ECLI:NL:RBOBR:2022:6270

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
C/01/380807 / FA RK 22-1439
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie op basis van gewijzigde omstandigheden met betrekking tot WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel, verzocht om een verlaging van de kinderalimentatie van € 502,41 naar € 109,- per kind per maand, met ingang van 1 april 2022. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Sahin, verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden die een verlaging rechtvaardigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw vanaf 16 september 2022 een voorschot op een WIA-uitkering ontvangt, wat haar inkomen beïnvloedt. De rechtbank oordeelt dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat haar financiële situatie vóór deze datum zodanig was gewijzigd dat zij de oorspronkelijke alimentatie niet meer kon betalen. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw gedeeltelijk toe, door de kinderalimentatie te verlagen naar € 109,- per kind per maand, met ingang van 16 september 2022.

De rechtbank benadrukt dat de alimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf moet worden betaald en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Beide partijen worden veroordeeld tot het betalen van hun eigen proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof in 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familierecht
Zaaknummer: C/01/380807 / FA RK 22-1439
Kinderalimentatie
Beschikking van 9 september 2022
in de zaak van:
[naam],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel,
t e g e n
[naam],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Sahin.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 6, binnengekomen op 1 april 2022;
het verweerschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 5;
het rolbericht van de vrouw van 28 juli 2022, met bijlage 7, en
het rolbericht van de vrouw van 2 september 2022, met bijlage.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 5 september 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de vrouw, bijgestaan door mr. Van Putten-van den Heuvel, en
de man, bijgestaan door mr. Sahin.
1.3.
De rechtbank heeft aan [A] , de zoon van partijen, gevraagd wat hij van het verzoek vindt. Hij heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn mening te geven.

2.Waar gaat het over?

feiten
2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [naam] (hierna: [A] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
  • [naam] (hierna: [B] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] , en
  • [naam] (hierna: [C] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
De kinderen staan ingeschreven op het adres van de man.
2.2.
Op 24 januari 2019 (hersteld op 8 februari 2019) heeft de rechtbank beslist dat de vrouw met ingang van 22 februari 2019, een bedrag van € 467,- per maand aan kinderalimentatie aan de man moet betalen. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) bedraagt de kinderalimentatie nu € 502,41 per maand.
verzoeken
2.3.
De vrouw wil dat dit bedrag met ingang van 1 april 2022 wordt gewijzigd in € 109,- per kind per maand. Volgens de vrouw zijn de omstandigheden gewijzigd en kan zij de hogere bijdrage niet meer betalen.
2.4.
De man is het niet eens met het verzoek. Hij wil dat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. De man vindt dat voor de periode tot 16 september 2022 geen sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de vrouw de kinderalimentatie niet meer kan betalen.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de vrouw vanaf 16 september 2022 een kinderalimentatie van € 109,- per kind per maand aan de man moet betalen. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de vrouw toewijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Gewijzigde omstandigheden moeten voldoende gemotiveerd aangevoerd worden. Dat is hier het geval, want de vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat haar inkomen wijzigt omdat zij vanaf 16 september 2022 een voorschot op een WIA-uitkering ontvangt.
3.3.
Voor de periode voorafgaand aan de wijziging zoals vermeld onder 3.2 heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de omstandigheden zijn gewijzigd waardoor er kosten voor haar rekening komen die volgens de draagkrachtvergelijking niet voor haar rekening behoren te komen. De gewijzigde omstandigheden betreffen namelijk een stijging van het inkomen van de vrouw en het wegvallen van het inkomen van de man. Dit zijn beide wijzigingen die haar aandeel in de kosten van de kinderen juist doen vergroten. Bovendien onderbouwt de vrouw de door haar gestelde inkomenswijzigingen niet, maar stelt zij enkel dat haar inkomen ten tijde van de echtscheiding € 31.000,- per jaar bedroeg. Ook beschikt de rechtbank niet over de alimentatieberekening waarop de vastgestelde alimentatie is gebaseerd. De rechtbank kan enkel uit de door de man overgelegde loonstrook uit 2018 afleiden dat de vrouw in 2017 een inkomen van € 36.765,- had. Uit de stukken blijkt dat haar inkomen in 2021 – ondanks de inhouding vanwege ziekte – € 42.128,- bedroeg. Andere wijzigingen heeft de vrouw niet gesteld. De rechtbank kan daardoor niet anders dan concluderen dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat de vastgestelde kinderalimentatie door de wijzigingen van omstandigheden eerder dan 16 september 2022 niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
ingangsdatum
3.4.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.5.
Hier hanteert de rechtbank 16 september 2022 als ingangsdatum, omdat voldoende aannemelijk is dat de vrouw vanaf dat moment een lager inkomen ontvangt.
behoefte kinderen
3.6.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. Partijen zijn het erover eens dat de kosten van de kinderen in 2018 € 938,- per maand bedroegen. De rechtbank stelt de behoefte van de kinderen daarom op dat bedrag vast. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2022 € 1.029,- per maand.
draagkracht ouders
3.7.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [3] .
3.8.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een budget voor – primair – wonen van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1020)].
draagkracht man
3.9.
De rechtbank rekent met een draagkracht van € 50,- per maand, omdat zowel de man als de vrouw in hun eigen berekeningen zijn uitgegaan van deze draagkracht. Voor zover de vrouw ter zitting bedoeld heeft te betogen dat gerekend moet worden een verdiencapaciteit heeft de vrouw deze stelling niet onderbouwd.
draagkracht vrouw
3.10.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde brief van het UWV. Hieruit blijkt dat de vrouw een voorschot op een WIA-uitkering zal ontvangen van € 2.792,48 bruto per maand (exclusief vakantiegeld). Het NBI is dan € 2.064,-. [4]
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vrouw een draagkracht van € 298,- per maand.
verdeling kosten
3.11.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.12.
Een vergelijking is hier niet nodig omdat de man en de vrouw samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van de kinderen. Hun gezamenlijke draagkracht is € 348,- per maand, terwijl de kosten van de kinderen € 1.029,- per maand zijn. Zij komen dus samen een bedrag van € 681,- per maand tekort. Zij moeten daarom ieder hun volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de vrouw met € 298,- per maand moet bijdragen in de kosten van de kinderen.
slotsom alimentatie
3.13.
De rechtbank is gebonden aan de door het verzoek van de vrouw getrokken grenzen aan de rechtsstrijd. Dat leidt tot toewijzing van het verzoek van de vrouw vanaf 16 september 2022.
alimentatie vooruitbetalen
3.14.
De vrouw moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.15.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.16.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 januari 2019 en zoals hersteld bij beschikking van 8 februari 2019, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf 16 september 2022 € 109,- per kind per maand bedraagt;
4.2.
beslist dat de vrouw vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.P. den Hollander, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2022 door mr. M.P. den Hollander voornoemd, in aanwezigheid van voornoemde griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage:

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
4.Bijlage 1: draagkracht van de vrouw