ECLI:NL:RBOBR:2022:631

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
C/01/378427 / KG ZA 22-29
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding

In deze zaak heeft LT Bouwmanagement B.V. (eiseres) een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] B.V. (gedaagde) met als doel de opheffing van conservatoire beslagen die door gedaagde zijn gelegd op onroerende zaken van LT. Gedaagde heeft een vordering van € 127.760,46 op LT, gebaseerd op verschillende overeenkomsten en facturen. LT betwist de vordering en stelt dat er geen ondertekende opdrachten zijn en dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd. LT vordert dat de beslagen worden opgeheven, omdat deze disproportioneel zijn en de continuïteit van haar bedrijf in gevaar brengen. Gedaagde voert verweer en stelt dat er wel degelijk een substantiële vordering is. De voorzieningenrechter oordeelt dat LT niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering van gedaagde heeft aangetoond. De rechter concludeert dat gedaagde een gerechtvaardigd belang heeft bij het handhaven van het beslag, omdat dit waarborgt dat verhaal mogelijk is voor haar vordering. De vorderingen van LT tot opheffing van de beslagen worden afgewezen, en LT wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/378427 / KG ZA 22-29
Vonnis in kort geding van 24 februari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LT BOUWMANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Udenhout,
eiseres,
advocaat mr. M. de Marco te 's-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. F. Terpstra te Eindhoven.
Partijen zullen hierna LT en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de dagvaarding van 2 februari 2022 met 15 producties
-de brief van mr. Terpstra van 7 februari 2022 met 7 producties
-de brief van mr. De Marco van 9 februari 2022 met een akte aanvulling dagvaarding en aanvullende producties 16 tot en met 29
-de mondelinge behandeling die op 10 februari 2022 heeft plaatsgevonden via een verbinding via Skype
-de pleitnota van LT
-de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
LT is projectontwikkelaar en bouwbedrijf. Zij houdt zich bezig met het verwerven van gronden en het vervolgens ontwikkelen, bouwen en doorverkopen van vastgoedobjecten.
2.2.
[gedaagde] is een technische dienstverlener, onder meer op het gebied van elektrotechniek en werktuigbouwkunde, met 17 vestigingen in Nederland.
2.3.
[gedaagde] heeft voor diverse projecten van LT elektrotechnische en werktuigbouwkundige werkzaamheden verricht. Zij stelt uit hoofde van die werkzaamheden een substantiële vordering te hebben op LT van in totaal een bedrag van € 127.760,46.
2.4.
De vordering van [gedaagde] is gebaseerd op een drietal overeenkomsten en een achttal facturen op basis van losse opdrachten:
  • opdracht elektrische installatie kavel 21 en 22 Poederoyen € 3.115,50
  • opdracht oostvleugel II Overeenkomst Poederoyen € 5.944,30
  • opdracht elektrische installatie Centrumplan Vlijmen en € 18.259,09
  • een aantal losse opdrachten
Totaal: € 127.760,46
2.5.
De “losse” opdrachten betreffen de volgende facturen:
Factuurnummer [nummer 1] , 11 mei 2021 ten bedrage van € 5.657,67 incl. btw
Factuurnummer [nummer 2] , 11 mei 2021 ten bedrage van € 3.030,61 incl. btw
Factuurnummer [nummer 3] , 11 mei 2021 ten bedrage van € 23.765,79 incl. btw
Factuurnummer [nummer 4] , 11 mei 2021 ten bedrage van € 3.041,01 incl. btw
Factuurnummer [nummer 5] , 11 mei 2021 ten bedrage van € 25.919,18 incl. btw
Factuurnummer [nummer 6] , 11 mei 2021 ten bedrage van € 5.520,42 incl. btw
Factuurnummer [nummer 7] , 11 mei 2021 ten bedrage van € 10.227,94 incl. btw
Factuurnummer [nummer 8] , 11 mei 2021 ten bedrage van € 22.378,95 incl. btw
2.6.
Ondanks herhaalde sommatie is LT niet tot betaling van de facturen van [gedaagde] overgegaan.
2.7.
Bij brief van 25 november 2021 heeft de advocaat van [gedaagde] - nogmaals - gesommeerd tot betaling van de facturen over te gaan, waarbij door [gedaagde] tevens de overeenkomst terzake Poederoijen partieel is ontbonden en de overeenkomst Centrumplan Vlijmen geheel is ontbonden.
2.8.
