ECLI:NL:RBOBR:2022:766

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
01/136182-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, bedreiging en vernieling door verdachte van zijn (ex-)vriendin met oplegging van gevangenisstraf en gedragsbeïnvloedende maatregelen

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, bedreiging en vernieling van zijn (ex-)vriendin. De verdachte heeft het slachtoffer op 23 mei 2021 in Asten mishandeld door haar keel vast te pakken, haar te slaan en haar van haar vrijheid te beroven. Ondanks een gedragsaanwijzing heeft hij contact met het slachtoffer gezocht en haar belaagd. De officier van justitie eiste tbs met dwangverpleging, maar de rechtbank oordeelde dat er geen gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens kon worden vastgesteld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, en voegde daar een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel aan toe, alsook een contact- en gebiedsverbod voor vijf jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die zich onveilig voelt en angstig is door de gedragingen van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.136182.21 en 01.091567.21 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 04 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1988,
wonende te [adres 1] ,
thans preventief gedetineerd te: P.I. Vught - Nieuw Vosseveld 1 HVB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 september 2021, 15 november 2021, 28 januari 2022 en 18 februari 2022 in de zaak met parketnummer 01.136182.21 en 18 februari 2022 in de zaak met parketnummer 01.091567.21.
Op de zitting van 18 februari 2022 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 29 juli 2021 (01.136182.21) en 4 januari 2022 (01.091567.21).
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 6 september 2021 in de zaak met parketnummer 01.136182.21 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. 01-136182-21 feit 1 primair:
hij op of omstreeks 23 mei 2021 te Asten (in een woning gelegen aan [adres 2] ) [slachtoffer] heeft mishandeld door
de keel/hals van die [slachtoffer] vast te pakken en/of die [slachtoffer] op te tillen en/of de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of die [slachtoffer] (met kracht) (meermalen) op/tegen haar hoofd en/of tegen andere lichaamsdelen te slaan en/of te stompen en/of die [slachtoffer] (nadat zij trachtte te vluchten) aan haar haren vast te pakken en/of de woning binnen te trekken en/of die [slachtoffer] (vervolgens) wederom tegen haar lichaam te slaan en/of te trappen;
T.a.v. 01-136182-21 feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 23 mei 2021 te Asten (in een woning gelegen aan [adres 2] ) [slachtoffer] heeft mishandeld door
de keel/hals van die [slachtoffer] vast te pakken en/of die [slachtoffer] op te tillen en/of de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of die [slachtoffer] (met kracht) (meermalen) op/tegen haar hoofd en/of tegen andere lichaamsdelen te slaan en/of te stompen en/of die [slachtoffer] (nadat zij trachtte te vluchten) aan haar haren vast te pakken en/of de woning binnen te trekken en/of die [slachtoffer] (vervolgens) wederom tegen haar lichaam te slaan en/of te trappen;
T.a.v. 01-136182-21 feit 2:
hij op of omstreeks 23 mei 2021 te Asten (in een woning gelegen aan de [adres 2] ) opzettelijk [slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
door die [slachtoffer] vast te pakken en/of die woning in te trekken en/of die [slachtoffer] in die woning te mishandelen en/of die [slachtoffer] op de bank te zetten en/of te dwingen op die bank te blijven zitten en/of (zodoende) te beletten dat die [slachtoffer] die woning zou verlaten en/of die [slachtoffer] aan haar haren te trekken toen die [slachtoffer] trachtte het pand te verlaten.
