In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de toekenning van een WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres, die eerder als manager bij een bank werkte, heeft zich ziekgemeld vanwege mentale klachten en heeft een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 64,45%, wat eiseres betwistte, omdat zij meent volledig arbeidsongeschikt te zijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er slordigheden waren in de rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, maar heeft deze verzuimen gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat de belastbaarheid van eiseres niet onjuist was ingeschat. De rechtbank concludeerde dat de geduide functies geschikt waren voor eiseres, en dat haar beroep ongegrond was.
Daarnaast heeft de rechtbank het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 1.681,35 bedragen, en het griffierecht van € 48,–. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.