ECLI:NL:RBOBR:2022:930

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
20/2638
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewetuitkering na hersteldmelding door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de Ziektewetuitkering. Eiser, die als productiemedewerker werkzaam was bij Cleanlease B.V., had zijn uitkering per 20 januari 2020 beëindigd gekregen op basis van een medisch onderzoek door het UWV. Eiser was van mening dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen en dat het onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet voldoende had aangetoond dat het de juiste functieomschrijving had gehanteerd voor het werk van eiser. De rechtbank vond dat het UWV onvoldoende had onderbouwd dat eiser in staat was om zijn eigen werk uit te voeren, gezien de door eiser aangegeven beperkingen en de onduidelijkheid over de feitelijke werkzaamheden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het UWV en herstelde de Ziektewetuitkering van eiser per 20 januari 2020. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die op € 2.600,- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/2638

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van de Wiel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. J.F.C.A.M. Weterings).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV de uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) van eiser per 20 januari 2020 beëindigd.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting is de zaak aangehouden om het UWV in de gelegenheid te stellen een nadere toelichting te geven. Met een schrijven van 14 januari 2022 heeft het UWV deze reactie gegeven. Eiser heeft daar op 17 februari 2022 weer op gereageerd.
Aan partijen is medegedeeld dat de rechtbank het niet nodig vindt om opnieuw een zitting te houden en het voornemen heeft om de zaak schriftelijk verder af te handelen met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht. Partijen hebben vervolgens niet aangegeven behoefte te hebben aan een nadere zitting.
De rechtbank heeft het onderzoek op 15 maart 2022 gesloten en partijen daarvan bij brieven van diezelfde datum op de hoogte gesteld.