Op 15 december 2021 heeft [gedaagde] , met verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, conservatoir verhaalsbeslag gelegd ten laste van LT op een vijftigtal aan LT in eigendom toebehorende onroerende zaken en appartementsrechten tot zekerheid van verhaal van haar vordering van in totaal
€ 127.760,46, te vermeerderen met rente en kosten.
2.9.
[gedaagde] heeft LT op 29 december 2021 gedagvaard in de hoofdzaak.

3.Het geschil

3.1.
LT vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
primair:
[gedaagde] te veroordelen tot opheffing van alle uit het beslagverlof van 14 december 2021 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank voortgekomen en gelegde conservatoire beslagen op de onroerende zaken van LT, binnen drie dagen na betekening van het vonnis, dan wel een in goede justitie te bepalen termijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
subsidiair:
alle door [gedaagde] uit hoofde van het beslagverlof van 14 december 2021 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank voortgekomen en gelegde beslagen op de onroerende zaken van LT op te heffen, althans een in goede justitie te bepalen hoeveelheid aan onroerende zaken op te heffen,
meer subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen tot opheffing van alle uit het beslagverlof van 14 december 2021 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank voortgekomen en gelegde conservatoire beslagen op de onroerende zaken van LT, behoudens de onroerende zaken gelegen aan de [adres] te [plaats 1] , althans een in goede justitie te bepalen hoeveelheid aan onroerende zaken,
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair:
het [gedaagde] bij wege van voorloge voorziening te verbieden om nadere conservatoire beslagen te leggen ten laste van LT, althans gedurende de looptijd van de hoofdzaak, op straffe van verbeurte van een dwangsom met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
LT legt daaraan ten grondslag dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van het vorderingsrecht van [gedaagde] is gebleken. Zij voert daartoe aan dat het overgrote deel van de vordering van [gedaagde] is gebaseerd op een achttal, alle op dezelfde datum, te weten 11 mei 2021, verzonden facturen van in totaal meer dan € 100.000,00. Voor deze facturen zijn géén ondertekende opdrachten voorhanden. [gedaagde] baseert de verschuldigdheid van deze facturen slechts op enkele - voor LT grotendeels onleesbare - Whatsapp berichten, gevoerd met [A] , die als uitvoerend medewerker helemaal niet bevoegd is om dergelijke opdrachten namens LT te verstrekken. Voorts heeft [gedaagde] op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt dat de werkzaamheden ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd. LT betwist dan ook nadrukkelijk dat de gevorderde factuurbetalingen verschuldigd te zijn. Voorts vordert [gedaagde] in het kader van “Centrumplan Vlijmen” ten onrechte 30 % van de totale aanneemsom. De door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden in het kader van dit project bedragen slechts een gering deel van de totale opdracht. Door [gedaagde] is op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt waarom zij meent aanspraak te kunnen maken op maar liefst 30 % van de totale aanneemsom. Los daarvan zijn de aardingswerkzaamheden slechts ten dele uitgevoerd, waardoor er een levensgevaarlijke situatie is ontstaan. Tot slot heeft [gedaagde] met geen enkel bewijsstuk onderbouwd dat LT een factuur verschuldigd is voor bouwnummers 5-8 te Poederoyen. De overeenkomst waaraan [gedaagde] refereert ontbreekt en ook elke onderbouwing dat er überhaupt werkzaamheden zijn uitgevoerd, zoals ondertekende werkbonnen of een mandagenregister ontbreekt.