T.a.v. 01-136182-21 feit 3:
hij op of omstreeks 23 mei 2021 te Asten [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je verkrachten" en/of "ik ga een mes pakken" en/of "ik ga je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
T.a.v. 01-136182-21 feit 4:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 april 2021 tot en met 23 mei 2021 te Asten en/of te Deurne en/of elders in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door die [slachtoffer] (telkens) (anoniem) te bellen en/of (hot)mails te sturen en/of op haar werk (telefonisch) te benaderen en/of zich in haar nabijheid te begeven en/of op te houden (telkens) met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
T.a.v. 01-136182-21 feit 5:
hij op of omstreeks 15 april 2021 te Deurne (in een woning aan [adres 4] ) opzettelijk en wederrechtelijk een wasmachine en/of koffiezetapparaat en/of waterkoker en/of televisie en/of vloerkleed en/of deur en/of bank, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
T.a.v. 01-136182-21 feit 6:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 29 mei 2021 tot en met 30 mei 2021 te Vught en/of te Asten, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 29 mei 2021 gegeven door de officier van justitie te Oost - Brabant kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich dient te onthouden van direct of indirect contact (zowel schriftelijk, telefonisch via internet of via enig ander conmmunicatiemiddel) met [slachtoffer] door ((kort) na uitreiking van die gedragsaanwijzing) (telkens) vanuit detentie telefonisch contact op te nemen met die [slachtoffer] ;
T.a.v. 01-091567-21 feit 1:
Hij op of omstreeks 1 tot en met 2 april 2021 te Deurne, althans in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk een bed, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
T.a.v. 01-091567-21 feit 2:
Hij op of omstreeks 2 april 2021 te Deurne, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door haar de volgende berichten te sturen:
‘op je werk ga ik je lastigvallen’ en/of
‘Je wil me slopen dan sloop ik jou’ en/of
‘Ik zweer je op me moedersdood ik sloop jou helemaal als je niet luister’.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten op beide dagvaardingen wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 01.136182.21 acht de officier van justitie het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Door dusdanig langdurig en veelvuldig fors geweld te gebruiken op kwetsbare lichaamsdelen, zoals het hoofd en daarmee door te blijven gaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel op zou kunnen lopen.
Het standpunt van de verdediging.
In de zaak met parketnummer 01.136182.21 heeft de verdediging het navolgende aangevoerd. Ten aanzien van feit 1 dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Verdachte dient eveneens ten aanzien van feit 3 op deze tenlastelegging te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de feiten 2, 4, 5 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat ten aanzien van feit 4 de periode dient te worden beperkt en ten aanzien van feit 6 de bewezenverklaring dient te worden beperkt tot drie contactpogingen op 30 mei 2021.
In de zaak met parketnummer 01.091567.21 heeft de verdediging zich eveneens gerefereerd ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging verzocht verdachte vrij te spreken omdat de gebruikte woorden niet zijn bedoeld om enige fysieke actie te ondernemen, maar om aangeefster voor schut te zetten.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage (pag. 20 tot en met 25) bij dit vonnis, en moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van 01-136182-21 feit 1 primair:
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden afgeleid dat verdachte het slachtoffer bij haar keel heeft gepakt, haar op meerdere momenten klappen heeft gegeven tegen haar lichaam en haar hoofd en haar aan haar haren heeft getrokken.
De rechtbank vindt onvoldoende aanknopingspunten in het dossier dat door het handelen van verdachte de kans aanmerkelijk was dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. In het bijzonder is onduidelijk gebleven hoe lang, met welke kracht en met welke bedoeling verdachte het slachtoffer bij de keel heeft gepakt. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte door zijn handelen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer en zal verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van 01-136182-21 feit 3:
Aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte haar heeft bedreigd door op 23 mei 2021 in de woning van de ouders van verdachte tegen haar, na haar te hebben mishandeld, de woorden te gebruiken, ‘ik ga je verkrachten’ en ‘ik ga een mes pakken’ en ‘ik ga je vermoorden’. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met aangeefster in de woning van zijn ouders was, dat hij boos was en dat hij dingen tegen aangeefster heeft gezegd. Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van 01-136182-21 feit 4:
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte op tijdstippen in de periode van 1 april 2021 tot en met 23 mei 2021 zich schuldig heeft gemaakt aan belaging. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het zou kunnen dat deze belaging in april 2021 is begonnen. De in de bewijsmiddelen genoemde telefoontjes en (hot)mails hebben in ieder geval op tijdstippen in voornoemde periode plaatsgevonden. Dat de telefoontjes en (hot)mails wellicht niet de gehele ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden, doet aan het bewijs niets af. De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, voor zover hierna bewezen is verklaard.