Overwegingen

Wat voorafging aan deze procedure
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Eiser was voor gemiddeld 40 uur per week bij Cleanlease B.V. (Cleanlease) werkzaam als productiemedewerker wasserij via Manpower B.V. (werkgever). Werkgever is eigenrisicodrager voor de ZW. Op 15 juli 2019 is eiser uitgevallen voor zijn werk wegens schouderklachten rechts. Op dezelfde datum is hij ziek uit dienst gegaan en is aan eiser vervolgens een ZW-uitkering toegekend.
1.2.
Eiser is enige tijd later meerdere malen gezien door de bedrijfsarts van werkgever. Deze heeft uiteindelijk geconcludeerd dat eiser met ingang van 20 januari 2020 weer geschikt is voor zijn eigen werk. Dat heeft geleid tot de besluitvorming zoals is beschreven onder ‘procesverloop’.
Standpunt van partijen
2. In het bestreden besluit heeft het UWV, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B), vastgesteld dat eiser, met zijn beperkingen, per 20 januari 2020 in staat is om zijn eigen werk te doen. Om die reden heeft eiser met ingang van 20 januari 2020 niet langer recht op een ZW-uitkering.
3. Eiser is het daar niet mee eens.
3.1.
Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat het onderzoek onvolledig is geweest, omdat de verzekeringsarts B&B hem niet heeft gezien. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat het UWV zijn beperkingen heeft onderschat. Eiser heeft forsere beperkingen aan zijn schouder. Ter onderbouwing van dit standpunt brengt eiser een schrijven d.d. 7 juli 2020 in, van specialist J. Hendriks van de afdeling radiologie van het Catharina ziekenhuis. Verder is sprake van slijtage aan de nek, waarvan de pijn uitstraalt naar de rechter boven- en onderarm. Ook lijdt eiser aan kortademigheid; er is sprake van instabiel astma met reversibiliteit matige bronchiale hyperreactiviteit. Ter onderbouwing daarvan brengt eiser een schrijven van internist-immunoloog/allergoloog H.P.J. Willems van 17 september 2021 in.
3.2.
Arbeidskundig voert eiser aan dat het UWV is uitgegaan van een verkeerde beschrijving van het eigen werk van eiser. Er wordt wel boven schouderhoogte gewerkt, namelijk bij het uit de container halen van lakens en dekens. Daarbij moet ook nog flink kracht worden gebruikt om de lakens en dekens uit de kluwen te halen. Ook moet de zware container vol wasgoed worden weggeduwd, dat is de zwaar voor eiser. Tevens is sprake van een omgeving met veel stof; het gaat immers om een omgeving met textiel dat net uit de droger komt. Daar komt pluis en stof bij vrij.
De beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank vindt het onderzoek van het UWV onvoldoende zorgvuldig, omdat het UWV niet heeft weten aan te tonen hoe het eigen werk van eiser er feitelijk uitzag. Dat betekent dat het beroep van eiser gegrond is. De rechtbank zal later ingaan op de gevolgen daarvan. Eerst zal de rechtbank toelichten waarom zij tot het oordeel is gekomen dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het UWV zijn besluit over de arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts (B&B). Dat kan anders zijn in het geval waarin dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (B&B) geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
4.2.
Ten aanzien van het strikt medische onderzoek vindt de rechtbank het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat de bedrijfsarts -voorafgaand aan het primaire besluit- het dossier heeft bestudeerd en eiser diverse malen heeft gezien, gesproken en onderzocht op de spreekuren. De verzekeringsarts B&B heeft kennisgenomen van het dossier, van de bezwaargronden en van de medische stukken die in bezwaar zijn ingebracht. Ook heeft de verzekeringsarts B&B eiser gesproken op de (telefonische) hoorzitting van 6 augustus 2020. Hoewel eiser terecht heeft opgemerkt dat de verzekeringsarts B&B eiser niet zelf lichamelijk heeft onderzocht, maakt dat naar oordeel van de rechtbank niet dat het onderzoek om die reden onvolledig is. Eiser is immers ten tijde van het primaire besluit met regelmaat gezien door de bedrijfsarts. Verder wijst de verzekeringsarts B&B er terecht op dat een lichamelijk onderzoek op 6 augustus 2020 geen toegevoegde waarde (meer) zou hebben, omdat uit de (onder 3.1. genoemde) brief van Hendriks van 7 juli 2020 blijkt dat eiseres gezondheidstoestand na de datum in geding is verslechterd.
4.3.
Ten aanzien van de arbeidskundige motivering komt de rechtbank tot het volgende. Op de zitting heeft de rechtbank bij het UWV al aangegeven dat uit het dossier onvoldoende duidelijk is waaruit de feitelijke werkzaamheden van eiser bij Cleanlease daadwerkelijk bestonden. Er is geen functieomschrijving aanwezig en uit de rapporten blijkt niet helder welke werkzaamheden eiser wel of niet moest uitvoeren. Dat klemt, omdat eiser consistent heeft aangegeven dat hij niet enkel handdoeken moest verwerken, maar ook dekbedden, dekens en (hoes)lakens, en dat er daarbij sprake was van verstrengeling, waardoor kracht nodig was om deze items uit elkaar te kunnen halen. Ook op andere punten heeft eiser de visie van het UWV op zijn werkzaamheden gemotiveerd weersproken. Op de zitting is besproken dat het UWV in de gelegenheid werd gesteld om een voldoende uitgebreide functieomschrijving op te vragen en aan de hand daarvan te beoordelen of deze werkzaamheden de belastbaarheid van eiser overschrijden.
4.4.
Met rapporten van 5 januari 2022 (door de arbeidsdeskundige B&B) en 13 januari 2022 (door de verzekeringsarts B&B) heeft het UWV dit gebrek naar oordeel van de rechtbank onvoldoende hersteld.
4.4.1.
In de eerste plaats heeft het UWV zich bij het onderzoek beperkt tot het inwinnen van informatie bij [naam] , HR business-partner van Cleanlease. Zij gaf aan dat zij niet beschikt over een dossier van eiser, maar wel een aantal relevante zaken kan benoemen die voorkwamen in het werk van eiser. Hoewel de rechtbank er niet aan twijfelt dat [naam] een algemene beschrijving van de werkzaamheden van eiser kan geven, stelt de rechtbank ook vast dat van een duidelijk vastgelegde, volledige en (op de datum in geding) actuele functieomschrijving geen sprake is. Dat klemt, nu eiser de functiebeschrijving op enkele belangrijke punten betwist. Het gaat dan met name om de vragen of eiser naast handdoeken ook met lakens en dekens moest werken en of dit wasgoed al dan niet was verstrengeld.
4.4.2.
Uit de toelichting van [naam] zoals is opgeschreven in het rapport van 5 januari 2022, maakt de rechtbank op dat eiser niet enkel werkte met handdoeken, maar dat hij ook werd opgesteld aan een band met (hoes)lakens, dekbedden en dekens. Dat is zoals eiser steeds heeft verklaard. De rechtbank volgt het UWV dan ook niet in het standpunt, zoals dat in de bij het genoemde rapport begeleidende brief van 13 januari 2022 staat, dat nog steeds niet duidelijk is of eiser naast handdoeken ook met lakens en dekens moest werken.
4.4.3.
Met betrekking tot de (mate van) verstrengeling van het wasgoed heeft [naam] toegelicht dat het wasgoed ‘los’ in de containers ligt en bovendien droog is, waardoor van verstrengeling geen sprake is, terwijl eiser zich gemotiveerd op het standpunt stelt, en dit in zijn reactie van 17 februari 2022 herhaalt, dat er wel sprake was van verstrengeling. De rechtbank volgt eiser hierin. De rechtbank kan zich namelijk voorstellen dat grote items als lakens, dekens en dekbedden verstrengeld zijn wanneer zij uit een droger of wasmachine worden gehaald en dat dit, zij het in mindere mate, ook bij handdoeken het geval kan zijn. Uit de toelichting van [naam] blijkt niet waarom er bij de werkzaamheden van eiser geen sprake zou zijn van dergelijke verstrengeling. Mogelijk beschikt Cleanlease over een systeem waardoor wasgoed niet verstrengeld uit de apparatuur komt of wordt het wasgoed door anderen uit elkaar gehaald voordat het eiser bereikt, maar dat blijkt niet uit de toelichting. Hoewel de stelling van eiser dat wél sprake is van verstrengeling niet met objectieve stukken is onderbouwd, vindt de rechtbank dat deze onduidelijkheid voor rekening en risico van het UWV moet komen. Er is immers sprake van een belastend besluit, waardoor het in de eerste plaats aan het UWV is om te zorgen voor een deugdelijke motivering. Daarin is het UWV onvoldoende geslaagd. Ook neemt de rechtbank mee dat eiser vanaf de bezwaarprocedure consistent heeft verklaard dat er sprake is van verstrengeld wasgoed en dat met name dat aspect voor hem maakt dat hij zijn werk niet kan uitvoeren.
4.5.
Nu uit het voorgaande volgt dat het UWV onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij is uitgegaan van een juiste functieomschrijving voor het werk van eiser, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat eiser in staat was om, met zijn beperkingen, zijn eigen werk, dat van productiemedewerker wasserij, uit te voeren.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat het bestreden besluit wordt vernietigd en het primaire besluit wordt herroepen. Het gevolg daarvan is dat de ZW-uitkering van eiser per 20 januari 2020 herleeft.
6. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Ook moet het UWV het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L Burg, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 18 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.