Bij dit alles komt dat het beslag is gelegd op maar liefst 50 onroerende zaken - de volledige vastgoedportefeuille - van LT, hetgeen gelet op de hoogte van de gepretendeerde vordering van [gedaagde] disproportioneel is te achten en enkel is bedoeld om LT onder grote druk te zetten. Door beslag te leggen op de volledige vastgoedportefeuille (zowel grond, als geheel of gedeeltelijk afgebouwde objecten) komt de continuïteit van LT ernstig in gevaar. Het conservatoire beslag op alle in eigendom aan LT toebehorende vastgoed is zodanig klemmend dat LT haar leveranciers niet kan voldoen, haar personeel en onderaannemers niet kan betalen en geen nieuwe projecten kan starten. Bovendien heeft het gelegde beslag al tot problemen geleid met één van de financiers van LT, Mogelijk Vastgoed, zoals blijkt uit het als prod. 28 overgelegde e-mailbericht van de heer [B] . LT heeft voorgesteld om het beslag te laten rusten op enkele vastgoedobjecten, die meer dan voldoende verhaal bieden voor de gepretendeerde vordering van [gedaagde] , zoals de overige beslagen kunnen worden opgeheven, maar [gedaagde] weigert tot op heden hieraan haar medewering te verlenen. Van LT kan niet worden gevergd dat zij een bankgarantie stelt, nu dit aan de zijde van LT tot onevenredige liquiditeitsproblemen zal leiden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en zich allereerst op het standpunt gesteld dat er wel degelijk sprake is van een substantiële vordering van [gedaagde] op LT. Zij heeft daartoe ten aanzien van de “losse opdrachten” aangevoerd dat het van aanvang van de samenwerking tussen LT [gedaagde] gebruikelijk was dat [A] namens LT per Whatsapp opdrachten aan [gedaagde] verstrekte, zonder onderliggende schriftelijke overeenkomst. Om dit inzichtelijk te maken heeft [gedaagde] als prod. 1, 2 en 3 een drietal sets Whatsapp berichten in het geding gebracht. De door [gedaagde] op basis van deze verstrekte opdrachten verstuurde facturen zijn gespecificeerd per woning en/of plaats en zijn gekoppeld aan een projectnummer. De facturen zijn tevens voorzien van een door [gedaagde] bijgehouden mandagenregister per projectnummer. LT heeft, zo blijkt uit prod. 4, een deel van de facturen die op deze wijze tot stand zijn gekomen wel betaald, zodat niet goed valt in te zien waarom LT de verschuldigdheid van de verstuurde facturen, thans ineens betwist. [gedaagde] heeft vanwege interne miscommunicatie de werkzaamheden van het W team niet tegelijk met de E werkzaamheden gefactureerd. Op het moment dat dit aan het licht kwam zijn de werkzaamheden alsnog in één keer gefactureerd op 11 mei 2021. Gelet op dit gemotiveerde verweer van [gedaagde] heeft zij naar het oordeel vand e voorzieningenrechter, tegenover de betwisting door LT, de verschuldigdheid van de door gestuurde facturen voldoende aannemelijk gemaakt en is niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van het vorderingsrecht van [gedaagde] met betrekking tot de “losse” opdrachten gebleken. Ook ten aanzien van de overige onderdelen van de vordering die zien op een drietal schriftelijke overeenkomsten van [gedaagde] heeft [gedaagde] uitgebreid gemotiveerd en onderbouwd aangegeven waarom LT de door [gedaagde] gevorderde betalingen verschuldigd is. LT heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan moet worden aangenomen dat dit verweer van [gedaagde] op voorhand geen kans van slagen heeft.
Bij deze stand van zaken kan niet worden geconcludeerd dat de vordering waarop [gedaagde] zich in het kader van het gelegde conservatoire derdenbeslag beroept summierlijk ondeugdelijk is. Tussen partijen bestaan zodanig veel geschilpunten over de inhoud en uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden en de gefactureerde betalingen, dat, om te kunnen beoordelen wie van partijen het gelijk aan haar zijde heeft, nader onderzoek en wellicht bewijslevering noodzakelijk is. Dit zal in de bodemprocedure aan de orde dienen te komen. Voor het opheffen van het beslag vanwege de ondeugdelijkheid van de vordering van [gedaagde] bestaat, gezien het voorgaande, echter geen grond.
4.3.
Dan kan opheffing van de onderhavige conservatoire beslagen nog aan de orde zijn als er sprake is van misbruik van recht en de beslagen daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Dat dient in beginsel beoordeeld te worden aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op (een van) die goederen in zijn belangen wordt getroffen.
4.4.
LT stelt in dat verband dat de beslagen bovenmatig zijn, in die zin dat [gedaagde] tot zekerheid van haar vordering niet beslag had behoeven te leggen op de gehele vastgoedportefeuille van LT, maar zich had kunnen beperken tot beslag op de objecten aan de [adres] te [plaats 1] en de [adres 1] te [plaats 2] . [gedaagde] heeft daarvoor verwezen naar de als productie 14 overgelegde correspondentie tussen (de advocaten van) partijen, de bijlagen bij de e-mailberichten van de advocaat van LT van 10 januari 2022 en 25 januari 2022 en de als productie 15 overgelegde schadestaat, waaruit, zo stelt LT de totale (over)waarde van de vastgoedportefeuille van LT blijkt.
4.5.