Ten aanzien van 01-091567.21 feit 2:
Verdachte heeft ontkend met de woorden ‘je wil me slopen dan sloop ik jou’ en ‘ik zweer je op me moedersdood ik sloop jou helemaal als je niet luistert’ de bedoeling te hebben gehad aangeefster te bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling. Met het woord ‘slopen’ heeft verdachte bedoeld haar te vernederen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het bed van het slachtoffer heeft vernield. Verdachte stuurde foto’s naar het slachtoffer van het vernielde bed. Dezelfde nacht stuurde hij mails dat hij van alles ging vernielen. Omstreeks 02.10 uur stuurde verdachte het bericht met onder meer ‘je wil me slopen dan sloop ik jou’ en ‘ik zweer je op me moedersdood ik sloop jou helemaal als je niet luistert’, waardoor het slachtoffer zich bedreigd voelde.
De rechtbank is van oordeel dat deze woorden van verdachte van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gebezigd, dat bij het slachtoffer de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd, namelijk het slopen van het slachtoffer, ook gepleegd zouden worden. De woorden, “ik zal je slopen”, kunnen onder de gegeven omstandigheden, namelijk gepaard gaande met afbeeldingen van het vernielde bed, niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte het slachtoffer dreigde haar fysiek iets ernstigs aan te willen doen.
De rechtbank acht dan ook de ten laste gelegde bedreiging met zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
T.a.v. 01-136182-21 feit 1 subsidiair:
op 23 mei 2021 te Asten, in een woning gelegen aan de [adres 2] , [slachtoffer] heeft mishandeld door de keel/hals van die [slachtoffer] vast te pakken en die [slachtoffer] op te tillen en de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en die [slachtoffer] (met kracht) meermalen op/tegen haar hoofd en tegen andere lichaamsdelen te slaan en die [slachtoffer] , nadat zij trachtte te vluchten, aan haar haren vast te pakken en de woning binnen te trekken en die [slachtoffer] vervolgens wederom tegen haar lichaam te slaan en te trappen.
T.a.v. 01-136182-21 feit 2:
op 23 mei 2021 te Asten, in een woning gelegen aan de [adres 2] opzettelijk [slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
door die [slachtoffer] vast te pakken en die woning in te trekken en die [slachtoffer] in die woning te mishandelen en/of die [slachtoffer] op de bank te zetten en/of te dwingen op die bank te blijven zitten en zodoende te beletten dat die [slachtoffer] die woning zou verlaten en die [slachtoffer] aan haar haren te trekken toen die [slachtoffer] trachtte het pand te verlaten.
T.a.v. 01-136182-21 feit 3:
op 23 mei 2021 te Asten [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je verkrachten" en/of "ik ga een mes pakken" en/of "ik ga je vermoorden".
T.a.v. 01-136182-21 feit 4:
op tijdstippen in de periode van 1 april 2021 tot en met 23 mei 2021 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door die [slachtoffer] telkens (anoniem) te bellen en (hot)mails te sturen en op haar werk (telefonisch) te benaderen (telkens) met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
T.a.v. 01-136182-21 feit 5:
op 15 april 2021 te Deurne in een woning aan [adres 4] opzettelijk en wederrechtelijk een wasmachine en koffiezetapparaat en waterkoker en televisie en vloerkleed en deur en bank, die aan [slachtoffer] toebehoorden, heeft vernield.
T.a.v. 01-136182-21 feit 6:
op tijdstippen op 30 mei 2021 te Vught telkens opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 29 mei 2021 gegeven door de officier van justitie te Oost-Brabant kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich dient te onthouden van direct of indirect contact (zowel schriftelijk, telefonisch via internet of via enig ander communicatiemiddel met [slachtoffer] door ((kort) na uitreiking van die gedragsaanwijzing, telkens vanuit detentie telefonisch contact op te nemen met die [slachtoffer] .
T.a.v. 01-091567-21 feit 1:
op 1 tot en met 2 april 2021 te Deurne, opzettelijk en wederrechtelijk een bed, dat aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield.
T.a.v. 01-091567-21 feit 2:
op 2 april 2021 te Deurne, [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door haar de volgende berichten te sturen:
‘op je werk ga ik je lastigvallen’ en
‘Je wil me slopen dan sloop ik jou’ en
‘Ik zweer je op me moedersdood ik sloop jou helemaal als je niet luister’.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de navolgende straf en maatregelen gevorderd:
  • een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
  • terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (ongemaximeerd);
  • een contactverbod met het slachtoffer en met haar werkgever;
  • een locatieverbod voor zowel het woonadres van het slachtoffer als haar werkadres, telkens voor de duur van vijf jaren en een vervangende hechtenis van 7 dagen voor elke overtreding door verdachte.
