongesprek plaatsgevonden tussen eiseres en de primaire arts. Eiseres is, ondanks haar verzoek daartoe in bezwaar, niet uitgenodigd op een hoorzitting. De verzekeringsarts B&B heeft zijn heroverweging enkel op basis van het dossier verricht en heeft eiseres in bezwaar niet gezien en onderzocht. Er is ook geen aanvullende informatie opgevraagd.
De beoordeling door de rechtbank
4. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) is in Nederland de hoogste rechter die oordeelt over arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. De Raad heeft inmiddels al in veel zaken uitgesproken dat het UWV zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in beginsel mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
  • zij moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen,
  • ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en
  • de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
De Raad heeft ook uitgesproken dat voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (B&B) iemand – in dit geval: eiseres – in beginsel niet kan volstaan met de enkele stelling dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen. Eiseres zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
De zorgvuldigheid van het onderzoek
4.1.
De rechtbank constateert, net als eiseres, dat in de rapportage van de verzekeringsarts B&B, een passage is opgenomen die geen betrekking heeft op eiseres. Dit is slordig, wat de verzekeringsarts B&B ook heeft erkend in zijn reactie in beroep. De verzekeringsarts B&B heeft aangegeven dat hij bij zijn beoordeling wel eiseres en haar concrete medische situatie voor ogen heeft gehad. Dit is besproken op de zitting en eiseres heeft dit kunnen accepteren. Ook de rechtbank neemt genoegen met die uitleg, waarbij zij wel opmerkt dat er ook een dergelijke slordigheid in de rapportage van de arbeidsdeskundige B&B staat wat vervolgens bij het nemen van de beslissing op bezwaar kennelijk niet is onderkend. De rechtbank is ermee bekend dat de werkvoorraad bij het UWV hoog is en dat er onvoldoende verzekeringsartsen zijn om alle zaken binnen afzienbare termijn af te wikkelen. Dat mag echter niet tot dit soort, zeker voor eiseres, pijnlijke slordigheden leiden en dat is ook iets dat juist bij het nemen van de beslissing op bezwaar had moeten worden onderkend. De rechtbank ziet aanleiding, mede gezien het onder 3.1. weergegeven standpunt van eiseres, om deze onzorgvuldigheden in de besluitvorming te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht en zo tot een (verdere) beoordeling van de besluitvorming over te gaan.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de primaire arts blijkens zijn rapportage van 28 mei 2020 de dossiergegevens heeft bestudeerd (waaronder de informatie van de psycholoog van 23 oktober 2017) en eiseres, vanwege de coronamaatregelen, telefonisch heeft gesproken door middel van een beeldverbinding. Daarbij heeft hij zich een algemene indruk gevormd van de gezondheidstoestand van eiseres en heeft hij haar psychisch onderzocht door het mentaal en cognitief functioneren van eiseres tijdens dat gesprek te bestuderen. Tijdens dat gesprek is een uitgebreide anamnese afgenomen en het dagverhaal uitgevraagd. Ook is kennisgenomen van het medicijngebruik van eiseres (Mirtazepine). Het sociaal medisch oordeel van de primaire arts is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
4.3.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B het dossier bestudeerd, waaronder de primaire beoordeling en de voorhanden zijnde informatie van de behandelend sector (verwijsbrief van de huisarts naar het autismecentrum van 15 september 2017, de reeds genoemde brief van de psycholoog van 23 oktober 2017 en de rapportage van het autismecentrum van 9 november 2018). De verzekeringsarts B&B heeft met inachtneming van de bevindingen van de primaire arts, de voorhanden zijnde medische informatie en de bezwaargronden van eiseres, het primaire belastbaarheidsoordeel heroverwogen.
4.4.
De rechtbank acht het medische onderzoek van het UWV gelet op de betrokken rapportage van de primaire arts en inhoudelijke overwegingen van de verzekeringsarts B&B (verder) voldoende zorgvuldig. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Verder is de rechtbank niet gebleken dat zijn rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.
4.5.
