In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 maart 2022 een tussenuitspraak gedaan in het kader van een geschil tussen eiseres en het UWV over de verlaging en terugvordering van een toeslag op de Wajong-uitkering. Eiseres ontving een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) over de periode van 26 februari 2018 tot en met 12 augustus 2018. Het UWV heeft echter besloten dat eiseres en haar partner in die periode een gezamenlijke huishouding hadden, waardoor de inkomsten van de partner van eiseres meegenomen moesten worden bij de vaststelling van het recht op toeslag. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres te veel aan toeslagen had ontvangen, wat resulteerde in een terugvordering van € 2.417,09.
Tijdens de zitting op 1 maart 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen bewijs is dat eiseres en haar partner een gezamenlijke huishouding voerden, ondanks dat zij op hetzelfde adres woonden. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd waarom er sprake zou zijn van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om binnen zes weken het gebrek in de besluitvorming te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat het UWV zijn herstelpoging heeft gedaan.
De rechtbank benadrukt dat het UWV moet aantonen dat eiseres en haar partner wederzijds verplichtingen hadden in de huishouding, wat tot nu toe niet is aangetoond. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om te reageren op de herstelpoging van het UWV. Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open, maar kan dit wel gelijktijdig met een eventuele einduitspraak worden ingesteld.