De officier van justitie heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel van een contact- en locatieverbod gevorderd.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat doordat verdachte op geen enkele manier heeft meegewerkt aan gedragskundig onderzoek, hij kan worden aangemerkt als een weigerende observandus. De districtspsychiater concludeert dat er heel waarschijnlijk sprake is van verslavingsproblematiek en daarnaast mogelijk ook van persoonlijkheidsproblematiek. De PBC-rapporteurs geven aan dat er sterke aanwijzingen zijn voor problematisch middelengebruik. Het meeleven dat verdachte toonde, komt sociaal wenselijk en niet doorvoeld over. Tijdens de observatie is ook gezien dat het verdachte soms mist aan inlevingsvermogen in zijn groepsgenoten. In het rapport van de reclassering wordt aangegeven dat het hem ontbreekt aan een doorleefd schuldgevoel richting het slachtoffer en een kritische blik op zijn eigen gedrag. Verdachte lijkt geen inzicht te hebben van de impact van zijn delictgedrag op het slachtoffer en onvoldoende inzicht te hebben in de ernst van zijn middelengebruik.
Voorts bevat het strafdossier, aldus de officier van justitie, nog meer aanwijzingen voor de aanwezigheid van een psychische stoornis.
Verdachte is agressief, externaliseert, heeft een gebrek aan empathie, een gebrek aan berouw en schuldgevoelens en is extreem jaloers. Bovendien lijkt hij regelmatig waanideeën te hebben en lijkt hij vrij berekenend. Naar het oordeel van het openbaar ministerie kan de rechtbank op grond van de conclusies in de rapporten en de overige processtukken en hetgeen zij zelf waarneemt met betrekking tot de persoon van de verdachte tot de vaststelling komen dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis.
Er is sprake van een hoog recidiverisico. Minder ingrijpende voorzieningen bieden de maatschappij onvoldoende bescherming. De veiligheid van anderen vereist het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Mocht de rechtbank de eis van de officier van justitie met betrekking tot de terbeschikkingstelling niet volgen, dan heeft de officier van justitie subsidiair de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Er kan geen terbeschikkingstelling worden opgelegd. Niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van een stoornis. Zowel ten aanzien van de stoornis als ten aanzien van de noodzaak voor de tbs-maatregel is er onvoldoende basis. Ook wanneer de informatie uit het dossier wordt vergeleken met andere zaken, is duidelijk dat de voorhanden zijnde informatie onvoldoende is om te concluderen tot een stoornis die zo ernstig is dat deze de ultieme maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging rechtvaardigt.
Verzocht is de voorlopige hechtenis op te heffen. Verdachte zit inmiddels 9 maanden vast. Ruimte voor een voorwaardelijk deel is er bijna niet meer. Verdachte is bereid mee te werken aan de voorwaarden die de reclassering heeft voorgesteld in de rapportage van 10 januari 2022.
Er is geen bezwaar tegen oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn (ex-)vriendin, hij heeft haar van haar vrijheid beroofd en haar tot twee keer toe bedreigd. Uit onvrede of wraak dat het slachtoffer geen contact meer met hem wilde, heeft verdachte ook nog meerdere waardevolle spullen van het slachtoffer vernield. Nadat het slachtoffer heeft aangegeven dat zij geen contact meer met hem wilde, heeft verdachte het slachtoffer belaagd en ondanks een gedragsaanwijzing toch nog contact met het slachtoffer gezocht.
De rechtbank tilt zwaar aan dergelijke feiten. Juist binnen de relationele sfeer dienen veiligheid, vertrouwen en lichamelijke integriteit een groot goed te zijn. Verdachte heeft hier, met zijn handelingen, ernstig inbreuk op gemaakt.
De bedreigingen en het geweld moeten een grote indruk op het slachtoffer hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog lang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Het slachtoffer voelt zich verdrietig en bang. Iedere dag denkt zij aan wat haar is overkomen. Hoe zij door verdachte is gemanipuleerd, lichamelijk en mentaal ziek gemaakt en mishandeld. Dit maakt haar onzeker in het leven en geeft haar een gevoel van machteloosheid. Het slachtoffer is bang voor verdachte en zij heeft de huur van haar huis opgezegd omdat zij bang is alleen te zijn en zich in die woning, waar zij met verdachte heeft verbleven, niet meer veilig voelt.