Over de beroepsgrond van eiseres dat zij in de bezwaarfase niet is gezien door de verzekeringsarts B&B, overweegt de rechtbank het volgende. In zijn rapportage in bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B aangegeven dat hij over voldoende gegevens beschikt om tot een heroverweging te kunnen komen. In zijn aanvullende rapportage in beroep van 22 februari 2021 geeft de verzekeringsarts B&B aan dat eiseres in bezwaar alleen heeft aangevoerd dat een urenbeperking moet worden aangenomen en dat deze bezwaargrond aan de hand van de primaire rapportage en de overige informatie goed kon worden beoordeeld. Om die reden heeft de verzekeringsarts B&B een spreekuurcontact met eiseres achterwege gelaten. De rechtbank vindt dat hiermee voldoende is gemotiveerd waarom in bezwaar geen spreekuurcontact heeft plaatsgevonden met de verzekeringsarts B&B, zodat ook op dit vlak geen sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. Dat eiseres in beroep (na het inwinnen van juridisch en verzekeringsgeneeskundig advies) meer beperkingen claimt, maakt niet dat het afzien van spreekuurcontact daardoor met terugwerkende kracht alsnog onzorgvuldig wordt.
4.6.
Omdat door het UWV werd aangegeven dat de verzekeringsarts B&B niet bij de hoorzitting zou zijn, heeft eiseres afgezien van een hoorzitting. Niet gebleken is dat eiseres niet in de gelegenheid is gesteld om op een hoorzitting te worden gehoord.
Medisch inhoudelijk
5. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat het UWV de belastbaarheid van eiseres onjuist heeft ingeschat. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij dat vindt.
5.1.
Het UWV is bekend met de psychische problematiek van eiseres (PTSS, angststoornis en autismestoornis) en haar lichamelijke aandoening (CTS) en de rechtbank heeft geen reden aan te nemen dat het UWV de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat. Eiseres heeft in beroep geen (nieuwe) medische verklaringen overgelegd die de rechtbank doen twijfelen aan het belastbaarheidsoordeel van het UWV. Uit de door eiseres in beroep overgelegde informatie uit 2020, komt naar het oordeel van de rechtbank geen ander beeld naar voren dan al bekend was bij het UWV.
5.2.
In de rapportage van de primaire arts, die is onderschreven door de verzekeringsarts B&B, is toereikend gemotiveerd waarom eiseres niet voldoet aan de criteria voor het aannemen van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’. Verder is in de rapportage van de verzekeringsarts B&B van 28 september 2020 afdoende gemotiveerd waarom bij eiseres geen sprake is van een grond voor het aannemen van een urenbeperking, waarbij de verzekeringsarts B&B aansluiting heeft gezocht bij de standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’. De rechtbank ziet geen reden aan diens conclusie op dit punt te twijfelen. Voor het aannemen van een urenbeperking is volgens vaste rechtspraak pas plaats, als met het stellen van beperkingen in de overige rubrieken niet genoeg tegemoet kan worden gekomen aan de voor betrokkene geldende functionele mogelijkheden. De verzekeringsarts B&B heeft hierbij op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat eiseres jarenlang fulltime heeft gewerkt in een functie waarin met haar psychische beperkingen geen rekening werd gehouden. Indien wel rekening wordt gehouden met die beperkingen, zoals in de onderhavige FML wordt gedaan, kan eiseres dan ook in staat worden geacht om fulltime te werken. Daarbij heeft de verzekeringsarts B&B ook betrokken dat uit het dagverhaal van eiseres niet blijkt van een verhoogde slaapbehoefte of een verstoring van het dag-nachtritme of waak-slaapritme. In zijn nadere reactie in beroep gaat de verzekeringsarts B&B hier uitgebreider op in door aan te geven dat eiseres rond de datum in geding werd behandeld met medicatie die een gunstige invloed had op haar slaappatroon, zo blijkt uit de door de primaire arts gerapporteerde anamnese. Ook wordt in deze nadere toelichting terecht geconcludeerd dat met de prikkelgevoeligheid van eiseres al rekening is gehouden in de FML. Verder volgt de rechtbank de reactie van de verzekeringsarts B&B op de door Klijn nodig geachte aanvullende beperkingen. Klijn heeft, behalve de aannemelijkheid van die beperkingen vanuit de diagnose ASS, geen verdere motivering gegeven voor de noodzakelijkheid van die beperkingen bij eiseres. Daarbij hecht de rechtbank ook belang aan de toelichting van de verzekeringsarts B&B dat de (summiere) brief van Klijn summier alleen is gebaseerd op een telefonische anamnese, en dat daaruit niet blijkt welke medische en verzekeringsgeneeskundige gegevens hij tot zijn beschikking had en wat zijn bevindingen zijn geweest uit de anamnese en welke indruk hij had van de psychische gezondheid van eiseres. Bij de door Klijn gestelde aanvullende beperkingen is niet aangegeven op welke medische informatie die zijn gebaseerd. Ook vindt de rechtbank van belang dat Klijn niet concreet aangeeft welke omvang de door hem nodig geachte urenbeperking dan moet hebben. De rechtbank merkt overigens op dat de door Klijn genoemde beperking op leidinggevende taken (2.12.5) al wel in een bepaalde mate is opgenomen in de FML. Verder overweegt de rechtbank dat de toelichting van eiseres op de zitting dat de autismestoornis van eiseres in combinatie met haar slaapproblemen energetische beperkingen oplevert, niet wordt onderbouwd door de aanwezige medische informatie.
