ECLI:NL:RBOBR:2022:69

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
C/01/378242 / BP RK 22-9
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verlof voor conservatoir verhaalsbeslag in faillissementszaak

In deze beschikking van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 14 januari 2022, is het verzoek van MR. JOB MARIE MOLKENBOER, curator in het faillissement van Prima Zorg & Welzijn B.V., om verlof voor het leggen van conservatoir verhaalsbeslag op een onroerende zaak behandeld. De verzoeker stelt dat hij een vordering heeft op belanghebbende onder 1, die hij kan verhalen op de gemeenschap van goederen van de belanghebbenden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de faillissementsaanvraag van belanghebbende onder 1 niet kan worden aangemerkt als eis in de hoofdzaak, zoals bedoeld in artikel 700 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit betekent dat het primaire verzoek van de verzoeker om verlof te verlenen zonder de bepaling dat een eis in de hoofdzaak moet worden ingediend, is afgewezen.

Het subsidiaire verzoek van de verzoeker om de termijn voor het indienen van de hoofdzaak te bepalen op zes weken is ook niet toegewezen. De voorzieningenrechter heeft de termijn vastgesteld op vier weken, waarbij hij heeft overwogen dat de termijn in het belang van de beslagene moet worden bepaald. De voorzieningenrechter heeft tevens bepaald dat de eis in de hoofdzaak moet worden ingesteld door het uitbrengen van een dagvaarding in een bodemprocedure en dat verzoeker niet eenzijdig kan verzoeken om een verlenging van de termijn. De beschikking eindigt met de beslissing om verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir verhaalsbeslag, de vordering te begroten op € 1.583.500,-- en de overige verzoeken af te wijzen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/378242 / BP RK 22-9
Beschikking van de voorzieningenrechter van 14 januari 2022
in de zaak van
MR. JOB MARIE MOLKENBOER, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRIMA ZORG & WELZIJN B.V.,
wonende te Oisterwijk,
verzoeker,
advocaat mr. E. van der Kolk te Tilburg
en

1.[belanghebbende 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbenden,
niet verschenen.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 12 januari 2022
  • de mondelinge behandeling op 14 januari 2022 waarvoor alleen verzoeker is opgeroepen.

2.De beoordeling

2.1.
Belanghebbenden zijn in gemeenschap van goederen getrouwd. Verzoeker pretendeert een vordering te hebben op belanghebbende onder 1. Zijn vordering kan hij verhalen op de gemeenschap en daarmee (ook) op de onroerende zaak waarvan belanghebbenden eigenaar zijn, zo betoogt verzoeker. Verzoeker wenst verlof voor conservatoir verhaalsbeslag op de onroerende zaak. Als hoofdzaak merkt hij de aanhangige procedure tot faillietverklaring van belanghebbende onder 1 aan. Subsidiair wenst verzoeker dat de termijn voor het indienen van de hoofdzaak wordt bepaald op zes weken. Hij verwacht dat binnen die termijn de behandeling van het faillissementsrekest zal zijn afgerond en belanghebbende onder 1 failliet zal zijn verklaard.
2.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de in art. 700 lid 3 Rv bedoelde termijn de strekking heeft te voorkomen dat de schuldeiser het beslag alleen als pressiemiddel gebruikt en na het leggen van het beslag blijft stilzitten. Zie: Hoge Raad 9 februari 2007, NJ 2007/103 (Wessex/Itera). In zijn arrest van 26 februari 1999, NJ 1999/717 (Ajax/Reule) heeft de Hoge Raad overwogen dat alleen een kort geding dat strekt tot het verkrijgen van een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling tot voldoening aan de vordering ter verzekering waarvan het conservatoir beslag is gelegd, voor de toepassing van art. 700 lid 3 Rv en art. 704 Rv als hoofdzaak kan worden aangemerkt. Het vonnis tot faillietverklaring leidt niet tot het verkrijgen van een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling tot voldoening aan de vordering ter verzekering waarvan verzoeker beslag wenst te leggen. Dat de vordering ter verificatie kan worden aangemeld maakt dat niet anders. De faillissementsaanvraag kan dus niet worden aangemerkt als eis in de hoofdzaak in de zin van artikel 700 lid 3 Rv. Het primaire verzoek van verzoeker om verlof te verlenen zonder de bepaling dat een eis in de hoofdzaak zal moeten worden ingediend zal daarom worden afgewezen.
2.3.
Het subsidiaire verzoek zal wel worden toegewezen, met dien verstande dat de termijn voor het instellen van de hoofdzaak zal worden beperkt tot vier weken. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek om de termijn te bepalen op zes weken, namelijk dat dan de uitkomst van het faillissementsverzoek kan worden afgewacht, acht de voorzieningenrechter onvoldoende om een langere termijn dan vier weken toe te staan. Daarbij geldt dat de termijn name in het belang van de beslagene moet worden bepaald en verzoeker zelf heeft verklaard dat het om een eenvoudige zaak gaat. De voorzieningenrechter zal tevens bepalen dat het instellen van de eis in de hoofdzaak dient te geschieden door het uitbrengen van een dagvaarding in een bodemprocedure en dat verzoeker niet eenzijdig, dus zonder instemming van belanghebbenden, kan verzoeken om een verlenging van de termijn zoals bedoeld in de tweede zin van artikel 700 lid 3 Rv.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
verleent verzoeker verlof voor het leggen van conservatoir verhaalsbeslag op de in het beslagrekest genoemde onroerende zaak,
3.2.
begroot de vordering inclusief rente en kosten op € 1.583.500,--,
3.3.
bepaalt de eis in de hoofdzaak binnen vier weken na het (eerstgelegde) beslag dient te worden ingesteld door het uitbrengen van een dagvaarding in een bodemprocedure,
3.4.
bepaalt dat de termijn voor het instellen van de hoofdzaak niet op eenzijdig verzoek van verzoeker kan worden verlengd,
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2022.