De op te leggen straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank, voor zover voorhanden, aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat
verdachte, zo blijkt uit een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, in 2016 onherroepelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank ziet geen grond de gevangenisstraf gedeeltelijk voorwaardelijk op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De op te leggen maatregelen.
De gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met verpleging van overheidswege.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of, naast oplegging van een gevangenisstraf, ook de noodzaak bestaat tot het opleggen van TBS met dwangverpleging, zoals is geëist door de officier van justitie.
TBS met dwangverpleging kan worden opgelegd indien bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit, voor zover hier van belang, een misdrijf te zijn zoals omschreven in artikel 37a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op geen enkele manier heeft meegewerkt aan gedragskundig onderzoek. In artikel 37a lid 3 Sr is bepaald dat voor oplegging van TBS is vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
Door de weigerende houding van verdachte hebben deskundigen bij zowel het enkelvoudig persoonlijkheidsonderzoek door de klinisch psycholoog als het onderzoek in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) geen compleet beeld kunnen krijgen van de psychische gesteldheid van verdachte. Hierdoor hebben de deskundigen zich onthouden van een advies omtrent de toerekeningsvatbaarheid, het recidiverisico en een eventueel stoornis/gebrekkige ontwikkeling. Een advies om TBS met dwangverpleging op te leggen ontbreekt dan ook.
De rechtbank merkt verdachte aan als weigerende observandus zoals bedoeld in artikel 37a lid 4 Sr. Hierdoor blijft het bepaalde in artikel 37a lid 3 Sr buiten toepassing en kan TBS met dwangverpleging ook zonder een advies van de deskundigen worden opgelegd. Wel is in dat geval vereist dat de rechtbank zelf een ziekelijke stoornis of gebrekkige geestelijke ontwikkeling vaststelt. De rechtbank kan dit doen op basis van historische informatie omtrent de persoon van de verdachte. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
In het voorgeleidingsconsult d.d. 27 mei 2021 van [psychiater] , wordt geconcludeerd dat er geen psychiatrisch toestandsbeeld wordt gezien, wel (heel) waarschijnlijk verslavingsproblematiek en mogelijk persoonlijkheidsproblematiek.
In het rapport van het PBC d.d. 30 december 2021 wordt aangegeven dat betrokkene heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek van de psychiater en de psycholoog. Voorts wordt aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn voor een psychiatrische stoornis in engere zin, zoals een psychotische, stemmings- of dissociatieve stoornis. =Er zijn ook geen aanwijzingen voor het bestaan van een ontwikkelingsstoornis als autismespectrumstoornis of ADHD. Wel zijn er sterke aanwijzingen voor problematisch middelengebruik, maar een gedragskundige diagnose wordt daaraan niet verbonden. Vragen over aanwezigheid van een psychische stoornis, mate van toerekeningsvatbaarheid en inschatting recidivegevaar kunnen niet beantwoord worden. Gedragsdeskundige aanbevelingen over mogelijke interventies ter voorkoming van herhalingsgevaar kunnen niet worden gedaan.
Oudere gedragskundige rapporten omtrent de persoon van verdachte zijn er niet en/of bevinden zich niet in het dossier.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden beide voormelde rapporten onvoldoende grond om aannemelijk te achten dat bij verdachte sprake is van gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waarbij de rechtbank nog opmerkt dat het consult van de districtspychiater naar zijn aard een beperkt onderzoek is, zodat de rechtbank aan de conclusies daaruit in verband met de hier aan de orde zijnde vraag slechts beperkte betekenis toekent.
De overige inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel. De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar bevindingen van rapporteurs van de reclassering, alsmede naar beschrijvingen van gedrag van verdachte door familieleden, verbalisanten, aangeefster en verdachte zelf. Bij de beoordeling hiervan is de rechtbank niet gebleken dat een van deze personen als gedragswetenschappelijk deskundige (psycholoog of psychiater) kan worden aangemerkt. Voor zover deze personen gedragswetenschappelijke conclusies trekken uit wat zij hebben waargenomen of ondervonden, bijvoorbeeld over de aanwezigheid van een psychose, komt aan die conclusies reeds daarom geen gewicht toe. De door de officier van justitie aangehaalde waarnemingen en bevindingen van deze personen als zodanig wijzen verder niet met voldoende eenduidigheid op de aanwezigheid bij verdachte van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Niet iedere vorm of vormen van opvallend of normafwijkend gedrag wijst op de aanwezigheid van een stoornis in de hier bedoelde zin.