De voorzieningenrechter is, met [gedaagde] , van oordeel dat niet is gebleken dat met handhaving van enkel het beslag op de panden aan de [adres] en de [adres 1] te [plaats 2] verhaal voor de vordering van [gedaagde] voldoende is gewaarborgd. Door LT is ter toelichting van haar stelling documentatie in het geding gebracht (prod. 14 bij dagvaarding), maar op grond van die informatie is de door LT gestelde overwaarde van de beslagen objecten niet voldoende objectief te verifiëren. LT stelt dat de [adres] in de verkoop staat voor een bedrag van € 395.000,00, terwijl de WOZ waarde van het pand aan de [adres] € 165.000 bedraagt. Nu de hoogte van de hypothecaire lening op dit moment volgens LT € 299.000,00 bedraagt, is sprake van een overwaarde van tenminste € 261.000,00 (het verschil tussen de huidige lening van € 299.000,00 en de door LT gestelde waarde van de objecten). LT miskent daarmee echter dat voor de vraag of er voldoende zekerheid voor verhaal van de vordering van [gedaagde] is, moet worden uitgegaan van de executiewaarde van de beslagen objecten. LT heeft nagelaten taxatierapporten in het geding te brengen waaruit de executiewaarde van de betreffende onroerende zaken blijkt. Bovendien blijkt uit de overgelegde uittreksels uit het Handelsregister van de panden [adres] dat er sprake is van een hypothecaire inschrijving op deze panden van € 530.000,00. Uitgaande van die inschrijving (de hypotheekakten per beslagen object zijn niet overgelegd, zodat niet kan worden vastgesteld of dit een inschrijving betreft voor dezelfde geldlening) en de door LT gestelde waardes (nog daargelaten dat dit niet de door middel van een taxatierapport onderbouwde executiewaarde is), is slechts sprake van een “overwaarde” van € 30.000,00, waarmee de vordering van [gedaagde] geenszins is gedekt. LT heeft wel gesteld dat de hypothecaire lening lager is dan de kadastrale inschrijving, maar zij heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd.
4.6.
Ook ten aanzien van de vier panden aan de [adres 1] te [plaats 2] geldt dat LT geen taxatierapporten in het geding heeft gebracht die de executiewaarde van de panden kunnen onderbouwen. LT heeft gesteld dat de woningen een waarde vertegenwoordigen van € 1.508.500,00 in afgebouwde staat. Deze waarde blijkt volgens LT uit een viertal koopovereenkomsten voor deze woningen, gesloten op 7 januari 2022 tussen LT en [A] Holding B.V. Nog daargelaten dat dit niet de executiewaarde betreft, zodat reeds hierom niet (objectief) kan worden vastgesteld of de panden een zodanige overwaarde vertegenwoordigen dat zij voldoende verhaal bieden voor de vordering van [gedaagde] , kunnen ook overigens bij de door LT gestelde waarde vraagtekens worden geplaatst. Er is immers sprake van nog onafgebouwde woningen, terwijl de koopovereenkomsten zijn gesloten tussen LT en een aan haar gelieerde onderneming [A] Holding B.V., waarmee voorshands niet vast staat dat de panden inderdaad de gestelde waarde hebben. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan op grond van het vorenstaande niet de conclusie worden getrokken dat sprake is van een op basis van objectieve en verifieerbare gegevens overwaarde op de panden, waarmee handhaving van alleen dit beslag [gedaagde] voldoende zekerheid biedt voor het verhaal van haar vordering en handhaving van de overige beslagen onnodig zou zijn.
4.7.
[gedaagde] heeft een gerechtvaardigd belang bij een waarborg dat verhaal mogelijk zal zijn voor haar vordering. Die waarborg is met het handhaven van enkel het beslag op de panden aan de [adres] en de [adres 1] te [plaats 2] , zoals hiervoor is overwogen, onvoldoende gegeven. Op grond hiervan kan dan ook niet worden gezegd dat [gedaagde] misbruik van recht maakt door niet in te stemmen met het voorstel van LT om de beslagen op te heffen, behoudens de beslagen op de panden aan de [adres] en de [adres 1] te [plaats 2] . Ook als moet worden aangenomen dat de onderhavige beslaglegging zeer klemmend is voor de bedrijfsvoering van LT, dat wil de voorzieningenrechter wel aannemen, staat het belang van [gedaagde] bij voldoende zekerheid aan een opheffing van de beslagen in de weg. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat zij een solide en financieel gezonde onderneming is, die voldoende verhaal zal bieden voor de schade die LT door dit beslag zal leiden in het geval de vorderingen van [gedaagde] in de bodemprocedure zouden worden afgewezen. Ook hierin is derhalve geen grond gelegen tot opheffing van de gelegde beslagen over te gaan.
4.8.
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van LT tot opheffing van de gelegde beslagen en een verbod tot het opnieuw leggen van beslag zullen worden afgewezen.
4.9.
LT zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt LT Bouwmanagement B.V. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] B.V. tot op heden begroot op € 1.692,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2022.