5.3.
De rechtbank merkt op dat het door eiseres overgelegde dagverhaal, zoals door haarzelf is opgetekend, bekend is bij het UWV. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres belangrijk is dat zij erkenning krijgt voor dit dagverhaal. Zonder de door eiseres ervaren klachten te willen bagatelliseren, acht de rechtbank het van belang op te merken dat de FML geen weergave behelst van alles wat eiseres voelt. Dus dat zij zich daarin miskend voelt, is voor de rechtbank begrijpelijk. In het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is niet alleen een diagnose of de eigen klachtenbeleving op zichzelf voldoende om arbeidsbeperkingen aan te nemen. Het moet gaan om te objectiveren beperkingen en dus om de vaststelling van hoe deze klachten eiseres feitelijk belemmeren in het dagelijkse leven en een arbeidsomgeving. Zoals overwogen is daarmee naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate rekening gehouden.
Over de arbeidskundige beoordeling
6. Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen reden om te zeggen dat de geduide functies voor eiseres niet geschikt zijn. Voor dat oordeel is het volgende van belang.
6.1.
Ook ten aanzien van de rapportage van de arbeidsdeskundige B&B overweegt de rechtbank dat, hoewel het slordig is dat daarin in ieder geval de verkeerde leeftijd van eiseres is vermeld, uit de arbeidskundige heroverweging verder genoegzaam blijkt dat deze betrekking heeft op eiseres.
6.2.
Ten aanzien van de overige arbeidskundige gronden, volgt de rechtbank de in beroep door de arbeidskundige B&B gegeven reactie. In het bijzonder is daarbij inzichtelijk gemaakt dat de ontstane verwarring over de gebruikte functienummers niet maakt dat de in bezwaar (deels) gewijzigde functieselectie onjuist is. Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor eiseres niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige (B&B) heeft de zogeheten signaleringen van een adequate toelichting voorzien. Gelet op die toelichting acht de rechtbank de functies passend. Daarmee is eiseres 64,45% arbeidsongeschikt. De beroepsgrond, zoals door eiseres op de zitting is toegelicht, dat zij op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt is, volgt de rechtbank daarom niet. Overigens is hierbij van belang dat volgens eiseres die (arbeidskundige) volledige arbeidsongeschiktheid mogelijk aan de orde zou zijn als er een urenbeperking zou gelden, wat niet het geval is.
6.3.
Overigens overweegt de rechtbank dat, als al (zwaardere) beperkingen zouden moeten worden aangenomen op de door eiseres genoemde items 2.7, 2.12.1, 2.12.2 en 2.12.5, op die punten geen belasting voorkomt in de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende geduide functies. Het aannemen van die beperkingen zou dan dus geen gevolg hebben voor de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
Conclusie
7. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit kan dus in stand blijven. Wel merkt de rechtbank op dat het UWV in het bestreden besluit gelet op artikel 7:11, tweede lid, van de Awb, het primaire besluit had moeten herroepen, omdat in bezwaar tot een andere beslissing werd gekomen over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres. Ook dit gebrek in de besluitvorming zal de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat niet is gebleken dat eiseres hierdoor is benadeeld.
Proceskosten en griffierecht
8. Naar aanleiding van wat met name onder 4.1. is overwogen ziet de rechtbank reden het UWV te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep, wat het UWV op de zitting ook alleszins redelijk heeft genoemd. De kosten voor verleende rechtsbijstand in beroep worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld op € 1.518,– (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 759,– per punt en een wegingsfactor 1). De kosten voor de door eiseres ingeschakelde deskundige worden vastgesteld op € 163,35, conform de op de zitting overgelegde factuur. Dit brengt het totaal aan te vergoeden proceskosten op € 1.681,35. Ook dient het UWV het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.681,35;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,– aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 23 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.