Aan de vraag of een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte ook aanwezig was ten tijde van het bewezenverklaarde, ook een vereiste om tot oplegging van de maatregel te komen, komt de rechtbank gelet op het voorgaande niet meer toe.
De rechtbank zal dan ook niet een TBS opleggen, zoals door de officier van justitie is geëist.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht
De reclassering heeft in haar rapport van 10 januari 2022 aangegeven dat zonder inzet op het middelengebruik en de mogelijke persoonlijkheidsproblematiek, de kans op recidive en op gemiddeld tot hoog wordt ingeschat en de kans op letselschade op hoog wordt ingeschat.
In het reclasseringsrapport d.d. 25 januari 2022 wordt gerapporteerd dat
betrokkene al jaren kampt met problematisch middelengebruik/verslaving en niet profiteerde van hulpverlening/behandeling en in meerdere zaken voor wat betreft partnermishandeling een gedragsaanwijzing heeft overtreden.
Hoewel de reclassering meent dat slechts een forensisch klinische behandeling kan bijdragen aan recidivebeperking, heeft het PBC vanwege betrokkenes weigering niet tot diagnostiek kunnen komen en derhalve de noodzaak van een klinische behandeling niet kunnen onderzoeken en onderbouwen. Die is wel nodig om betrokkene voor een dergelijke behandeling aan te melden. In het kader van een reclasseringstoezicht met een ambulant behandeltraject, waarvoor betrokkene evenmin openstaat,voorziet de reclassering een ongunstig verloop met een hoge onttrekkingskans
.De reclassering schat de kans op recidive met letselschade in op hoog, zo ook het risico op onttrekken aan voorwaarden.
Naast het advies in het reclasseringsadvies d.d. 10 januari 2022, adviseert de reclassering met het aanvullend reclasseringsadvies ook oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM, artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht)
,zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden als blijkt dat betrokkene zich niet houdt aan voorwaarden zoals geformuleerd in het reclasseringsadvies d.d. 10 januari 2022 of wanneer betrokkene zich niet houdt aan eventuele voorwaarden ten tijden van een V.I.-toezicht.De reclassering voegt dit advies toe, (mede) omdat voor wat betreft het nakomen van bijzondere voorwaarden door verdachte hun prognose niet gunstig is
.
Ter terechtzitting van 18 februari 2022 is de deskundige [naam] , reclasseringswerker, gehoord. Zij heeft gepersisteerd bij voornoemd advies van de reclassering d.d. 25 januari 2022. Voorts heeft zij aangegeven dat sprake is van ernstig middelengebruik en dat verdachte (onder meer) behandeling nodig heeft met betrekking tot de regulatie in de relatiedynamiek. Verdachte heeft geen inzicht in zijn problematiek..
Gelet op de bewezen verklaarde feiten, het hoge recidiverisico en de (ontkennende) houding van de verdachte ten aanzien van de geconstateerde problematiek is de rechtbank van oordeel dat ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking dient te worden opgelegd, als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Aan de eis, gesteld in artikel 38z onder b van het Wetboek van Strafrecht is voldaan.
Verdachte wordt (onder meer) veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld (feit 2 in de zaak met parketnummer 01.136182.21).
De maatregel van contactverbod en gebiedsverbod overeenkomstig artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
De reclassering schat het risico op recidive matig tot hoog in. De kans op letselschade wordt ingeschat op hoog. Verdachte heeft ook na een gedragsaanwijzing contact gezocht met het slachtoffer. Uit het rapport van de reclassering blijk dat verdachte in eerdere relaties, ook nog na een gedragsaanwijzing, contact heeft gezocht met deze ex-partners.
De rechtbank is, gelet op het hoge recidiverisico, van oordeel dat oplegging van een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod en gebieds/locatieverbod ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten door de verdachte voor een periode van 5 jaren passend en geboden is.
De rechtbank acht een contactverbod met de werkgever van verdachte niet passend.
Door het opleggen van een gebiedsverbod met betrekking tot het werkadres van het slachtoffer en een contactverbod met het slachtoffer, direct of indirect, wordt verdachte al verboden via de werkgever contact te leggen met het slachtoffer.
De rechtbank zal bepalen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
De dadelijke uitvoerbaarheid.
Het recidiverisico op letselschade wordt door de reclassering ingeschat als hoog. De rechtbank zal bevelen dat de maatregel 38v Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.
Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank is van oordeel dat de ernstige bezwaren en gronden onverkort aanwezig zijn.
Gelet hierop en gelet op het veroordelende vonnis met de opgelegde gevangenisstraf wijst de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] in de zaak met parketnummer 01.136182.21.
De benadeelde partij heeft ter zake van materiële schade een bedrag van € 1.033,89 gevorderd (wasmachine € 259,20, bank € 310,79, vervangingskosten deur € 81,32, kosten fysiotherapeut € 248,45 en CZ eigen risico € 134,13) en ter zake van immateriële schade een bedrag van € 2525,--, met wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de gehele vordering toewijsbaar, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van de wasmachine verzoekt de verdediging dit bedrag te matigen.
Er is uitgegaan van afschrijving van 10%. De verdediging verzoekt een afschrijving van 20% toe te passen.
Ten aanzien van de overige materiële schade refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is verzocht deze te matigen.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Uit de toelichting ter terechtzitting van de benadeelde partij is gebleken dat is uitgegaan van de standaard gehanteerde afschrijvingskosten. De rechtbank ziet geen grond daarvan af te wijken.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] in de zaak met parketnummer 01.091567.21.
De benadeelde partij heeft ter zake van het bed een bedrag van € 965,15 gevorderd, met wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de gehele vordering toewijsbaar, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging acht de vordering onvoldoende onderbouwd.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Uit de toelichting van de benadeelde partij is gebleken dat is uitgegaan van de standaard gehanteerde afschrijvingskosten. De rechtbank ziet geen grond daarvan af te wijken. De rechtbank acht voorts, gelet op de bedragen die in min of meer vergelijkbare zaken worden toegekend, het aan immateriële schadevergoeding gevorderde bedrag billijk.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen tevens telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 38v, 38z, 57, 60a, 63, 184a, 282, 285, 285b, 300, 350 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 01.136182.21 ten aanzien van feit 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
In de zaak met parketnummer 01.136182.21:
feit 1 subsidiair
mishandeling.
feit 2:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
feit 4:
belaging.
feit 5:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
feit 6:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd.
In de zaak met parketnummer 01.091567.21:
feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
feit 2:
bedreiging met zware mishandeling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
T.a.v. 01-136182-21 feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6, 01-091567-21 feit 1, feit 2:
 Een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. 01-136182-21 feit 2:
 Een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. 01-136182-21 feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6, 01-091567-21 feit 1, feit 2:
 Een contactverbod voor de duur van 5 jaren.
Dit contactverbod houdt in dat veroordeelde gedurende 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1995, op elke locatie waar het slachtoffer zich bevindt.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden hechtenis.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
T.a.v. 01-136182-21 feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6, 01-091567-21 feit 1, feit 2:
 Een gebiedsverbod voor de duur van 5 jaren.
Dit gebiedsverbod houdt in dat veroordeelde gedurende 5 jaren zich niet zal ophouden in de navolgende gebieden:
- [straatnaam 1] te [gemeente 1] (straat waarin woonadres slachtoffer is gelegen)
- [straatnaam 2] te [gemeente 2] (straat waarin werkadres slachtoffer is gelegen).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van 6 maanden hechtenis.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregelen van het contactverbod en gebiedsverbod dadelijk uitvoerbaar zijn.
Afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
t.a.v. 01-136182-21 feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 3.558,89 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 45 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 1.033,89 euro materiële schade en 2.525,00 euro immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
t.a.v. 01-136182-21 feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 3.558,89 euro, bestaande uit 2.525,00 euro immateriële schade en 1.033,89 materiële schade.
De schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
t.a.v. 01-091567-21 feit 1:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 965,15 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 19 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 02 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
t.a.v. 01-091567-21 feit 1:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 965,15 euro, bestaande uit materiële schade.
de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 02 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. A.M. de Koning, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 04 maart 2022.